moeder dan trots tegen de buurvrouw en een dag later moest hij vertellen wat daar allemaal te zien was. Grote winkels waar mooie kleren en prachtige hoeden te koop waren. Meubels, serviesgoed en moderne machines. Alles was er. Behalve boerderijen, die lagen buiten de stad.
Wat was ver? Wat was de zee? Stonk die net zo erg als de haringen? Hoeveel maal de Geul was de zee?
Nadat de haringen een dag in het water hadden gelegen, ging hij met de emmer naar de pomp en goot het troebele water er af. Met één hand hield hij de vissen tegen maar kon daarmee niet voorkomen dat sommigen in de bak vielen alsof ze weer met het water mee wilden, door de afvoer naar de Geul en misschien wel naar de zee waar ze vandaan kwamen. In gedachten maakte ik ze weer levend en liet ze ontsnappen naar die grote poel water die ergens moest zijn en waarvan ik mij geen voorstelling kon maken.
‘De zee, dat is water waaraan geen einde komt,’ zei mijn broer, ‘De zee is diep en er zitten mensverslindende monsters in met zulke grote klauwen.’
‘Hoe kom je bij de zee?’
‘Als je de weg naar G. neemt en altijd rechtdoor blijft lopen tot boven in Holland, dan heb je plotseling natte voeten en als je nog verder doorloopt, verzuip je.’
‘Verdrinken,’ riep mijn moeder vanuit de gang.
‘Verzuipen,’ zei hij, nu iets zachter met een blik naar de deur.
's Nachts voelde ik in het donker een warme hand op mijn hoofd die ik wel had willen vasthouden.
‘Waarom schreeuw je zo?’ vroeg mijn moeder en dekte me weer toe.