|
Bladz. |
Het is een wandelende ziel |
97 |
[Het is] er goed voer en een warme stal |
104 |
[Het] karretje rijdt op een zandgrond (ook wel als op een kolfbaan) |
97 |
Hoe nader bij den avond, hoe verder van huis |
104 |
Hij is overal t’ huis |
98 |
[Hij] kent geen stegen voor straten |
95 |
Krakende wagens duren het langst |
94 |
Men heeft hem den zak gegeven |
97 |
[Men] is het spoor bijster |
95 |
[Men is] in een derrie (modder) gat geraakt |
[95] |
[Men] vindt hem, even als de kwade dubbeltjes overal |
97 |
[Men] wordt eerder door een mestkar overreden dan door een degelijk rijtuig |
99 |
Moeders keuken zou hebben moeten mede gaan |
93 |
Oude voerlui hooren gaarne het klappen van de zweep |
97 |
Sta maar een wijl, gij verliest een mijl |
98 |
Voor dag uit, voor nacht in |
104 |
[Voor] op den wagen, achter op het schip |
95 |
Zij heeft de kar omgegooid |
104 |