Gulde-jaers feest-daghen of den schat der geestelycke lof-sangen gemaeckt op elcken feest dagh van 't geheele Iaer
(1635)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtvrij
[pagina 1227]
| |
VErsch geboren sagh ick een kind'ling kleyne
Zuchten en traentjes weynen.
G'hebt groot g'lijck dat ghy klaghet;
Sprack daer een Vrou die Moeder was en Maghet.
Voor den Hemel hebt ghy nu een speloncke,
Koud, sonder vyer of voncke.
Voor uw' throone een krebbe,
Met weynigh hoys, in plaets van wol en webbe.
Daer u songen thien-hondert-duysent geesten,
Daer loeyen nu twee beesten.
Die voor Hymnen, voor Psalmen,
Met lauwen aem, uw' teere le'en bewalmen.
Door u wierden versaed, van minst' te meesten,
Engelen, menschen, beesten;
Nu belieft u te dorsten,
En snackt van hongher naer uw's Moeders borsten.
| |
[pagina 1228]
| |
Voor uw' kledingh van Sterren en van Zonnen,
Moet ghy nu zijn gewonnen
Inde luyeren en doecken,
Die mijn armoe by een heeft kunnen soecken.
U quam eer toe een Keyserlijcke Moeder,
Augustus tot een Voeder;
Want de desen u souden
Vereeren met scharlaken en rood goude.
Maer want u nu belieft mijn uytverkoren
Van my te zijn gheboren;
Zoo genadight uw' handen
Te laten woelen in dees' arme banden.
|
|