Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
Op de wijze: van den cxviij. Psalm. Of: Nerea schoonste van uw gebuuren.1. DE weet-zugt, yder aangebooren,
Ontsteekt de Menschen vander jeugd
Het oog en 't oor wil zien en hooren.
Maar wat is kennis zonder deugd?
2. Een boom vol blaaden, hoog aan 't groejen,
Die nimmer bloem nog vrugten heeft,
Die nimmer draagd, al raaktz' aan 't bloejen,
Die vaak beloofd, die nimmer geeft.
3.Wie zal om Weereld-wijzheid wenschen,
Of om de naam van hoog-geleerd?
Want een der neederigste menschen,
Een Land-Man, die zijn Schepper eerd,
4. Die niet en weet als God te vreezen,
Die werken voegd by zijn geloof,
Zal zijnen Heere waarder weezen
Als d' aller-grootste Filosoof.
5. De dwaaze minnaar van 't veel-weeten,
Die, fier op zijne weetenschap,
Zijn eigen kennis heeft vergeeten;
| |
[pagina 154]
| |
Al zet hy al zijn zinnen schrap,
6. Om tot den Heemel toe te vliegen,
Nog wierd hy van zig zelf verleid,
Zijn beezigheid zal hem bedriegen,
Hy smoord in zijn nieuws-gierigheid.
7. Wat helpt weet-gierig 't onder-zoeken
Al wat naatuur verborgen houd,
En 't binnenst van de beste boeken,
Wanneer men aan 't oud-Babel boud?
8. 't Laat-dunkend hert denkt groote dingen.
De hooge weetenschap blaazd op.
Wil d' aarde tot den Heemel springen,
De wijze dee-moed krijgd den schop.
9. Denk, om u zelven in te binden,
Dat veele zaaken zijn bekend,
Die g' in uw brein niet uit kond vinden
Uw kennis raakt haast aan haar end.
10. Ag Mensche! Zal 't hier kennis heeten,
Daar uwe geest zoo hoog op treed!
Gelijk dan, bid ik, al uw weeten
Eens by al 't geen gy niet en weet.
11. Dan zalmen eindelijk belijden,
Dat d' aardze roem der weetenheid
Een dwaazheid is der laatste tijden,
Die meenig al te laat beschreid:
12. Zelfs hoemen meer en beeter zaaken
Geweeten en begreepen heeft,
Hoe ons ook swaarder straf zal naaken
Werd zulk een kennis niet beleefd.
13. Daar Christus, op zijn troon gezeeten,
Alleen op doen het vonnis veld,
Betreurd men 't vrugtelooze weeten
Dat voor dien regter niet en geld.
14. Zig zelf en zijnen pligt te kennen;
| |
[pagina 155]
| |
Te brengen 't weeten tot 'er daad,
Zig naar zijns Heeren wil te wennen,
Is wijsheid die ten Heemel gaat.
G.B.
Het weeten is wel schoon, maar doen gaat booven 't weeten,
Die wel en grondig weet is waard geleerd geheeten:
Maar die zijn tijden weet, zijn togten houd in toom,
Zijn daaden wel beleid, zulk een is wijs en vroom.
|
|