Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 589]
| |
Toon: Hoe ongelijken lot, &c.1. ZIe Iesus Goodes Zoon,
Onz beeld en pateroon
Om naa te leeven
Den kruis-weg, vol ellend,
Betreeden tot den end,
Daar Hy moet sneeven,
En lijden 't wreed geweld der boozer Iooden,
Die Hem uit haat en nijd nu zullen dooden.
Zie hoe Hy haare slaagen
Geduldelijk gaat draagen,
En als een lam ter slacht-bank Hem laat leiden;
Met Simon van Cyreenen,
Draagd Hy zijn kruis zelfs heenen
Naar 't treur-toneel, daar Hy ter dood moet strijden.
2. Al-waar z' Hem naakt ont-kle'en,
En spijkeren zijn le'en
(O! bitter woeden)
Op dat vervloekte hout.
O! wat is Hy benoud!
Ag! zie hem bloeden!
Daar hangt Hy nu aan 't kruis, die Heer van waarden,
Wiens wel-doen heeft vervuld de gantze aarde.
Wiens herte moet niet breeken?
Wiens ooge moet niet leeken,
Als hy aan-schoud zijn droef en bitter lijden,
En 't harde hert der Iooden
| |
[pagina 590]
| |
Die Hem zoo wreed'lijk dooden
En in zijt leet haar oogen noch vermeiden?
3. Hoor eens, hoe Hem de nijd
Veel schamp're re'en toe-bijt,
En hoe z' Hem haaten:
Maar o! dat zy den Heer
Recht kenden en zijn leer,
Zy zouden 't laaten.
Zy spreeken zeer verwoed, is Hy Gods Zoone?
Zoo daal Hy af van 't kruis, nu moest Hy 't toonen;
Met zulke laster-reeden
Zy noch haar buit bekleeden:
Maar onder een beginnen zy te strijden,
d' Een zeid Hy is recht-vaardig
d' A'er Hy is straffe-waardig,
Elk zeid zoo 't zijn, maar Iesus moet vast lijden.
4. Wie 's oit zoo door Gods geest
Als deeze Man geweest
In kracht gedreeven?
Waar door hy veel vermaan
En wonderen gedaan
Heeft in zijn leeven?
Wat leerd' Hy vroeg en laat in Salems Tempel?
Wat heeft Hy veel betre'en dien heil'gen drempel?
Wat was Hy vol van reeden
En vuurige gebeeden?
Iaa nachten lang Hy die deed' op de bergen,
En ging des daags Hem wenden
Tot Menschen vol ellenden,
Die Hy genas, zoo veel men Hem quam vergen.
5. Ik hoop dat zijn ellend
Haast weezen zal ten end,
De zon gaat treuren,
| |
[pagina 591]
| |
Want z geen schijnzel geeft,
'k Voel 't aard-rijk schud en beefd,
Steen-rotzen scheuren;
Nu breekt ook 't hert der Ioo'n licht wel ter deegen,
Wijl rotzen scheuren op, en zich beweegen:
Zoo niet? Dan zijn de Iooden
Versteend en dood als dooden.
Nu rust zijn bloed op haar en op haar kind'ren,
Dat haar met volle stroomen,
Zal droef'lijk over-koomen.
Maar goede God, wild toch haar straf vermind'ren.
J.H. |
|