Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
Ga naar margenoot+ 't Hondertste schaep.
| |
2En hy daer op met goed bediedGa naar voetnoot2,1
Antwoorde den verwarders:Ga naar voetnoot2
En⋆ zijt daer in verwondert niet:
Dit's 't ampt van goede Harders.
| |
[pagina 315]
| |
3Want een die hondert schapen heeft
En siet dat een van alle
De schapen achter⋆ lande zweeft,Ga naar voetnoot3,3
Plagh⋆ wel de rest te stallen:Ga naar voetnoot4
| |
4Soo langh dat hy 't verlooren lam
Met soecken heeft beloopen;Ga naar voetnoot4,2
En we'erom aen sijn eyghen damGa naar voetnoot3
Ghebracht heeft by de hoopen.
| |
5Ja even soo⋆ hy 't schaepjen vond,
Niet sonder groot beroeren
Sijns herten suchts⋆, het samen bondt
En zwierdet om sijn schoeren⋆.Ga naar voetnoot5,4
| |
6Soo roept hy nu met blijde stem
Sijn bueren t'weder sijden
En wil dat sy-luy zich met hem
Om 't schaepjens wil verblijden.
| |
[pagina 316]
| |
Ga naar margenoot+ 8S'ontsteeckt de kaers, sy vaeght het huys,
Tot dats' hem komt te vinnen;
En daer na, met een blij ghedruys,Ga naar voetnoot8,3
Spreeckt sy tot haer vrindinnen:
| |
9Weest blij met my nu even seer
Als ghy waert droef te voren;
Want siet, daer is den penningh weer
Die 'k wijlen⋆ had verloren.
| |
10Dus roept de vrou, dus roept den man,Ga naar voetnoot10,1
Dus roepens' alle beyde;
Magh ick met meerder reden dan
Mijn hert niet wel verbreyden?Ga naar voetnoot4
| |
11Sal ick den mensch, die 'k soo bemin,
Dan niet wel soecken meughen?
En als ick hem nu weerom vin,
My in de vond⋆ verheughen?
| |
12Voorwaer! ick segh u voor ghewis:
Onthoudt wel dese leeringh:
Dat in den Hemel blijschap is
Om één sondaers bekeeringh.Ga naar voetnoot12,4
| |
[pagina 317]
| |
13Veel meer als over groot ghetalGa naar voetnoot13,1
Van die my noyt bedroefden
Met sonde, en voor geenen val
Te boeten en behoefden.
| |
14O Iesv! ick ben als een schaep
Verdooldt: ick wilt wel weten.
Maer soeckt my weer, want Heer uw' knaep
Heeft u noch niet vergheten.
|
|