| |
| |
| |
1925-1946
Nog net geen jaar oud, Assen, januari 1926.
Miep Diekmann, vier maanden oud, met haar moeder Maria Venteville (1893-1980), Assen, eind mei 1925. ‘Ze trouwde een arme officier [...]. Van een laag traktement moest ze zien “stand te houden” - en ze werd een ras econoom. Stiekum moest ze onze kleren zelf maken (een officiersvrouw mocht niet werken!), haar eigen uitgaanskleding. Achteraf bekeken liep ze altijd met haar ontwerpen módes voor. En voor mijn lef om al jong aparte kleding te dragen, heeft zij toen de kiem gelegd’ (Libelle, nr. 21, 22 mei 1976).
| |
| |
Miep Diekmann met haar grootvader Jan Pieter Venteville (1862-1934). ‘Slenterend liep ze terug langs de gebouwen, met haar ene hand langs de muren, deuren, zuilen, muren, deuren, zuilen. Vroeger, toen ze nog heel klein was, in Holland, als ze met opaatje wandelde, deed ze het ook. “Denk om je schone handschoentjes, schatje!” Hij was met haar alle hoge stoepen voor de huizen opgeklommen, en weer af. Hij had ook altijd centen in het bos gestrooid wanneer ze niet keek. In het bos groeiden centjes. Wat had ze dat lang geloofd! Al weer iets wat niet waar was. Maar opaatje had het verzonnen om haar een plezier te doen’ (De dagen van Olim, p. 115).
| |
| |
Met haar ouders, Maria Venteville en Johannes Diekmann (1900-1954), Assen 1927.
Miep Diekmann, haar moeder en haar zusje Henny (1927) in de tuin bij hun huis in Kampen, juli 1929.
| |
| |
In de tweede klas van de lagere school bij juffrouw Visser, Arnhem 1931. Miep Diekmann staat achteraan, derde van rechts. ‘Mijn vader was beroepsofficier. We verhuisden veel, zodat ik steeds op andere scholen terechtkwam. Zo leer je je contactuele eigenschappen wel ontwikkelen. Je moet wel’ (Hervormd Nederland, 13 januari 1979).
Maria Venteville verpleegt haar dochters Henny en Miep, die allebei door roodvonk het bed moeten houden, Arnhem, maart 1932.
| |
| |
Het gezin Diekmann in de tuin aan de Klingelbeekseweg te Arnhem, januari 1934. ‘Moeder was nooit katholiek geweest. Ze was het pas geworden toen ze naar Curaçao zouden gaan. Vader had in Nederland willen blijven. “Ga er een paar jaar naartoe. Al doe je het maar voor de kinderen. Ze zullen meer van de wereld zien. Je kunt niet weten wat dat later voor hen betekent. Als je het doet, wil ik wel katholiek worden. Vooruit maar!”’ (De dagen van Olim, p. 40).
Fort Amsterdam te Willemstad, Curaçao. Het gezin Diekmann woonde drieënhalf jaar op nr. 4, op de foto het middelste huis van het gedeelte aan de rechterkant. In De dagen van Olim beschrijft Miep Diekmann hoe ze het na dertig jaar opnieuw bekeek. ‘Drie uur nadat ze haar eerste stappen op het eiland had gezet, stond ze tegenover de fortpoort. Hij was open. Zo verbaasd bleef ze ernaar staren, naar die wijde opening waardoor je het hele Fort kon zien liggen - dat het de aandacht van de wachtpost trok. [...] Toen ze midden op het plein was, stond ze stil. Ze wist niet waar ze het eerst moest kijken. Maar naderhand realiseerde ze zich pas dat ze het laatst naar hun huis gekeken had. Ja, het zag er nog net zo uit. Alleen het huisnummer was veranderd. Geen 4 meer, maar ii’ (p. 183-184).
| |
| |
Johannes Diekmann, commandant van de militaire politie, in zijn kantoor te Willemstad. Achter hem aan de wand een foto van zijn vrouw en dochters, 1935. ‘Hij voedde ons op als jongens en jongens hadden de vrijheid in die jaren. [...] We sportten dus mee met de militairen. En geen flauwekul. Tijd opnemen en niet jammeren dat je een meid was. Het uitgangspunt van mijn vader was dat de mensen het meest vastlopen door fouten en onzekerheid. Hij zei: “Lees de processenverbaal maar, dan weet je hoe mensen zijn”’ (Haagsche Courant, 30 mei 1981).
Miep te midden van haar zusje en haar moeder op het kanon van Piscaderabaai, september 1935.
| |
| |
Zusje Netty (1935) bij Miep in bed, anderhalve week na haar val van de fortmuur op 11 oktober 1935.
‘“Jossie! Jossie? Ben je nou wakker? Jossie?” Jossie - het woord was als een speldeprik in haar loodzware hoofd. Jossie - dat ben ik! ik - Jossie! Ze keek naar het meisje, tilde haar hand op en legde die op het hoofd met rossige krulletjes naast haar. Haar vingers voelden, nee, ze dáchten: “Wie? Waar? Wanneer?” “Mag Olfy bij je in bed? Niet tegen mama zeggen!” Het kleintje klom op de bedderand en staarde haar met grote, nadenkende ogen aan’ (De dagen van Olim, p. 146-147).
Miep Diekmann, links voor het zwaaiende gezelschap in de baai van Piscadera, maart 1938.
‘Met langzame slagen zwom Josje naar het grote, volle vlot toe. De hele troep van de andere school was er. Andere school, haar school nu ook’ (De dagen van Olim, p. 41).
| |
| |
Dertien jaar oud, 1938.
‘Als jij het dan niet zien wilt, anderen hebben het allang ontdekt: dat ze een meísje is, een heel apart meisje’ (De dagen van Olim, p. 17).
| |
| |
Van begin 1942 tot de zomer van 1943 was Johannes Diekmann geïnterneerd in Polen. Vlak na zijn terugkeer bracht Miep haar vader een bezoek in Alkmaar, waar hij tijdelijk woonde.
De foto is gemaakt door Cor Rutgers, met wie Johannes Diekmann in 1944 trouwde.
| |
| |
‘De stapel processen-verbaal begon te schuiven. Er gleed een foto uit. Josje liep om het bureau heen, trok de foto te voorschijn. Ze keek, keek nog eens, tilde de foto op en voelde haar gezicht van afgrijzen verstijven. Dat was een man, zwart, naakt, op de grond half op zijn zij, en die vlekken...? Waar ze haar ene vinger tussen de verbalen had gehouden, sloeg ze de stapel om. Nog meer foto's. Dezelfde man? Dezelfde houding, van een andere kant. Haar ogen vlogen over de bladzijde. Een man, die man, had zichzelf met benzine overgoten en in brand gestoken. [...] “... zijn meisje zou er met een ander vandoor zijn gegaan...” Die zin sprong uit het procesverbaal omhoog. Langzaam draaide ze de foto's om, keek nog eens. Haar ogen trokken het beeld na, of ze hem voorzichtig aanraakte... het doet geen pijn, stil maar... Hoe is het als je verbrandt? Schreeuw je? [...] Haar ene hand schoof de andere foto's en het procesverbaal tussen de stapel papieren, haar andere hand verborg één foto in haar rokzak’ (De dagen van Olim, p. 95-96).
Onder het pseudoniem I. Epmas debuteerde Miep Diekmann in 1946 met twee gedichten in De weegschaal. Lijfblad der Uitgeversmij. West-Friesland (nr. 2, april).
De stenen van het hof.
Ik heb mij vaak al afgevraagd:
hoe zouden toch die kleine stenen,
door zoveel voelen glad-geschaald,
- want menig ging er over henen -
niet door hun last zijn moe-geplaagd?
Dan hoor ik sleeds nog in mij klinken
de echo van die duizend voeten:
de moeden, die in 't moeizaam hinken
toch verder gaan en verder moeten,
maar in hun wanhoop dieper zinken
dan die der jonge, strijdb're jeugd,
die uit de spijkers van haar zolen
- in 't eeuwig-wonderlijk geneugt
van 't vurig gaan of 't dromerig dolen -
het vuur slaat als een felle vreugd.
Zondagswandelaars.
Er zit een gaatje in de plank
en daardoor kan ik kijken,
dan kan ik zo de mensen zien,
Ze lopen - omdat 't Zondag is! -
fraai uitgedost te wandelen,
en weten in hun christelijkheid
geen mens kwaad te behandelen.
Hun buiken? Kijk hoe zwaar en dik
zijn die van 't vele eten;
dat komt hen blijkbaar zo maar toe
Zij hebben nooit hun leven lang
noch hebben zij voor hun geloof
Zij hebben nooit gehuild, gevloekt,
omdat hen niets ontroorde,
zij hebben zich nooit trots gevoeld
omdat ze niets volvoerden.
Zij zijn alleen maar ‘pop’ geweest,
lopen nu pronk te wandelen,
en vinde, in hun onnozelheid
dat zij het beste handelen!
| |
| |
Miep Diekmann, eenentwintig jaar oud, vlak na haar verhuizing naar Amsterdam, waar zij ging werken voor het reclameblad van winkelketen Centra.
Foto Jaap Ravelli
| |
| |
Voorlopige perskaart van Diekmann voor een tijdschrift waarvan slechts een nul-nummer is verschenen.
| |
| |
Johannes Diekmann en Cor Rutgers (1898-1984) met hun dochter Liesbeth (1945), halfzusje van Miep Diekmann, Leiden, eind 1946.
|
|