Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijOp de wijse: Als 't begind.1. HAd gy dat heerlijk oit gezien,
Dwaas! dwaas! al uw begeert
Zoudt uit uw oog en herte vlien:
Ia oog en hert // Die strik ontwerd,
Zig aan den Heemel bien.
2. Al het begeerlijk, dat uw oog
Dwaas! dwaas! hier zoo belonkt,
Lokt wel de ziel, maar laatze droog
In duysternis // En daar toe is
Uw eed'le ziel te hoog.
3. Ziet alom het gepreezen goud,
Dwaas! dwaas! het leerd u zelf
Is het niet zwaar en dorr' en koud?
En kan het oog // Wel naar om hoog
Door 't ondoorschijnig goud?
4. 't Lastige pak van 't zwaar metaal
Dwaas! dwaas! drukt u de ziel,
Dat die ter stof en Helle daal,
En noit het oog // En hert om hoog
Heilzaam ten Heemel haal.
5. Wast' er iet in 't on-vrugtbaar goud?
| |
[pagina 11]
| |
Dwaas! dwaas! dat roept u toe
Den rijkdom vrugteloos en koud,
Geeft zay nog zaad // Maar dorren laat
Des Heeren wijngaard hout.
6. Killig is al het geld en goed,
Dwaas! dwaas! ziet gy niet wel
Hoe haast het wassend geld den gloed
Van liefde slist // En meer de kist
Dan d' arme buiken voed?
7. Wat doet het al bekoorlijk ligt,
Dwaas! dwaas! Hemel en all
Verdwijnen uit uw teer gezigt?
Ist niet om dat // Des Weerelds-schat
U staan komt in de ligt?
8. Sluit maar het oog eens voor dien straal
Dwaas! dwaas! die uw verleid;
Tot dat een blik uit 's Heemels zaal
(Als die in min zig opent) in
Uw duistere ziel daal.
9. Daar is het al van louter goud,
Dwaas! dwaas! maar daar het oog
Door henen, als door glas, beschouwd
Het eeuwig ligt; En dat gezigt
Alleen in u behoud.
10. Springen van Heemels heilzaam nat,
Dwaas! dwaas! zig u daar bien,
Die 't hert verquikken dor en mad:
En maken 't sterk // Tot 's Heemels werk,
Van merg en vetheid zad.
11. Ag dat den Heemel eens ontsloot,
Dwaas! dwaas! sluizen van heil,
En in uw ziel een golfje goot!
Zoo waar en wis // Uw ziele fris
En al uw lusten dood.
| |
[pagina 12]
| |
12. Grond'looze Algenoegzaamheid,
Eeuw, eeuw, eeuwige spring
Van aller Schepzlen lieflijkheid:
O volle God! Wy komen tot
Uw rijke goedigheid.
13. Schepz'len staa wat uit de ligt!
Valsch, valsch is all uw glans,
Wy worden zad van dit gezigt
En krijgen dan // Een walge van
't Verleidend' scheemer-ligt.
14. Weerdige zelf! verliez u meed.
(Datick, valsch, weerdige zelf!)
Wie is' er die zijn ziel besteed
In dit gesigt // En in dat ligt
Zig zelven niet vergeet?
15. Als deeze zon in middag-steilt
Staan zal boven het hooft,
Wie is 'er die de diepte peild
Of grond vind aan // Dien oceaan
Als hy zig mede deild?
16. Deild u den Heemel maar een straal
Van zig; nietige Wer'ld
Uw schat, uw pragt, uw weelde, daald':
Voor dit gezigt: Versmaad gy ligt
't Genot van altemaal.
Jod. V. Lod. |
|