Hemelryck dat is Lof-sangh van 't Rijcke der hemelen
(1621)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtvrij'twelck eertijds beweeght heeft Adrianum rechter van Nicomedien tot het gheloof ende martyrie ons' Heeren Iesv Christi
[Folio *ijr]
| |
Portael Des Hemelrycks.GOedhartigen Leser. Siet hier het Rijcke der Hemelen, uw' hooghste Goed, uw' leste Eynde. Onhelstet met beyd' uw' Ermen, bemindt het wt gantscher sielen, verlanght het met al uw' sinnen, bewerct het met al uw' krachten. Het is wel dubbeld over de pijne waerd: Niet soo 't u hier beschreven, maer soo 't daer in sich selven is. Want ist by aldien, dat hier een kleyn, nauw-bepaelt, onseker, sorgelick, ende verganckelick kroontjen, so grooten arbeyd, onrust ende perijckel waerdigh is gelijckmen van ouds, ende noch ondertusschen by tegenwoordige ondervindinge gewaer word, dat de menschen daeromme goed, eer, lijf en leven durven avontuyren: Wat sal dan yegelijck onbedurven oordeel waerderen te verdienen een Rijck, 'twelck in Eere 'talderhoogste, in Rijckdom 'talderdiepste, in Mogentheyd t'alderbreedste, in Palen 'taldergrootste, ende in Weelden is 'taldersoetste. Een Rijck dat sonder na dencken gebruyct, sonder opspraec genoten, ende sonder vrees van verlies, tot inder eeuwigheyd werdt beseten. Sulcx dat wel te recht d'aldervoor- | |
[Folio *ijv]
| |
sichtighste ende wijste Princen, oock int vreedsamighste besit van haer Rijcken, als t'eenemael vergeten van't tegenwoordigh, alleen maerschenen bekommert te syn voor het toekomende. Dit getuygen alsnoch de spreucken die van henlieden by ons, tot op den dagh van huyden, syn gebleven. Hoorter Een voor Alle de reste: Ga naar margenootaVVat is my in den hemel? en vvat heb ik buyten dy begeert op ter aerde? Mijn vleesch ende mijn hart syn my ontbroken: O God mijnder harten, ende mijn erfdeel, mijn God inder eeuvvigheyd! Item; Ga naar margenootbhoe aengenaem syn uvv' Tenten Heere God der heyrkrachten! Mijn siele joockt naer uvve voorsaelen, ende besvvijckt van verlangen. Item Ga naar margenootcIck sal versaedt vverden, als my uvv' heerlickheyd verschenen sal syn, &c. Dus riepen de grootste ende de rijckste, inde aldergeluckighste tijden. Wat sullen dan doen de kleynste ende d'armste int middel der ellenden? Voorwaer niet anders als de Drenckelingen, de welcke geworpen synde buyten boord int middel der Rivieren, wat datze oock onderwegen van stroo ofte drijvend hout komen te grijpen ende te grabbelen, so lang nochtans mette nederdalende Ebbe, int perijckel van haer leven gedreven werden na zee, tot datse ter goeder avontuyre yet onroerelicks, t'sy van klippen, uytstekende hoofden ofte ingeheyde masten komen te ontmoeten; 'twelck als onbeweegt bly- | |
[Folio *iijr]
| |
vende henluyden, te minsten by provisie tot nader verlossinge, kan strecken tot behoudenis. De wereld ende alle de Inwoonders van dien, seyde de wijse Thecuite, syn als nederdalende wateren, die ons elcks int bysonder niet anders als drenckelingen, mede en slepen na de dood; de welcke als een zee, een grote menighte van menschen dagelicx ontfangt ende nimmermeer over en loopt, ofte ooc selfs versaed is. wat wyluyden hier komen te grijpen, ofte waer na dat wy hier grabbelen, 'tsyn rijckdommen, weelden, hooge staten, gunsten van Princen, ja kroonen en Scepteren selfs, ten kan onse driftigheyd niet wederhouden, so lang als wy niet en komen te ontmoeten yet onroerelicx ofte onbewegelicks. Sulcks dat wel te recht eertijds geseyt wiert by den grooten Ga naar margenooteAugustinus, O Heer ghy hebt ons geschapen tot u, ende ons hart blijft ongerust, tot dattet comt te rusten in u. Ende voorwaer niet sonder reden: want gelijckerwijs alle natuerlicke dingen sich selven so lang blyven bewegen, tot datze komen te rusten in hun middelstip; als blijct aen een steen nederdalende ter aerde, aenden rooc opstigende na de lucht, ende diergelijcken: Soo mede den menschelicken geest, tot dat hy komt te rusten in Gode, wiens vermakelicke Tenten alleen onverganckelick, wiens heylighen verheven Bergh alleen onbeweeghelick, ende het Centrum ofte middelstip | |
[Folio *iijv]
| |
onser sielen is: alle de reste of Ebbende of Vloeyende onder de Maen, ofte roerende ende drayende daerboven, tot het Primum Mobile of d'eerste beroerte toe. Nu, het gene daer boven is, Al hoe wel de voorsichtigheyt Gods, geduyrende den tijt van dit tegenwoordich leven, ooc voor zijn beste vrinden verburgen houdt; ons getuygende de Ga naar margenootfH. Schriftuyr, dat gheen Oogh ghesien, gheen Oor ghehoort, gheen Menschen hart bedacht en heeft, het vvelck God heeft bereydt den ghenen die hem beminnen: Wesende oock onse gelegentheyt al hiersoodanich; dat gheen verstand, soo lang alst noch gehecht is aen de phantasien van zijn herssenen, verdragen en kan d'onsprekelicke klaerheyt van 't Rijcke der Hemelen, niet meer als een Vlerck-Muys het licht der Sonnen; Soo heeft het nochtans belieft de Goedheyt Gods in zyn H. Schriftuyren (de welcke desen aengaende niet anders en sijn als een deel troostelijcke Brieven, ghesonden aen het Ballingschap zijnder kinderen) ons voor te houden sekere ghelijckenissen, door de welcke hy ons menschelijcker wijse voor ooghen stelt de wellust van onse eeuwighe salicheyd. De desen na dien ik die, door andere occasie by malkanderen vergadert synde, in Rijm hadde ghestelt, om t'avond of morghen te verstrecken een ghedeelte van een meerder | |
[Folio *ivr]
| |
Bouck; Ende de selve ondertusschen tot een Eerlijck vermaeck, soo d'een als d'ander eenvoudelick hadde vertoont; hebbe ick mijn ter versoucke van vrinden, die daer smaeck in hadden gevonden, laten bewegen, omme t'ontgaen de kosten ende moeyten van Copieren, by provisie ende by manier van Extract de selve te laten Drucken. Tot geenen anderen eynde, Goedgunstighe Leser, dan om u te stichten, ende als in een Taeffereel een weynigh te crajonneren ofte te beschaduwen het gheen den Godvreesenden mensch belooft is int andere Leven, daer toe wy alle te samen spoeyen en vloeyen. Ende voorwaer nademael ghy hier inne, onder andere ghelijckenissen ende namen des Hemels vinden sult het Huys Gods: Soo is immers meer als de pijne waerd, daeromme somwijlen eens ernstelijck te dencken; Eensdeels overmids dat sulcks gedaen hebben die ghene de welcke hier eertijds woonden in ghemarmerde ende Coninglijcke Palleysen; Ghelijckerwijs hier boven te sien was aen den Koningh David, die gheen blijder Ga naar margenootgtydinge oyt en ontfing, dan als hem gheseyt werde dat hem 'tgeluck soude ghebeuren van te gaen int Huys des Heeren: eensdeels oock overmids de vlytigheyd,die wy alhier in ons bespeuren int besichtighen van een Brockjen Huysinghs, 'twelck wy luyden | |
[Folio *ivv]
| |
slechs voor een kleynen tijd of in koop, of in huyr meynen te bewoonen: Met hoe veel te meerder redenen sal't ons dan wel betamen, mette voeten onser affectien ende d'ooghen onser harten te gaen besichtighen het Huys ons' Vaders, de Voor-saelen, Slaep-kameren, Saletten, Lust-hoven ende andere stucken van dien, daer wy onse hoop ende rekening maken eeuwigh te sullen woonen? versekert synde dat Ga naar margenoothvvy hier gheen blijvende plaets en hebben, maer nae een toekomende trachten. Het welck indien wy ondertusschen aendachtelijck ende rijpelicken bedencken, een sonderlingh middel wesen sal, om ons int onghestadigh Avontuyr van dese wanckele wereldt te geven een onberoerlick gemoedt ende een onbeweghelick leven; Al veel sekerder ende vaster, als wel vande Stoiciens beroemt, ofte van Seneca oyt is beschreven. Neemt dan ten besten desen mijnen kleynen dienst, ende beweeght mijn met uw' goede gunste tot yet meerders. Een dingh moet ghy hier noch ghewaerschout syn, daer ghy u anders int lesen een weynigh aen soud moghen stooten; te weten dat het onvolmaeckte Gheschrift, daer dit een Extractjen van is, gheschreven is Stilo prognostico, dat is voor-seggens gewijse: het welck de Dichters ofte Vaers-schrijvers, onder andere Privile- | |
[Folio **ir]
| |
gien, altijd gheoorloft ende gheoctroyeert is gheweest. Derhalven en sult gh'u niet believen t'onrustighen, als ghy somtijds van een voorleden gheschiedenisse, ontmoeten sult eenighe toekomende woorden. Niet anders, Dan dat ick u van harten toe-wensche, u op het Huys Gods ofte het Hemelrijck alsoo te verlieven, dat ghy daer over met verduldigheyd een weynigh tijds verdraghende d'onheylen van dit Dal der traenen, uvv' Ga naar margenootisiel moogt komen te besitten, ende ontfanghen te vverden inde EeuvvigheGa naar margenootkTabernaeckelen. AMEN. |
|