Extractum Katholicum, tegen alle gebreken van Verwarde Harsenen
(1631)–Joannes Stalpaert van der Wiele– AuteursrechtvrijStem: Beschreyt met rou o Batavieren.
REcht als een hert// Ter
jagt geschoten// Behouden wert
Met snelle pooten// Te lopen na
| |
[pagina 624]
| |
de vloed// Van ’t springend’ water
Zoo vind ik mijn gemoed// O Ab-
ba Pater! Alleens te dorsten
na// V Goddelijk gena, Die my
van zonden rein// Gezuyverd de
fontein// Te geven// Belooft heeft
| |
[pagina 625]
| |
van het eeuwig leven.
II.
Dit is de munt,
Die t’eynde vanden
Dag, werdt vergund
Met milde handen;
Voor weynig werks al hier
Gewrocht, op d’oorde,
Van Iesus goedertier
Beleefde woorden.
O arbeyd wel besteet!
O dier gedroppeld zweet!
’t Welk nu eens afgedwaeldt,
Vergoedt werd, en betaelt
Met maten
Van opgehoopte caritaten.
III.
Ik ben verblijd
Dat ik van Gode
Uit deze strijd
Op ben ontboden.
Om nu niet meer voordaen
Te zien d’onheilen,
Van die de harders slaen,
En ’t vee verdeylen.
Verblijd! voorwaer te recht//
Dat my, zoo snoden knecht,
De tijding is gebracht
| |
[pagina 626]
| |
Van ’t overrijk verwacht
Der zaken//
Die eeuwig zonder end vermaken.
IV.
Wy zullen gaen
In ’t huys des Heeren:
Om daer te staen,
Te zijnder eeren,
Beneffens hen, die met
Gestage zangen,
Voldoen des Konings wet,
En hun verlangen.
O schoon Ierusalem!
Bevrijdt van alle klem,
Hoe jookt mijn teder hart
Naer u, daer niet en werd
Gevonden// als vreugd, en vree tot
Allen stonden.
V.
Hoe zal mijn schoot
Bedwingen kunnen
De blijdschap groot,
Als ghy vergunnen
My eens het Godlijk hof;
En daer doen vinden
De alderbeste stof
Zult van mijn vrinden?
Hier over zing ik vree
Met u, o blijde stee!
En bidde dat de vloed
Te stromen
Eens over mijn ellend’ mag komen.
| |
[pagina 627]
| |
VI.
Zang, en musijk,
Mijn oude weelden;
Sijn hier gelijk
Als iele beelden.
De blomjes rood en wit
Die by ons glimmen
In ’t vrolijkste besit,
Sijn niet dan schimmen;
Geleken by de zang
En t’aengenaem behang
Van d’Hemelsche warand,
Die Christus heeft geplandt.
Mijn zinnen
Ontbreken my, door zucht van minne!
VII.
Prins Iesu Heer
Mijn God, mijn Koning!
Zegt my wanneer
Vw’ hoge woning
My eens veschijnen zal?
Ik wensch ontbonden
Te werden uit dit dal
Om zonder zonden
Voordaen te leven in
Vw’ alderzoetste min.
Roupt Iesu, roupt. Ick kom
Vw’ goedheyd is mijn rom.
Want zegen//
En jammer zucht, sijn all’ uw’ wegen.
|
|