Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– AuteursrechtvrijVierenzeventigste Brief.
| |
[pagina 663]
| |
van hen af te trekken: want dezen worden gemenelijk uit een quade drift te voorschijn gebracht, en meer verhaalt om te vergrammen, dan om t' onderwijzen: ja ik sta toe dat 'er in de Roomsche Kerk meer mannen van grote geleertheit, en goetgekeurt leven gevonden worden, dan in enige andere christelijke Kerk, wie zy ook is; want dewijl 'er meer lieden van deze Kerk zijn, zo worden 'er in de zelfde ook meer mannen van alderhande staat gevonden. Dit zult gy echter geensins konnen loghenen, zo gy met de reden ook misschien de geheugenis niet verloren hebt; te weten, dat 'er in alle Kerken veel zeer eerlijke lieden zijn, die God in gerechtigheit en liefde dienen: want wy kennen veel zodanigen onder de Luiterschen, Gereforden, Mennonisten en Geestdrijvers; en, om van anderen te zwijgen, gy kent uw ouders, die in Albaas tijt, met gelijke stantvastigheit, als vryheit des gemoeds, alderhande pijnigingen om de godsdienst hebben geleden. Gy moet dieshalven toestaan dat de heiligheit des levens niet aan de Roomsche Kerk eigen, maar aan alle Kerken gemeen is. En dewijl wy hier door weten (om met d' Apostel Joannes te spreken) dat wy in God blijven, en dat God in ons blijft, zo volgt dat het geen, 't welk de Roomsche Kerk van d' anderen onderscheid, gantschelijk overtollig, en by gevolg uit Ga naar margenootawaangeloof alleen ingestelt is. Want (gelijk ik met d' Apostel Joannes gezegt heb) de gerechtigheit en liefde zijn d' enige en zekerste kenteekenen van het waar katolijk Geloof, en de ware vruchten van de heilige Geest; en ter plaats, daar dit gevonden word, is Christus warelijk, en ter plaats, daar dit niet is, ontbreekt Christus: want wy konnen door Christus Geest alleen tot het beminnen van gerechtigheit en liefde geleid worden. Indien gy dit wel en recht by u zelf had willen overwegen, gy zoud u zelf niet verloren, noch uw ouders, die nu uw ongeval erbarmelijk bewenen, in bittere droef heit gestort hebben. Maar ik keer weêr tot uw brief, in de welk gy voorëerst beklaagt, dat ik lijd dat ik van de Vorst der boze geesten verleid word. Maar, ik bid u, wees wel gemoed. Keer weêr tot u zelf. Toen gy wel by uw verstant waart, bad gy, zo ik niet bedrogen ben, d' onëindige God aan, door welks kracht alle dingen Ga naar margenootbvolstrektelijk gedaan en onderhouden worden. Maar nu droomt gy van een Vorst, Gods vijant, die, tegen wil en dank van God, de menschen ten meestendeel (want de goeden zijn 'er weinig) verleid, en bedriegt, de welken dieshalven van God aan deze meester der schelmstukken overgelevert worden, om voor eeuwig gepijnigt te wezen. Lijd dan de goddelijke gerechtigheit dat de duivel, zonder gestraft te worden, de | |
[pagina 664]
| |
menschen bedriegt, en geensins dat de menschen, die elendiglijk van de duivel zelf bedrogen en verleid worden, ongestraft blijven? Deze ongerijmtheden zouden noch te verdragen wezen, indien gy d'onëindige en eeuwige God aanbad, niet de geen, die van Chatillon in Tienen (een stat, van de Nederlanders dus genoemt) zonder straf te lijden, aan de paerden t'eten gegeven wierd. En gy, elendige, beklaagt gy my? En noemt gy mijn Philosophie, die gy nooit gezien hebt, een Ga naar margenootcverdichtsel? O jongeling, van verstant berooft! wie heeft u zo betovert, dat gy gelooft dat gy dit Ga naar margenootmopperste en eeuwig Wezend verslind, en in uw ingewant besluit? Gy schijnt echter reden te willen gebruiken, en vraagt my, hoe ik weet dat mijn Philosophie onder alle de genen, die men ooit in de werrelt onderwezen heeft, noch onderwijst of ooit namaals zal onderwijzen, de beste is? 't welk ik warelijk met beter recht aan u kan vragen. Want ik geef niet voor dat ik de beste Philosophie gevonden heb: maar ik weet dat ik de ware Philosophie versta. Indien gy aan my vraagt hoe ik dit weet, ik zal antwoorden, op de zelfde wijze, als gy weet dat de drie Ga naar margenootdhoeken van een Ga naar margenootedriehoek met twee rechte hoeken Ga naar margenootfgelijk zijn. Niemant, die gezont van harssenen is, zeggen zal dat dit niet genoech is, noch van onreine geesten dromen, die ons valsche Ga naar margenootgdenkbeelden, met de waren gelijk, inblazen: want het ware wijst zich zelf, en het valsche aan. Maar gy, die voorgeeft dat gy eindelijk de beste godsdienst, of eerder de beste mannen hebt gevonden, aan de welken gy uw lichtgelovigheit toegeëigent hebt, hoe weet gy dat zy de besten onder alle de genen zijn, die andere godsdiensten hebben onderwezen, noch onderwijzen, of in 't aanstaande zullen onderwijzen? Hebt gy alle die godsdiensten, zo ouden als nieuwen, die hier, en in Indiën, en over de gehele werrelt onderwezen worden, onderzocht? En schoon gy hen alle behorelijk onderzocht had, hoe weet gy dat gy de beste hebt verkozen? dewijl gy geen reden van uw geloof kont geven. Doch gy zult zeggen dat gy op d' innerlijke getuigenis van Gods Geest gerust zijt, en dat d'anderen van de Vorst der boze geesten verleid en bedrogen worden. Maar alle de genen, die buiten de Roomsche Kerk zjjn, zeggen met het zelfde recht het geen van hun geloof, 't welk gy van 't uwe zegt. Voorts, het geen, dat gy van de gemene toestemming van veel duizenden van menschen zegt, en van h't onäfgebroke gevolg der Kerk, enz. dit zelfde is het oude deuntje der Phariseen. Want dezen brengen met geen minder onbeteutertheit dan de genen, die tot de Roomsche Kerk overgegeven zijn, duizenden van getuigen te | |
[pagina 665]
| |
voorschijn, de welken met gelijke hardnekkigheit, als de getuigen der Roomsche Kerk, het geen, dat zy gehoort hebben, als van hen zelven ondervonden, verhalen. Wijders, zy vertonen hun stam en afkoomst tot aan Adam, en roemen met gelijke verwaantheit dat hun Kerk tot aan deze dag voortgeplant, onbewogen, en vast, ondanks de vijandelijke haat der Heidenen en Christenen, blijft. Zy verdedigen zich meest met d' outheit van alles. Zy roepen eenpariglijk uit, dat zy Ga naar margenootid'overleveringen van God zelf ontfangen hebben, en dat zy alleen Gods geschreve en ongeschreve Woort bewaren. Zeker, niemant kan ontkennen dat alle ketterijen uit hen uitgegaan zijn, en dat zy zelven enige duizent jaren lang, zonder enige dwang van heerschappy, en alleenlijk door de kracht van hun Ga naar margenootkwaangeloof, gebleven zijn. De Ga naar margenootlWonderdaden, die zy verhalen, om van de zaak zelve te zwijgen, zijn machtig om duizent klappers moede te maken. Maar 't geen, daar op zy zich meest verheffen, is dat zy meer martelaars, dan enig ander volk, tellen, en dagelijks het getal der gener vergroten, die voor 't geloof, 't welk zy belijden, met een bezondere stantvastigheit van gemoed het uitterste hebben geleden; en zeker, ook niet t'onrecht. Want ik zelf heb zeker Judas, die zy Getrou noemen, gekent, de welk in 't midden van de brant, toen men geloofde dat hy al doot was, de lofzang, de welk begint, Aan u, mijn God, offer ik mijn ziel, begon te zingen, en in 't midden van 't gezang de geest gaf. Ik beken, dat Ga naar margenootqd'ordening van de Roomsche Kerk; die gy zo hoog prijst, Ga naar margenootmstaatkundig, en voor zeer veel vorderlijk is; en ik zou geloven dat 'er geen bequamer was om het gemeen volk te bedriegen, en de gemoeden der menschen te prangen, zo 'er niet d'ordening van de Mahometaansche Kerk was, die de zelfde verre overtreft: want sedert dat dit Ga naar margenootnwaangeloof begin heeft genomen, zijn in hun Kerk geen scheuringen gerezen. Indien gy dan de rekening recht wilt maken, zo zult gy zien dat dit alleen, 't welk gy ten darden aanmerkt, voor de Christenen is; te weten, dat ongeleerde en ongeachte mannen bijna de gehele werrelt tot het Christelijk geloof hebben konnen bekeren. Doch deze reden dient niet alleenlijk voor de Roomsche Kerk, maar voor ons alle, die de Christelijke naam belijden. Maar genomen dat alle de redenen, die gy bijbrengt, voor de Roomsche Kerk alleen waren; meent gy dat gy met de zelfden Ga naar margenootod'achtbaarheit en 't gezach van de zelfde Kerk Ga naar margenootpwiskundiglijk zoud betogen? Dewijl dit verre daar af is, waaröm wilt gy dan dat ik geloven zal dat mijn betogingen van de Vorst der boze geesten, | |
[pagina 666]
| |
en d' uwen van God ingegeven zijn; voornamelijk om dat ik zie (gelijk uw brief ook klarelijk aanwijst) dat gy een slaaf van deze Kerk zijt geworden, niet zo zeer door 't beleid van Gods liefde, als wel door vrees van Ga naar margenootqd' onderäardschen, die d' enige oorzaak van Ga naar margenootr't waangeloof is. Want ik bid u, is uw ootmoedigheit zodanig, dat gy niet u zelf, maar d' anderen, die van zeer veel veröordeelt worden, gelooft? Acht gy dit hoogmoed en verwaantheit, dat ik reden gebruik, en dat ik op dit waar Woort van God, 't welk in 't gemoed is, en dat nooit geschonden noch gekrenkt kan worden, gerust ben? Wech dan met dit verderffelijk waangeloof; en erken de reden, die God aan u gegeven heeft; eer en gebruik de zelfde, zo gy niet onder de beesten gestelt wilt worden. Hou op van d' ongerijmde dolingen verborgentheden te noemen. Vermeng niet schandelijk die dingen, de welken aan ons onbekent zijn, of die wy noch niet gevonden hebben, met de genen, die, gelijk men toont, ongerijmt zijn, gelijk d' afschuwelijke geheimenissen van deze Kerk, van de welken gy gelooft dat zy zo veel te meer het verstant te boven gaan, als zy meer tegen d' oprechte reden strijden. Voorts, de Ga naar margenootsgrontvest van de Ga naar margenoottgodgeleerde Staatkundige Handeling, te weten, dat de heilige Schrift door de heilige Schrift alleen uitgelegt moet worden, word niet alleenlijk Ga naar margenootuonderstelt, maar ook op een Ga naar margenootwbetogende wijze Ga naar margenootxbetoogt waar, vast en bondig te wezen; voornamelijk in 't vierde Ga naar margenootyHooftdeel, daar ook de gevoelens der tegenstrevers wederlegt worden: voeg hier noch die dingen by, de welken in 't einde van 't vijftiende Hooftdeel betoogt worden. Indien gy op dit weinige wilt merken, en daarënboven de Historien van de Kerk (daar in gy, gelijk ik zie, zeer onkundig zijt) onderzoeken, om te zien hoe valschelijk de Pausgezinden zeer veel dingen overleveren, en by welk geval, en met welke listen de Roomsche Paus zelf, sedert zes hondert jaren na Christus geboorte, het Vorstendom van de Kerk heeft verkregen, ik twijffel niet of gy zult eindelijk weêr wijs worden; en ik wensch van gantscher harten dat dit mag geschieden. Vaar wel.
EINDE. |
|