Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– AuteursrechtvrijDrieenzeventigste Brief.
| |
[pagina 652]
| |
horelijk onderzocht had, hoe weet gy dat gy de beste hebt verkozen? Mijn Philosophie, zult gy zeggen, koomt met de ware Ga naar margenootdreden overëen; d' anderen strijden daar tegen. Maar alle d' andere Philosophen, behalven uw Ga naar margenooteleerlingen, verschillen van u, en spreken, met het zelfde recht, van zich, en van hun Philosophie het zelfde, dat gy van d' uwe zegt, en beschuldigen u, gelijk gy hen, van valsheit en doling. 't Is dan klaarblijkelijk dat gy, om de waarheit van uw Philosophie te doen uitlichten, redenen moet voorstellen, die by d' andere Philosophen niet gemeen zijn; maar alleenlijk aan d' uwe toegepast konnen worden: of men moet belijden dat uw Philophie even onzeeker en beuzelächtig is, als alle d'anderen. Ik keer my nu tot uw boek, daar voor gy deze goddeloze naam hebt gestelt, en daar in gy uw Philosophie met uw Theologie te zamentrekt, verwart, of vermengt, om dat gy zelf warelijk hen verwart, en te zamenmengt, hoewel gy, door een duivelsche list, voorgeeft vast te stellen dat d' een van d' andere afgescheiden is, en verscheide Ga naar margenootfbeginselen heeft. Ik ga dus wijder voort. Gy zult dan misschien zeggen: Anderen hebben de heilige Schrift niet zo dikwijls gelezen, als ik; en uit deze heilige Schrift zelve, welks erkentenis van Ga naar margenootggezach en achtbaarheit het onderscheit tusschen de Christenen, en tusschen d'andere volken in de gehele werrelt maakt, bewijs ik mijn Ga naar margenoothleerstukken. Maar hoe? Ik verklaar de heilige Schrift, met klare texten op de duistere plaatsen toe te passen; en ik maak mijn leerstukken uit deze mijn verklaring, of bevestig daar meê de genen, die ik lang te voren in mijn harssenen gesmeed heb. Maar ik bid u dat gy het geen, 't welk gy zegt, ernstiglijk overweegt: want hoe weet gy dat gy deze gezeide Ga naar margenootitoepassing wel en behorelijk maakt? en wijders, dat deze toepassing, wel en behorelijk gedaan, tot de verklaring der heilige Schrift genoech is? en dat gy in dezer voegen een goede verklaring van de heilige Schrift maakt? Voornamelijk dewijl de Katolijken zeggen, ('t welk ook zeer waarächtig is) dat Gods algemeen Woort niet in de Schrift Ga naar margenootkovergelevert is, en dat dieshalven de heilige Schrift niet door de heilige Schrift alleen verklaart kan worden, ik zeg niet alleenlijk niet van een enig mensch, maar ook niet van de Kerk zelve, de welke alleen d' Uitlegster en Verklaarder der heilige Schrift is: want men moet ook met Ga naar margenootld' overleveringen der A postelen te raat gaan; 't welk uit de heilige Schrift zelve, en uit de getuigenis der heilige Vaderen bewezen word, en met de ware reden, gelijk ook met d' ervarentheit overëenkoomt. Dieshalven, dewijl uw, Ga naar margenootmbeginsel zeer valsch | |
[pagina 653]
| |
is, en tot ondergang leid, waar zal dan uw gehele Ga naar margenootnlering, die op deze valsche Ga naar margenootogrontvest steunt, en gebout is, blijven? Indien gy dan in de gekruiste Christus gelooft, zo erken uw snoodste kettery, bekeer u van de verkeertheit van uw natuur, en verzoen u weêr met de Kerk. Want op welke andere wijze bewijst gy 't uwe, dan alle ketters, die ooit uit Gods Kerk uitgegaan zijn, noch uitgaan, of ooit namaals zullen uitgaan, gedaan hebben, doen, of doen zullen? Want zy alle, gelijk gy ook, gebruiken een zelfde beginsel, te weten de heilige Schrift alleen, om hun Ga naar margenootpleerstukken te zamen te smeden, en op te rechten. Vlei u ook hier niet meê, dat misschien de Kalvinisten, anders Geresormeerden genoemt, de Luiterschen, de Mennisten, de Socinianen, en meer anderen, uw Ga naar margenootqlering niet konnen wederleggen: want alle dezen zijn, gelijk alreê gezegt is, even elendig als gy, en zitten, beneffens u, in de schaduw des doots. Indien gy niet in Christus gelooft, zo zijt gy elendiger, dan ik uitspreeken kan. De hulpmiddel is echter zeer licht. Gy dan, de verderffelijke verwaantheit van uw elendige en dwaze Ga naar margenootrredenering bemerkende, heb berou van uw zonden. Gy gelooft niet in Christus. Waaröm, om dat (zult gy zeggen) Christus lering en leven, en ook de lering der Christenen van Christus zelf geensis met mijn lering overëenkoomt. Ik zeg weder: Dart gy denken dat gy groter zijt, dan alle de genen, die ooit in Gods Gemeente, of Kerk opgerezen zijn, namelijk d' Aartsvaders, de Profeten, d' Apostelen, de Martelaren, de Leeraren, de Belijders, en Maachden, en ontellijke Heiligen, ja, door godslastering, dan de Heer Jesus Christus zels? Overtreft gy alleen hen alle in Ga naar margenootslering, in wijze van te leven, en eindelijk in alle dingen? Gy, elendig menschje, snood aardwormtje, ja asch, en aas der wormen, dart gy, met een onuitspreekelijke godslastering, gelaat tonen dat gy de vleeschgeworde onëindige Wijsheit van d' eeuwige Vader overtreft? Zult gy alleen u zelf wijzer en groter achten, dan alle de genen, die ooit, van 't begin des werrelts af, in Gods Kerk hebben geweest, en die gelooft hebben, of noch geloven dat Christus komen zal, of alreê gekomen is? Op welke Ga naar margenoottgrontvest steunt deze uw lichtvaerdige, dwaze, bewenelijke en versoejelijke verwaantheit? Gy ontkent dat Christus, de Zoon van de levendige God, het Woort van d'eeuwige Wijsheit des Vaders, in 't Vleesch geöpenbaart, en voor 't menschelijk geslacht geleden heest, en gekruist is. Waaröm? Om dat dit alles niet met uw Ga naar margenootubeginselen overëenkoomt. Maar behalven dat alreê getoont is dat gy geen ware, maar valsche, | |
[pagina 654]
| |
lichtvaerdige en ongerijmde beginselen hebt, zal ik noch dit zeggen, dat, schoon gy op ware beginselen steunde, en al 't uwe daar op boude, gy echter daar door niet meer alle de dingen, die, men in de werrelt heeft, die gebeurt zijn, of gebeuren, zoud konnen verklaren, noch stoutelijk mogen verzekeren dat, als 'er iets tegen uw beginselen schijnt te strijden, dit daaröm warelijk onmogelijk, of valsch is. Want daar zijn zeer veel, ja ontellijke dingen, die gy, schoon men al iets zeker in de naturelijke dingen kon kennen, echter geensins zoud konnen verklaren, ja ook niet de klaarblijkelijke Ga naar margenootwtegenzeggelijkheit van zodanige Ga naar margenootxverschijnselen met uw verklaringen der andere dingen, die van u voor zeker gehouden worden, wechneemen. Gy zult door uw beginselen geen van die dingen verklaren, de welken in de betoveringen en bezweringen, door d' uitspraak van zekere woorden alleen, of door het enkel gebaar der woorden, of Ga naar margenootymerkletters, in alle zaken uitgedrukt, uitgevoert worden; noch ook der verwonderlijke verschijnselen, van de duivelen omringt, van alle de welken ik verscheide voorbeelden gezien, en zeer zekere dingen van zodanige verschijnselen, door de getuigenis van zeer veel geloofwaerdige lieden, uit een mont sprekende, yverstaan heb. Wat zult gy van de Ga naar margenootzwezenthe den aller dingen konnen oordeelen, schoon men toestaat dat enige Ga naar margenootadenkbeelden, die gy in de ziel hebt, met de wezentheden dezer dingen, van de welken zy denkbeelden zijn, Ga naar margenootbevenmatiglijk overëenkomen? dewijl gy nooit kont zeker wezen, of de denkbeelden van alle geschape dingen naturelijk in de menschelijke ziel zijn, dan of veel van hen, ja misschien alle, van Ga naar margenootcd' uitterlijke voorwerpen, en ook door Ga naar margenootdd' ingeeving der goede of quade geesten, en door klaarblijkelijke goddelijke openbaring konnen voortgebracht, en ook warelijk voortgebracht worden. Hoe zult gy dan, zonder met de getuigenissen der andere menschen en d' ervarentheit der dingen te raat te gaan, ik zwijg noch van uw oordeel de goddelijke Almachtigheit t' onderwerpen, uit uw Ga naar margenootebeginselen Ga naar margenootfbestiptelijk de Ga naar margenootgdadelijke wezentheit, of niet wezentlijkheit, de Ga naar margenoothmogelijkheit, of onmogelijkheit van het wezentlijk zijn dezer volgende dingen konnen bepalen, en vaststellen, dat is, of zy Ga naar margenootidadelijk zijn, of niet zijn, en of zy in de natuur konnen wezen, of niet konnen wezen? gelijk daar zijn de Ga naar margenootkproefrijsjes, om de metalen, en d' onderaardsche wateren t' ontdekken, de steen, die van de Ga naar margenootlStosscheiders gezocht word, de kracht der woorden en Ga naar margenootmmerkletters; de verschijningen van verscheide, zo goede, als quade geesten, en der zelfder macht, wetenschap en bezigheit; de vertoning der plan- | |
[pagina 655]
| |
ten en bloemen in een glaze vlesch, na dat zy verbrand zijn, de Syrenen, de Ga naar margenootnKaboutermannetjes, die, gelijk men verhaalt, zich dikwijls in de bergwerken vertonen; de strijdigheit en overëenkoming van zeer veel dingen; d' ondeurdringelijkheit van 't menschelijk lighaam, en meer anderen. Warelijk, Philosooph, gy zoud, schoon gy met een vernust begaaft waart, 't welk duizent malen schranderer en scherpzinniger was, dan 't uwe is, geen van alle deze dingen, die nu gezegt zijn, konnen bepalen: en gelijk gy, in deze en diergelijke dingen t' oordeelen op uw verstant alleen vertrout, zo denkt gy warelijk op de zelfde wijze van die dingen, die aan u onbekent zijn, of die gy noch niet ondervonden hebt, en dieshalven by u voor onmogelijk gehouden worden, die echter in der daat alleenlijk zo lang onzeeker behoorden te schijnen, tot dat men door de getuigenis van zeer veel geloofwaerdige getuigen overtuigt wierd. Gelijk Julius Cesar, volgens mijn inbeelding, geoordeelt zou hebben, zo iemant tot hem gezegt had, dat men zeker pulver kan maken, en dat in de volgende eeuwen zeer gemeen zou worden, 't welk zo krachtig zou wezen, dat het burgten, gehele steden, ja bergen zelven in de lucht zou doen vliegen, en dat, in welke plaats het ook besloten zou zijn, zo haast het aangesteken zou worden, zich op een wonderlijke wijze zou uitzetten, en alles, 't welk zijn werking zou beletten, vermorsselen: want Julius Cesar zou dit geensins gelooft, maar luidkeels deze mensch uitgelachen hebben, als de geen, die aan hem iets wilde dietsmaken, dat, tegen zijn oordeel en ervarentheit, en opperste wetenschap in krijgszaken streed. Maar laat ons weêr ter zaak keren. Indien gy dan dit voorgedachte niet weet, en niet kont oordeelen, wat zult gy, elendig mensch, door een duivelsche verwaantheit opgeblazen, roekelozelijk van d' ontzaghelijke Ga naar margenootoverborgentheden van Christus leven en lijden oordeelen, van 't welk de Katolijken zelven, als zy preken, zeggen dat het niet te begrijpen is? Wat zult gy, beuzelächtiglijk snappende, van ontellijke Ga naar margenootpwonderdaden en tekenen rellen, die, na Christus Hemelvaart, van zijn Apostelen en leerlingen, en namaals van enige duizent Heiligen, tot getuigenis en bevestiging, der waarheit van het Katolijk geloof, door Gods alvermogende kracht, bewezen zijn, en die door de zelfde alvermogende barmhartigheit en goetheit van God noch in onze dagen de gehele werrelt deur in ontellijke menigte geschieden? Indien gy deze dingen niet kont tegenspreken, gelijk gy warelijk geensins kont, waaröm maakt gy dan meer gedruis daar tegen? Beken, en heb berou van uw dolin- | |
[pagina 656]
| |
gen en zonden. Bekleê uw met ootmoedigheit, en word weêreboren. Voorts, het lust my tot de waarheit van de zaak, gelijk de Ga naar margenootqgrontvest van de Christelijke Godsdienst warelijk is, toe te treden. Voorëerst hoe zult gy, zo gy wel opmerkt, de kracht der overëenstemming van zo veel duizen den van menschen darren loghenen, van de welken enige duizenden in lering en geleertheit, in ware scherpzinnige bondigheit, en in volmaaktheit van leven u verre overtroffen hebben, en noch overtreffen, die alle eendrachtiglijk, en als uit een mont, bevestigen dat Christus, de Zoon van de levendige God, in 't vleesch is gekomen, geleden heeft, gekruist, en voor de zonden van 't menschelijk geslacht gestorven, en weêröpgestaan, en met een andere gestalte aangedaan is, dat hy in de hemelen heerscht, God met d' eeuwige Vader, in enigheit van de heilige Geest, en voort d' andere dingen, die hier toe behoren? dat de zelfde Heer Jesus, en sedert in zijn naam d' Apostelen, en d' andere Heiligen, door goddelijke en alvermogende kracht onteliijke Ga naar margenootrwonderdaden, niet alleenlijk de menschelijke bevatting overtreffende, maar ook tegen het gemeen gevoelen strijdig, in Gods Kerk hebben gedaan, (van de welken tot aan deze dag ontellijke Ga naar margenootsstoffelijke blijken, en Ga naar margenoottzichtbare bewijzen, wijt en breet over de gehele werrelt verspreid overig zijn) en noch doen? zou 't my niet op gelijke wijze geoorloft zijn t' ontkennen dat d' oude Romainen ooit in de werrelt geweest hebben, en dat de Kaizer Julius Cesar, de vryheit van de gemene Staat ondergedrukt hebbende, hun bestiering in Ga naar margenootueenhoofdige heerschappy heeft verändert? te weten, zo ik my niet met zo veel biijken, die aan alle bekent zijn, en die de tijt, wegens de macht der Romainen, aan ons nagelaten heeft, bekreunde; gelijk ook tegen de getuigenis van die voortreffelijke Schrijvers, de welken de historien van de Romainsche gemene Staat, en van haar eenhoofdige heerschappy (daar in zy bezonderlijk zeer veel dingen van Julius Cesar verhalen) hebben beschreven, en tegen 't oordeel van zo veel duizent menschen, die de gezeide blijken of zelven hebben gezien, of de dingen, als de genen, die in wezen waren, gelijk van ontellijke menschen bevestigt word, gezamentlijk met de gezeide historien hebben gelooft, en ook noch geloven: op deze Ga naar margenootwgrontvest, namelijk dat ik in de voorgaande nacht had gedroomt, dat de blijken en Ga naar margenootxgeheugteekenen, die van de Romainen overig zijn gebleven, geen dadelijke dingen zijn, maar ware Ga naar margenootyguighelarijen; gelijk ook dat het geen, 't welk van de Romainen gezegt word, even zodanig is als die dingen, de welken deze | |
[pagina 657]
| |
boeken, die men Romans, of Ridderboeken noemt, beuzelächtiglijk van d' Amadis van Gaule, en van diergelijke Helden vertellen; desgelijks, dat Julius Cesar of nooit in de werrelt heeft geweest, of dat hy, zo hy 'er geweest heeft, een Ga naar margenootznaargeestig en mijmerig man heeft geweest, die niet warelijk de vrijheit der Romainen onder de voeten heeft getreden, met zich zelf op de troon van de kaizerlijke Majesteit te verheffen, maar die of door zijn eige dwaze inbeelding, of door de vroedmaking zijner vrienden, die hem vleidden, bewogen wierd te geloven dat hy deze grote dingen uitgewerkt had? zou 't my op de zelfde wijze ook niet geoorloft zijn gantschelijk t' ontkennen dat het Rijk van Sina van de Tartaren ingenomen is? dat Konstantinopolen de zetel van t' Kaizerrijk der Turken is, en ontellijke diergelijke dingen? Maar zou iemant my, als ik dit ontkende, van harssenloosheit, of van bewenelijke dwaasheit konnen vrijspreeken? dewijl alle deze dingen op de gemene toestemming van enige duizent menschen steunen, en dieshalven hun zekerheit zeer klaarblijkelijk is; om dat het onmogelijk is dat zy alle, dusdanige, ja zeer veel andere dingen verzeekerende, zich zelven hebben bedrogen, of, sedert het gevolg van zo veel eeuwen, ja in zeer veel dingen, van d' eerste jaren des werrelts af, tot aan deze tijt, anderen hebben willen bedriegen. Overweeg, ten tweeden dat Gods Kerk, van 't begin des werrelts, tot aan deze dag, met een Ga naar margenootaonäfgebroke gevolg voortgeplant, onbewegelijk en vast is gebleven, terwijl alle andere heidensche of kettersche Godsdiensten ten minsten daar na hun begin, ja misschien ook hun einde hebben genomen, en dewijl het zelfde van de Vorstendommen der heerschappijen, en van de gevoelens aller Philosophen gezegt mag worden. Wijders, overweeg ten darden, dat Gods Kerk, door Christus koomst in 't vleesch van de dienst van 't oude, tot de dienst van 't nieuwe Testament overgebracht, en van Christus zelf, de Zoon van de levendige God, gesticht, sedert van d' Apostelen voortgeplant en uitgebreid is, gelijk ook van hun Ga naar margenootbleerlingen en navolgers, mannen, die naar de werrelt ongeleert waren, en echter alle de Philosophen beschaamt hebben; noewel zy de Christelijke Lering, die tegen het gemeen gevoelen strijd, en alle menschelijke Ga naar margenootcredenering overtreft, en te bovengaat, hebben geleert: mannen, zeg ik, die naar de werrelt onëedel, verächt en verworpen waren, en niet van de macht der Koningen, of aardsche Vorsten geholpen wierden; maar die, in tegendeel, van hen met alle qualen vervolgt zijn, | |
[pagina 658]
| |
en d'andere tegenspoeden des werrelts geleden hebben, en welker werk, hoe de machtigste Romainsche Kaizers dit meer poogden te beletten, ja onder te drukken, met alderhande Christenen, zo veel als zy konden, te doden, zo veel te groter aan was heeft genomen: en dat in dezer voegen Christus Kerk binnen korte tijt over de gehele werrelt verspreid, en eindelijk de kerkelijke Heerschappy, na de bekering van de Romainsche Kaizer zelf, en van de Koningen en Vorsten van Europa tot die grote uitgestrektheit van macht aangegroeit is, daar over wy heden behoren verwondert te wezen: 't welk alles door liefde, lankmoedigheit, gedult, vertrouwen op God, en door d'andere Christelijke deuchden, niet door gedruis van wapenen, gewelt van talrijke heiren, en verwoesting van landen, (daar door de werreltsche Vorsten hun grenzen uitbreiden) te weeggebracht is, zonder dat de poorten der helle, gelijk Christus ook belooft had, iets daar tegen vermogt hebben. Overweeg hier beneffens de schrikkelijke en onüitsprekelijke strenge straf, daar meê de Joden tot d'uitterste trap van ramp en elende verdrukt zijn, om dat zy oorzaak, van dat Christus gekruist wierd, geweest hebben. Bezie, deurzie en deurblaad de Historien van alle tijden; en gy zult niet vinden, dat 'er iets diergelijk in enige andere gemeenschap van menschen, ja zelfs niet in de droom, gebeurt is. Overweeg, ten vierden, dat deze dingen in de Ga naar margenoot+wezentheit van de Katolijke Kerk ingesloten worden, en warelijke onäfscheidelijke eigenschappen van de zelfde Kerk zijn; namelijk, Ga naar margenooted'Aalöutheit, door de welke zy, in de plaats van de Joodsche Godsdienst volgende, de welk in die tijt de ware was, haar Ga naar margenootfbegin van Christus af, voor zestien eeuwen en een half, telt, daar door zy een gevolg van haar Harders, 't welk nooit afgebroken geweest heeft, afleid, en door de welke zy alleen de heilige en goddelijke boeken zuiver en onvervalscht heeft bewaart, en gezamentlijk d' overlevering van Gods ongeschreve Woort even zeker en onbesmet bezit: d'Onveranderlijkheit, door de welke haar lering, en de bediening der Sacramenten, gelijk zy van Christus zelf, en van zijn Apostelen ingestelt is, ongeschonden, en in haar kracht (gelijk behorelijk is) bewaart word: d' Onfailbaarheit, door de welke zy alle dingen, die tot het Geloof behoren, met de hoogste achtbaarheit, zekerheit en waarheit bepaalt en beslecht, volgens de macht, van Christus, aan haar tot dit einde geschonken, en volgens de bestiering van de heilige Geest, welks Bruit de Kerk is: Ga naar margenootgd'Onhervormelijkheit, die zy, gelijk blijkt, nooit behoeft, dewijl zy niet verdorven noch be- | |
[pagina 659]
| |
drogen kan worden, en zelve ook niet bedriegen: d'Enigheit, door de welke alle haar Leden het zelfde geloven, het zelfde leren, zo veel 't geloof aangaat, een en de zelfde altaar, en alle Sácramenten gemeen hebben, en eindelijk een en 't zelfde ademen, te weten een onderlinge gehoorzaamheit: wijders, d'onäfscheidelijk heit van enige ziel van haar af, onder welke schijn het ook is, zonder te gelijk in d'eeuwige verdoemenis te vallen, 't en zy zy voor de doot weêr door berou daar meê verëenigt heeft geweest; en hier door blijkt dat alle Ketterijen uit haar uitgegaan zijn, terwijl zy altijt aan zich zelve de zelfde, bestandig en vast, als een steen is gebleven: een zeer wijde uitgestrektheit, door de welke zy zich zichtbarelijk over de gehele werrelt verspreid; 't welk van geen andere Gemeente van scheurmakers, ketters, of heidenen, ja ook van geen Ga naar margenoothburgerlijke bestiering, of philosophische lering gezegt kan worden, gelijk ook geen uit de gezeide Ga naar margenootieigenschappen van de katolijke Kerk met enige andere Gemeente past, of paffen kan: en eindelijk d' eeuwigheit tot aan des werrelts einde, daar af de weg zelf, de waarheit, en 't leven haar zeker maakt, en die door d'ervarentheit van alle de gezeide eigenschappen, en te gelijk van de zelfde Christus door de heilige Geest aan haar belooft en gegeven, ook opentlijk getoont word. Aanschou, ten vijfden, dat de wonderlijke ordening, door de welke de Kerk, zulk een groot en zwaar lighaam, gestiert en geregelt word, opentlijk aanwijst dat zy op een zeer bezondere wijze van Gods voorzienigheit afhangt, en dat haar bediening wonderlijk van de heilige Geest geschikt, befchermt en bestiert word, gelijk d' overëenkoming, die in alle dingen van deze werrelt begrepen word, d'almachtigheit, wijsheit, en onëindige voorzienigheit, die alles geschapen heeft, en noch onderhoud, als met de vinger aanwijst; want in geen andere Gemeente word zodanige treffelijke en bepaalde ordening, zonder enige afbreeking, onderhouden. Overweeg ten zesten, dat onder de Katolijken, behalven dat ontellijke van de beide geslachten, (van de welken noch veel overig zijn, en die ik zelf gezien en gekent heb) wonderlijk en zeer heiliglijk hebben geleeft, en door Gods almachtige kracht in Jesus Christus aanbiddelijke naam veel wonderdaden gedaan hebben, noch dagelijks veel spoedige bekeeringen geschieden, en van zeer boos in een beter, of Christelijk en heilig leven veränderen, en dat zy in 't algemeen, hoe zy tot groter heiligheit en volmaaktheit opklimmen, hoe zy ootmoediger schijnen, en zich zelven onwaerdiger | |
[pagina 660]
| |
achten, en 't lof van een heiliger leven aan anderen overgeven, en dat zelfs de grootste zondaars echter altijt de behorelijke eerbiedigheit tot het heilige behouden, hun eige boosheit belijden, hun eige leven en onvolmaaktheden beschuldigen, en daar af verloft en beter begeren te worden: in voegen dat men zeggen mag dat de volmaaktste ketter, of philosoof, die 'er ooit geweest heeft, naauwelijks verdient onder d' onvolmaaktste Katolijken aangemerkt te worden. Uit het welk ook blijkt, en zeer klaarblijkelijk volgt, dat de Katolijke Ga naar margenootkLering zeer geleert, en door haar diepheid wonderlijk is, en, met een woort gezegt, alle de Leringen van deze werrelt overtreffen, vermits zy de menschen beter maakt dan d' anderen, van welke Gemeente het ook is, en aan hen leert en onderwijst de zekere weg tot de gerustheit van gemoed in dit leven, en na het zelfde d' eeuwige zaligheit der zielen te verkrijgen. Ten zevenden, neem ernstelijk acht op d' openbare belijdenis van veel ketters, die door hardnekkigheit verhard zijn, en op die van de deftigste philosophen; te weten dat zy, na dat zy het katolijk geloof weêr hebben aangenomen, gezien en gekent hebben dat zy elendig, blint, onweetende, ja dwaas en zinneloos geweest hebben, terwijl zy, door hoogmoed gezwollen, en door de wint van verwaantheit opgeblazen, zich zelven t' onrecht inbeeldden dat zy in lering, geleertheit en volmaaktheit des levens verre boven d' anderen uitstaken, en van de welken enigen daar na een zeer heilig leven geleeft, en de geheugenis van ontellijke Ga naar margenootlWonderdaden nagelaten hebben: ja anderen zijn blijdelijk, en met de grootste vreucht de marteling te gemoet gegaan, en enigen, onder de welken ook Augustinus geweest is, zeer scherpzinnige, diepgeleerde, zeer wijze en dieshalven zeer nutte Ga naar margenootmLeeraars, ja als Pylers van de Kerk geworden. Eindelijk, en ten lesten, neem uw gemerk op het zeer elendig en ongerust leven der Ga naar margenootngodverloghenaars, schoon zy somtijts een grote vrolijkheit van gemoed voor zich vertonen, en willen schijnen hun leven in biijschap, en innerlijk met de grootste gerustheit van gemoed over te brengen. Maar aanschou voornamelijk hun zeer rampzalige en schrikkelijke doot, van de welken ik zelf enige voorbeelden heb gezien, en zeer veel, ja ontellijken uit het verhaal der anderen, en uit de Historien even zekerlijk weet. Leer dan door 't voorbeelt van de zodanigen intijts wijs te wezen. In dezer voegen ziet gy, of ten minsten verhoop ik dat gy ziet, hoe roekelozelijk gy u aan de waan van uw harssenen beveelt: want | |
[pagina 661]
| |
indien Christus te gelijk ware God en mensch is, gelijk zeer zeker is, zo zie waar toe gy gebracht zijt. Want indien gy in uw gruwelijke dolingen, en zeer zware zonden volhard, wat hebt gy anders te verwachten, als d' eeuwige verdoemenis? en hoe schrikkelijk dit is, hebt gy zelf t' overwegen. Bedenk hoe weinig bewijs gy hebt om de gehele werrelt, behalven uw elendige Ga naar margenootoaanbidders, uit te lachen, hoe dwaasselijk gy op d' overdenking van uw uitsteekend vernuft, en op d' ydelste verwondering van vw zeer valsche en goddeloze lering verwaant en opgeblazen word, hoe schandelijk gy u zelf elendiger dan de beesten maakt, met u zelf van de vrije wil te beroven; en zo gy de zelfde warelijk niet bevind, noch kent, hoe zult gy u zelf konnen bedriegen, met te denken dat uw lering het opperste lof, ja de naaukeurigste navolging waerdig is? Indien gy niet wilt ('t zy verre dat men zulks zou denken) dat God, of uw naaste medelijden met u heeft, zo heb ten minsten medelijden met uw eige elende, door de welke gy u zelf elendiger, dan gy nu zijt, of minder elendig, dan gy worden zult, indien gy dus voortvaart, tracht te maken. Bekeer u, Philosooph, beken uw wijze dwaasheit, en uw sporeloze wijsheit. Wort ootmoedig, in plaats van verwaant; en gy zult genezen zijn. Aanbid Christus in de heiligste Drieëenheit, op dat hy zich gewaerdig medelijden over uw elende te hebben, en u mag ontsangen. Lees de heilige Vaders, en de Ga naar margenootpLeeraars van de Kerk; en zy zullen u in die dingen onderwijzen, die gy te doen hebt, om niet te vergaan, maar 't eeuwig leven te hebben. Ga te rade met Katolijke menschen, die in hun geloof zeer wel onderwezen, en van een goed leven zijn, en zy zullen aan u veel dingen zeggen, die gy nooit geweten hebt, en van de welken gy verbaast zult wezen. Ik heb deze brief met een mening en inzicht, die warelijk Christelijk is, aan u geschreven, voorëerst op dat gy de liefde, die ik u toedraag, hoewel gy een Heiden zijt, zoud bekennen; en daar na om van u te verzoeken dat gy niet zoud voortvaren met ook anderen te verleiden. Ik zal dan dus besluiten, dat het God belief uw ziel, zo gy wilt, uit d' eeuwige verdoemenis te rukken: dat gy niet vertrekt met de Heer te gehoorzamen, die u zo dikwijls door anderen heeft geroepen, en die u nu weder, misschien voor de leste maal, door my roept, die, van Gods onuitsprekelijke barmhartigheit deze gunst verkregen hebbende, van gantscher harten de zelfde aan u toewenscht: dat gy niet weigert; want indien gy God, die u roept, nu niet wilt horen, zo zal de gramschap van de Heer zelf tegen u ontsteeken worden, en gy zult in gevaar zijn dat gy van zijn onëindige | |
[pagina 662]
| |
barmhartigheit zult missen, en dat gy een elendige slachtöffer van de goddelijke gcrechtigheit, die alles in haar gramschap verteert, zult worden. D'almachtige God verhoê dit, tot groter heerlijkheit van zijn naam, en tot zaligheit van uw ziel, gelijk ook tot een heilgeevend en navolgelijk voorbeelt van veel uwer rampzalige afgodendienaars. Door onze Heer en Zaligmaker, Jesus Christus, die met d' eeuwige Vader leeft en heerscht, in enigheit van de heilige Geest, God in alle eeuwen. Amen.
Te Florence, d'elfde van September, 1675. |
|