Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

(1844)–J.P. Sprenger van Eijk– rechtenstatus

	Bladz.
Daar loopt wat van St. Anna onder	60
[Daar] is het hutje met het mutje	87
[Daar] was anderhalf man en een paardehoofd	93
[Daar] zal geen haan naar kraaijen	60
[Daar] zou de droes om lagchen	92
Dat hangt als een koe in een kersenboom	89
[Dat] is een leven van de andere wereld	95
[Dat] wete hem de hond dank	82
De broodkruimels steken hem	94
[De] ganzen gelooven niet, dat de kiekens hooi eten	85
[De] gekken krijgen de kaart	63
[De] kogel is door de kerk	62

	Bladz.
Heeren peren rotten niet	95
Het is zoo oud als de weg van Kralingen	83
[Het is] hol over bol, of ook wel holderdebolder	85
[Het is] een kalf Mozes	57
[Het is een] regte zoutzak van een mensch	77
[Het is een] krachtig argument tegen de Socinianen	89
[Het is een] Jan Hen	90
[Het is een] Schobbejak	[90]
[Het is een] regte Loeris	91
[Het is een] vieze Griek	63
[Het is] niet Secundum Lucam	58
[Het is] spikspelder nieuw	88
[Het is] Jan Rap en zijn maat	91
[Het] was, als of er een paard sprak	58
[Het] zijn vieze vazen	80
Hij danst op een papieren zoldertje	[80]
[Hij] doet het op zijn eigen houtje	67
[Hij] eet tegen heug en meug	69
[Hij] haalt er zijn hart aan op	66
[Hij] heeft haar op zijn tanden	62
[Hij heeft] wild haar in den neus	63
[Hij heeft] den bout op zijn kop gekregen	64
[Hij heeft] een knip weg	71
[Hij heeft] zich laten bedotten	73
[Hij heeft] de hondsschoenen aangetrokken	78
[Hij heeft] er den hooi of ook den brui van	81
[Hij heeft] mosterd op zijn staart	84
[Hij heeft] zich een knol laten wijsmaken	89
[Hij heeft] een blaauwe scheen geloopen	93
[Hij] hondt zich Jacques	73
[Hij] is bestoven (voor dronken)	70

	Bladz.
Hij is met de noorderzon verdwenen	71
[Hij is] met de kous op het hoofd te huis gekomen	72
[Hij is] neuswijs	73
[Hij is] bekend als de bonte hond	75
[Hij is] een slimme Vocativus	79
[Hij is] buiten westen	[79]
[Hij is] in de boonen	80
[Hij is] geringeloord	81
[Hij is] van het kalfje genezen	85
[Hij is] daarmede gekattestaart of ook wel geschoren	87
[Hij is] zoo opregt als een bokshoren	89
[Hij is] gepierd	96
[Hij is] om zeep	96
[Hij] kan zijn ooren schudden, dat zij klappen	87
[Hij] kent het op zijn duimpje	74
[Hij] kijkt of hij het te Keulen had hooren donderen	60
[Hij] laat hem op zijn eigen wieken drijven	[60]
[Hij] laat violen zorgen	95
[Hij] liegt, dat hij zwart wordt	75
[Hij] loopt bij hoeren en snoeren	94
[Hij loopt] of men houdt hem voor 't lapje	80
[Hij] maakt kabriolen	95
[Hij maakt] een Blankenbergsche of ook wel, Blankenburgsche rekening	67
[Hij] praat zich zelven in den zak	77
[Hij] preekt voor de ganzen	85
[Hij] roept ah een dief in een paardestal	82
[Hij] slaapt als een roos	61
[Hij] scheert er den gek mede	86
[Hij] speelt hokes, bokes	94

	Bladz.
Hij steent als een kranke Schotsman	83
[Hij] steekt er den draak mede	78
[Hij] speelt den gebraden Haan, of ook wel voor Scherminkel	82
[Hij] teert van den hoogen boom af	70
[Hij] vecht om ’s Keizers baard	60
[Hij] weet wel Abram den mosterd haalt	68
[Hij weet] van Teeuwes noch Meeuwes	71
[Hij] wil de kwade Pier niet zijn	59
[Hij] wordt door den mosterd gesleept	83
[Hij] zoekt een plasdankje te behalen	74
[Hij] zwoer bij kris en kras	61
Keulen en Aken zijn niet op éénen dag gebouwd	60
Koetertje koet	95
Lange kleêren, korte zinnen	88
Men kan wel een keisteen koken, dat het sop goed is	97
Onnoodige zorgen maken vischgraten	[97]
Zij gaat moederziel alleen	66
[Zij] leggen botje bij botje	69