Extractum Katholicum, tegen alle gebreken van Verwarde Harsenen
(1631)–Joannes Stalpaert van der Wiele– AuteursrechtvrijStem: Op de Schriftuir. Ziet Dos. 16.I.
WAt is, o fijne mans!
Toch uw’ Iustificaty?
Een uitterlijkke glans
Van een denominaty.
| |
[pagina 465]
| |
Waer deur (zoo ons betekendt
Heeft David) het misdaed Ga naar margenoot+
Bedekt, en niet gerekendt
Tot straf werd, of tot quaed.
II.
Waerom gelooftmen dan
Vergiffenis des zonden?
Dit moetje, lieve man!
Verstaen met heuschen monde.
Al wat wy van misdaden
Oit deden, blijft: maer mag
Den kind’ren Goods niet schaden
Om ’t Christelijck gezag.
III.
De deugden vanden Heer,
Zijn kruis, zijn dood, zijn leven
Werd ons, uit liefden teer,
Van Gode toegeschreven.
Dit zijn de rijke waden,
Daer mee, ’t geloof bedekt
De blijvende mis daden:
Hoe ghyer ook me’e gekt.
IIII.
Voorwaer, met grote reen.
Hoe’n zouwer niet me’e gekken?
De Schrift, eylacen! neen
Sprak noyt van zulken dekken.
Maer dekken, ’t welk uitwissen Ga naar margenoot+
Doed tot de diepste grond,
Al wat ons oit dee missen
Van boos heyd, of van zond.
V.
Maer wat? ten is niet vreemt,
| |
[pagina 466]
| |
Dat een alzulken Tempel,
Ook zulken kleding neemt.
Tot waerschou, end’ exempel,
Als dat de fijne knapen
Van Luther en Calvijn,
Van buyten schijnen schapen, Ga naar margenoot+
Van binnen wolven sijn.
VI.
Sijt wolven; sijt, daer by,
Mis deelde oly-vaten;
Syt bokken; sijt noch vry
Dood-graven met sieraten Ga naar margenoot+
Van buyten: maer van binnen
Vol rotheyds van ghebeent.
Maer God kan niet beminnen Ga naar margenoot+
Zoo leelijken gemeent.
VII.
Zijn bruyd is zonder smet Ga naar margenoot+
En die voor heen was duyster Ga naar margenoot+
Kreeg van haer Bruygoms bed
Een al te schonen luyster.
Haer vuil werd af gewassen.
Op dat, van lid te lid,
Het lichaem toch zou passen
Op ’t hoofd zoo schoon en wit.
|
|