Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend
(1844)–J.P. Sprenger van Eijk– Auteursrechtvrij
[pagina I]
| |
Nalezingen en Vervolg op de spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder uit het Dierenrijk ontleend. | |
[pagina II]
| |
Voorrede.Tot hiertoe gewoon voor ieder stukje, door mij over onze Vaderlandsche Spreekwoorden geschreven, iets betrekkelijk de Letterkundige geschiedenis van dit onderwerp te geven, vinde ik daartoe thans weder gelegenheid. De Heer A. DE JAGER, redacteur van het Taalkundig Magazijn, opende het vorige jaar in hetzelve eene rubriek, onder den titel van Bijdragen tot de kennis der Nederduitsche Spreekwoorden, en riep, even zoo als ik vroeger deed, de hulp van alle beminnaars en beoefenaars der Vaderlandsche Taal- Letter- en Oudheidkunde in. Voor het tegenwoordige wilde hij slechts mijne jongst uitgekomene Handleiding tot de kennis onzer Spreekwoorden en Spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder uit het Dierenrijk ontleend, en eenige andere opgegevene, toelichten en aanvullen. Ik had wel gewenscht dat de Schrijver, die de beleefdheid had zijne bedenkingen aan mijn oordeel te onderwerpen, dit, zoo als vroeger, schriftelijk | |
[pagina II]
| |
had gedaan, wanneer ik vrijër in mijn antwoord zou zijn geweest, en nog al iets in het midden zou hebben gebragt, waarvan, nu zijn werk het licht ziet, de bescheidenheid mij terug houdt. Een paar aanmerkingen mag ik echter niet verzwijgen, en de heuschheid van den Heer DE JAGER zal mij die wel ten goede houden. Het is namelijk ons lezend publiek voorgekomen, dat zijn vermeld geschrift maar al te veel heeft van eene Contrôle op het mijne, die wanneer zij werd voortgezet, aanleiding tot een' pennestrijd zou kunnen geven, welken wij beide zeker niet verlangen. Voorts moet ik in bedenking geven of in deze bijdragen het eigendommelijk karakter van Spreekwoorden niet maar al te veel is voorbij gezien en zij ongelukkig met anecdoten, grappige of puntige gezegden en dergelijke van dezen of genen, zijn verward geraakt? Zoo worden, om slechts van het tweede, door mij genoemde dier, den aap, te gewagen, als Spreekwoorden opgegeven: “Ei zie hem eens grinniken, zei GERRIT, en hij klisteerde zijn aap. - Wat in maakt men al om 't geld? zei de boer en hij zag een aap op 't venster zitten. - Hij gelijkt beter naar een aap dan een Dominé naar een pijp tabak. Zoo wordt als Spreekwoord genoemd: Die daar spreken mostaard sterk, zouden niet een gebraden haan den staart uithalen? enz. enz. Met dat al zijn wij aan den Heer DE JAGER dank verschuldigd voor de lijst der Schrijvers over het onderwerp, op welke hetgeen door mij reeds was opgegeven, is aangevuld, en naar welke ik allen die in de zaak belang stellen, verwijze. Ook zal | |
[pagina III]
| |
uit deze mijne Nalezingen blijken, hoe zeer ik het goede in de vermelding en verklaring van eenige Spreekwoorden, dat mij hier en daar in deze Bijdragen is voorgekomen, heb weten te waarderen. Ook andere vrienden van Taal- en Letterkunde gingen voort, mij hunne opmerkingen mede te deelen, aan welke ik dan nu ook, mijnen verschuldigden hartelijken dank betuig. Bijzonder aangenaam was mtj de vereerende goedkeuring van den Heer J.H. HOEUFFT, bij herhaling aan dezen mijnen Letterkundigen arbeid geschonken, en gaarne geef ik eene plaats aan een en ander, mij door dien achtingwaardigen Geleerde toegezonden. Betrekkelijk de Scheepvaart en het Scheepsleven, merkte hij in Alphabetische orde aan: ANKER. Zyn anker (of ankertje) ergens neder leggen, zegt: zich ergens waar men het goed heeft, vastmaken. AVARIJ of AVERIJ wordt ook van andere dan zee-schade gebruikt: b.v. Ik heb bij den laatsten storm veel avarij aan mijn huis bekomen. BAREN. Het is als de baren van de zee zegt men van iets, 't welk zeer ongelijk is. BOORD. Iemand met iets aan boord komen, wordt doorgaans in een kwaden zin genomen voor: het opdragen van lastige zaken aan iemand. DRIJVEN. Op Gods genade laten drijven, van een redloos schip gebruikt, wordt ook in eenen zedelijken zin gebezigd van een' toestand, in welken alle menschelijke hulp te kort schiet. FOK. De stormfok bijzetten, het er alles op zetten om een schip in te halen of eene haven te bereiken, wordt ook figuurlijk gebruikt in den zelfden zin, | |
[pagina IV]
| |
als: Alle zeilen bijzetten. HAVENS. Op zulke havens vangt men zulke visschen, beteekent: op zulke gevaarlijke plaatsen, is men aan zulke rampen blootgesteld. SCHEEPSREGT. Driemaal is scheepsregt, is ontleend van de straf dergenen, die driemaal van de ra vallen of driemaal gekielhaald worden. In de Handleiding niet genoeg onderscheiden. SCHIP. Een schoon schip maken, zegt men ook van het betalen zijner schulden, en in een' lagen, verschrikkelijken zin van een effen boedel maken door bankeroet te spelen. VAREN. Indien iemand met den Heer SPRENGER VAN EIJK, de uitlegging mishaagt, welke ik gegeven heb aan het woord varen, in de spreekwijze hoe vaart gij? zoo neme hij het woord in de beteekenis van tendere, proficisci, vehi, petere, locum aliquem meare, zoo als KILIAAN het overzet, in welken zin het zoo wel te voet gaan als rijden, zoo wel ter scheep als met een rijtuig gevoerd worden, beteekent en dan zal het volkomen beantwoorden aan het Fransche: Comment vous va’t-il, Comment vous va? Comment va? varen toch voor gaan, meare, was bij de ouden zeer gewoon. VLOT. In vlot water komen. Een tegenovergestelde spreekwoord is: Het wil niet vlotten, d. i. het wil niet gelukken. Het is ontleend van schepen, die op den drooge zitten. ZEE. Hier is overgeslagen het spreekwoord: Het is water, of ook wel een druppel in de zee, 't welk veel gebruikt wordt, wanneer aan rijke lieden eene vermeerdering van vermogen ten deele valt. ZEIL. Men heeft ook de spreekwijze: Met zeil en treil om eene zaak met al haar toebehooren aan te duiden, waarop ook bijna nederkomt het zeggen: Zoo als het rijdt en zeilt. | |
[pagina V]
| |
Ik wil ook niet voorbijgaan wat de Heer HOEUFFT, bij sommige spreekwoorden heeft aangeteekend, als: Vier witte voetjes bij iemand hebben, voor: in gunst bij iemand staan, is een spreekwoord ontleend van de paarden met vier witte voeten, In de Pancarte du droit de péage du comté de Lesmont, leest men Art. XIV. “Un Cheval les quatres pieds blancs, franc de péage.” Het is belabberd. In mijn Bredaasch Taaleigen schreef ik: Men gebruikt dit in den dagelijkschen omgang voor haveloos, bevuild. Bij KILIAAN is belabberen, of belemmeren, impedire, intricare, disturbare, praepedire, interturbare, inquinare, polluere. Dat de beteekenis in de twee laatste woorden vervat, hier alleen toepasselijk zij, ziet ieder. De eerste zijn ons tegenwoordig belemmeren. Zie TEN KATE 2e. Proeve in lem en lam. In hunne beteekenis wordt belabberd alleen van iemand gebruikt, die eenig gebrek of beletsel in het spreken heeft. Voor het overige hoort men het meest in een' onverdragtelijken zin: b.v. Het ziet er belabberd uit met die zaak, voor: slecht. Daar is het hutje met het mutje. Ik heb ergens, zonder mij de plaats te kunnen herinneren, aangeteekend, dat ik dit spreekwoord achtte te zijn: het hoedje met het mutsje, en voegde daar nog een paar diergelijke, in andere talen gebruikelijke spreekwijzen bij. Dan de uitlegging van den Schrijver der Handleiding, komt mij ook zeer aannemelijk voor, mits men hudje, niet hutje leze. Door den mosterd slepen. Zoude dit ook zijn: iemand door de mutsaard slepen, dat is door strui- | |
[pagina VI]
| |
ken en struwelen leiden? Over de misvorming van mutsaard in mostaard, zie men mijn Bredaasch Taaleigen op mutsaard. Hij is buiten westen. Zou dit niet zoo veel willen zeggen als: hij is van streek, en dezelfde beteekenis hebben als het Fransche perdre la Tramontane, dat is de streek van het Noorden uit het oog verliezen, zijnde Tramontane het Italiaansche Tramontana, de noordewind, van uit de Middellandsche zee gerekend? Hij kent het op zijn duimpje. Hier betekent duimpje naar mijn oordeel duimstokje. Deze mijne meening wordt bevestigd door het Friesche: Hij weet het op zijn eekje, dat is op zijn houtje. In het oud-Friesch toch, was eke zoo wel hout in het gemeen, als eiken hout in het bijzonder, hebbende men den naam van eiken hout, uithoofde der uitnemendheid van den eikenboom, aan alle hout gegeven.
Een mijner vrienden had de goedheid mij eenige vooral in Noordbraband gebruikelijke spreekwoorden met derzelver verklaring, toe te zenden. Zij zijn: God voordert u! of God voordert uw werk! Een gewone wensch welke men hier vrij algemeen aan werkende personen doet, en geeft te kennen: God zegene uwe pogingen, of doe uwe werkzaamheden eenen goeden voortgang hebben. Godt voordert u! Mademoisel,
Gaet dit voor goet of ist maar spel:
Soo lustig aan dat cloek getouw
Gij sijt een paarle van een vrouw.
POIRTERS, Masker van de werelt.
| |
[pagina VII]
| |
Snuivende manlui, fluitende vrouwlui en brullende koei zijn zelden goet. Onder den boer, of zoogenoemden gemeenen man, is het snuiven alleen bij de vrouwen in zwang, en wordt in de mannen afgekeurd omdat zij daardoor toonen eenigzins tot de andere sexe over te hellen. Koei wordt in de platte Noordbrabandsche taal zelden meervoud gebruikt; zoo ook zegt men: de schaap, de koei, de peerd, de kalf enz. naar de wei doen. Een kwezel, een ezel en een nootenboom, moeten door slagen goed worden. Hierbij moet men in het oog houden, dat een notenboom door het afknotten van jonge loten bij het inoogsten der vrucht, voor het volgend jaar meerder op schijnt te leveren. Hij maakt eenen pissert. Hij redt zich door zich te verbergen, hij krabt achter uit, hij maakt zich zoek. Een band en een wis die haalt men waar hij is. In de toepassing eene zeer schadelijke zegswijze, want onder den naam van band of wis, begrijpt men niet zelden ook jonge boomstammen. Als de eene koe bist (uitgespr. als bizt) steekt de andere den staart reeds op. Bissen, biesen of bijzen heeft KILAAN en ook MEIJER. Het wordt hier gehouden voor het loopen der koeijen in heete zomerdagen, wanneer zij door een insect, den bisworm genoemd, geplaagd worden; dit diertje maakt een gonzend geluid, en dit reeds maakt de koeijen zoo bevreesd, dat zij de eene voor en de andere na, met den staart om hoog, de vlugt kiezen. De toepassing zal wel geene toelichting behoeven.Ga naar margenoot(*) | |
[pagina VIII]
| |
Daar waar men schaart moet men ook pikken. Dit ontleend van de hen, waar zij schaart (met hare pooten den grond op krabt) vindt zij haar loon in de ontdekte zaadkorrels. Het wil dus zeggen: waar men werkt moet men ook eten, de arbeider is zijn loon waardig. De Mei koel en nat geeft boter (ook wel koren) in het vat. Alle grassoorten hebben, wanneer zij pas ontkiemen vocht en koelte noodig. Een drooge heete mei doet weinig gras en slecht graan verwachten. Het komt juist aan als schepers (schaapherders) pap. Voor den herder wordt dagelijks tot op zijne te huis komst een potje met eten bewaard, de graagte waarmede hij doorgaans zonder over te laten, zijn wel berekende spijzen verslindt, heeft zeker tot de vorming van dit gezegde aanleiding gegeven. Hij gaat van de eerste baauw niet bissen. (bitzen) Eene baauw is een insect bijna als de bisworm, en jaagt den koeijen den zelfden angst aan. Het beteekent dus: hij is niet van de eersten die gaan loopen, eene kleinigheid jaagt hem geen schrik aan. De zegswijze: Hij moet altijd den laatsten man den zak opgeven, heeft veel overeenkomst met de genoemde. Ook zegt men: Hij is een plakbroek. Hij meende eenen vetten kater te strikken: Hij dacht zich met deze zaak te verrijken.
Als het kindeken is geboren,
Heeft het knolleken zijn smaak verloren.
Met kersmis zijn gewoonlijk de winterknollen (rapen) smakeloos. Hij is er uit geboond. Er bestaat hier eene ge- | |
[pagina IX]
| |
woonte bij de gilden of broederschappen, om de nieuwe leden niet bij wijze van stemming, zoo als gewoonlijk, maar door witte en zwarte boonen, al dan niet aan te nemen. Tot dit einde geeft men aan elk lid een zeker aantal witte en zwarte boonen, de witte zijn goed- de zwarte afkeurings bewijzen; van de twee overdekte kannen welke op eene tafel geplaatst zijn is er eene voor het te kiezene lid; heeft hij nu meerder witte dan zwarte boonen in dezelve dan is hij aangenomen, zoo niet er uit geboond. Zou het gewone gezegde hij boende hen het huis uit, niet van den zelfden oorsprong kunnen zijn, de oo was toch oudtijds oe? Toebak is goed voor menschen niet voor beesten. Toebak, noemt men hier veeltijds tabak, althans velen spreken dit woord aldus uit, hierdoor wordt het dubbelzinnig omdat een digte etensbak ook toe bak kan genoemd worden, en schadelijk is voor de beesten. Een mans moer is de duivel op den vloer. Men houdt het raadzamer bij jong getrouwden eene moeder der vrouw dan wel die des mans in huis te nemen. Stinkende vellekens geven klinkende gellekens. Dit ziet op den leerlooijer en zegt: stinkende vellen geven door bereiding goed geld. Eene oude koe likt haar achterste zoo gaarne als een jonge. Een oud mensch bemint zoo wel de vreugde (op zijne wijze) als een jong mensch. De vossen hebben de mijlen gemeten; maar zij hebben de staarten vergeten, zegt men, als de weg langer valt dan op den mijlpaal is aangewezen. | |
[pagina X]
| |
Ziedaar een en ander, 't welk ik vooraf der vermelding waardig keurde. Wordt mij nog meer bruikbaars over het behandelde, of in het Naschrift opgegevene, toegezonden, het zal te zijner tijd eene geschikte plaats vinden. De uitspanninguren aan het geen hier voorkomt besteed, waren mij aangenaam. De vrucht er van zij en blijve de kennis en waardering onzer schoone moedertaal! |
|