Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
Stemme: Die zig ter hooge schoole geefd.1. WEl-na! O diep nadenklijk woord!
Noit uitgedagt, hoe vaak gehoord!
In letters weinig; groot van kragt:
Waar wort gy na waardy geagt?
De dwase Wereld kent u niet,
Om datz' op 't tegenwoordig siet:
Waar door haar hart, te seer verblind,
Sig aan zijn eigen lusten bind.
2. 't Is waar, die hier hem zelfs verzaakt,
Vast treurt, en weent, en bid, en waakt,
En tragt, door kuische matigheid,
Langs 't pad, 't welk tot het leven leid,
Na' t heil genot, dat gy belooft,
Schijnt hier van alle heil berooft;
Terwijl het dartel Werelds-Kind
Sig midden in zijn weelde vind:
3. Maar (laas!) die vreugt is veel te kort,
Waarom dat gy verworpen wort;
Die snel als rook en damp verdwijnt,
En 't hart door nare wroeging pijnt.
Hoe dikwils sietmen menig Mensch,
Wien 't hier al toe vloeit na sijn wensch,
Met eenen slag te neer gestort,
Terwijl niet sulkx verwacht en wort?
4. Wat is het dan, o Werelds-Kind;
't Geen u zoo vast aen 't stigtlijk bind?
Dat u 't Wel-an zoo weinig raakt,
En gy niet ernstig op en waakt?
| |
[pagina 15]
| |
Is 't weinig heerlijk op te staan?
Met vreugd ten leven in te gaan?
Ten leven en ter erffenis,
Waar van 't genot oneindig is?
5. Al waar men sonder smart, of pijn,
Sal eeuwig by den Heere zijn;
In heerlijkheid, de son gelijck,
Sal blinken in sijn Koningrijck.
Dat dan Wel-na, het hoogste goed,
Steets staa voor 't oog van uw gemoed:
Om niet o Mensch, door 't aartsche wel,
Uw ziel te brengen in gequel.
G.A. |
|