Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– AuteursrechtvrijEenenveertigste Brief.
| |
[pagina 577]
| |
heb ik, om alles, dat tot de Ga naar margenootebetoging nodig was, uit het gesteld alleen af te leiden, in 't zeste, uit de gestelde Ga naar margenootfonderstelling, Gods Ga naar margenootgwezentlijkheitwillen bewijzen, en daar uit eindelijk, zonder iets meer (gelijk bekent is) te Ga naar margenoothvoorönderstellen, dan alleenlijk d'enkelde zin der woorden, het begeerde besloten. Dit is in 't kort mijn voorneemen en ooggemerk geweest. Ik zal nu de zin van yder lid bezonderlijker verklaren, en eerst van de voorafgestelde Ga naar margenootieigenschappen beginnen. In d'eerste vind gy geen zwarigheit. Zy is ook niets anders, dan een Ga naar margenootkKundigheit, gelijk ook de tweede. Want by Ga naar margenootlenkelt versta ik niets anders, dan 't geen, dat niet te Ga naar margenootmzamengezet is, 't zy van delen, die in natuur verschillen, of van anderen, die in natuur overëenkomen. Het bewijs is immers Ga naar margenootnalgemeen. Gy hebt de zin van de darde (zo veel dit aangaat, dat, indien het Ga naar margenootowezen Ga naar margenootpdenking is, het in denking, en zo Ga naar margenootq't uitgestrektheit is, in uitgestrektheit niet Ga naar margenootrbepaalt, maar alleenlijk Ga naar margenootsonëindig begrepen kan worden,) wel gevat, schoon gy zegt dat gy het Ga naar margenoottbesluit niet ziet; de welke echter hier op steunt, dat het een Ga naar margenootutegenzeggelijkheit is, iets, welks Ga naar margenootwbepaling Ga naar margenootxwezentlijkheit Ga naar margenootsinsluit, of (dat even het zelfde is) wezentlijkheit bevestigt, onder de Ga naar margenoottderving van wezentlijkheit te begrijpen. En dewijl Ga naar margenootueindig niets stellig, maar alleenlijk een derving van wezentlijkheit van de zelfde natuur, die men eindig begrijpt, betekent; zo volgt dat het geen, welks bepaling wezentlijkheit bevestigt, niet eindig begrepen kan worden. Tot een voorbeelt, indien de benaming Ga naar margenootwuitgestrektheit Ga naar margenootxnootzakelijke wezentlijkheit Ga naar margenootyinsluit, zo zal het even onmogelijk wezen Ga naar margenootzuitgestrektheit zonder wezentlijkheit, als uitgestrektheit zonder uitgestrektheit te begrijpen. Indien men dit dus stelt, zo zal 't ook onmogelijk zijn een Ga naar margenootabepaalde uitgestrektheit te bevatten: Want indien men de zelfde bepaalt begreep, zo moest men haar met haar eige natuur bepalen, namelijk met uitgestrektheit: en deze uitgestrektheit, met de welke men haar zou bepalen, moest onder Ga naar margenootbontkenning van Ga naar margenootcwezentlijkheit begrepen worden; 't welk, volgens het gestelde, een klaarblijkelijke Ga naar margenootdtegenzeggelijkheit is. In 't vierde heb ik niets anders willen aanwijzen, dan dat zodanig Ga naar margenootewezend niet kan gedeelt worden, noch in delen van de zelfde, noch van een andere natuur, 't zy die van een andere natuur Ga naar margenootfnootzakelijke wezentlijkheit Ga naar margenootginsluiten, of niet. Want indien, zeide ik, dit leste plaats had, zo zou het vernietigt konnen worden, dewijl een ding te vernietigen is, het zelfde in zodanige delen Ga naar margenootht'ont- | |
[pagina 578]
| |
binden, dat geen van hen alle de nataur van 't geheel uitdrukt: en indien het eerste plaats had, zo zou het tegen de drie Ga naar margenootieigenschappen strijden, die ik alreê verklaart heb. In 't vijfde heb ik slechs Ga naar margenootkvoorönderstelt, dat volmaaktheit in Ga naar margenootl't wezen, en d'onvolmaaktheit in de Ga naar margenootmderving van des zelfs Ga naar margenootnwezen bestaat. Ik zeg Ga naar margenootoderving; want hoewel Ga naar margenootpd'uitgestrektheit, tot een voorbeelt, Ga naar margenootqdenking Ga naar margenootrontkent, dit is in haar geen onvolmaaktheit. Maar dit zou in haar onvolmaaktheit aanwijzen, dat zy uitgestrektheit derfde, gelijk warelijk gebeuren zou, indien zy Ga naar margenootseindig was; gelijk ook zo zy haar Ga naar margenoottduring, Ga naar margenootustant, enz. derfde. Het zeste staat gy volkomentlijk toe; en echter zegt gy dat uw zwarigheit (te weten waaröm dat 'er niet veel Ga naar margenootwwezenden, door zich Ga naar margenootxwezentlijk zijnde, en in natuur verschillende, zouden konnen wezen, gelijk Ga naar margenootydenking en Ga naar margenootzuitgestrektheit verscheiden zijn, en mogelijk door hun eige genoechsaamheit bestaan konnen) noch geheel overblijft. Ik kan hier uit niet anders oordeelen, dan dat gy het zelfde in een geheel andere zin neemt, dan ik 't meen. Ik vertrou dat ik wel zie in welke mening gy dit begrijpt: doch ik zal, om geen tijt te spillen, de mijne alleen verklaren. Ik zeg dan, voor zo veel het zeste aangaat, dat, indien men stek dat iets, 't welk slechs Ga naar margenootwin zijn geslacht onëindig en volmaakt is, door zijn eige genoechsaamheit Ga naar margenootxwezentlijk is, men dan ook de Ga naar margenootywezentlijkheit van een Ga naar margenootzwezend, 't welk Ga naar margenootavolstrektelijk Ga naar margenootbonëindig en volmaakt is, zal moeten toestaan; welk Ga naar margenootcwezend ik God zal noemen. Tot een voorbeelt, indien men stellen wil dat Ga naar margenootdd'uitgestrektheit, of de Ga naar margenootedenking (die yder slechs Ga naar margenootfin zijn geslacht, dat is in zeker slach van Ga naar margenootgwezen, volmaakt konnen zijn) door haar eige genoechsaamheit Ga naar margenoothwezentlijk is; zo zal men ook de Ga naar margenootiwezentlijkheit van God, die Ga naar margenootkvolstrektelijk volmaakt is, dat is een Ga naar margenootlwezend, volstrektelijk oneindig, moeten toestaan. Hier wilde ik op 't geen gemerkt hebben, 't welk ik nu terstont aangeroert heb, voor zo veel de Ga naar margenootmbenaming van onvolmaaktheit aangaat; te weten, dat zy betekent dat aan een zaak iets ontbreekt, 't welk echter tot haar eige natuur behoort. Tot een voorbeelt, Ga naar margenootnd'uitgestrektheit kan alleenlijk ten opzicht van haar Ga naar margenootoduring, Ga naar margenootpstant en Ga naar margenootqhoegrootheit onvolmaakt gezegt worden; te weten, om dat zy niet langer duurt, dat zy haar stant niet behoud, of dat zy niet groter is. Maar men zal haar nooit onvolmaakt noemen, om dat zy niet denkt, dewijl haar natuur zulks niet vereischt, die slechs in Ga naar margenootruitgestrektheit bestaat, dat is in zeker slach van Ga naar margenootswezen: in welke opzicht alleen men haar eindig, of onëindig, | |
[pagina 579]
| |
onvolmaakt, of volmaakt kan noemen. En dewijl Gods natuur niet bestaat in zeker slach van Ga naar margenoottwezen, maar in een wezen, dat Ga naar margenootuvolstrektelijk onëindig is, zo verëischt zijn natuur ook alles, dat volmaaktelijk Ga naar margenootwwezen uitdrukt; vermits zijn natuur andersins bepaalt en gebrekkelijk zou wezen. Dewijl dit dan dus is, zo volgt dat 'er niet meer, dan een Ga naar margenootxwezend kan zijn, te weten God, 't welk door zijn eige kracht Ga naar margenootywezentlijk is. Want indien men, tot een voorbeelt, stelt dat Ga naar margenootzd'uitgestrektheit Ga naar margenootawezentlijkheit Ga naar margenootbinsluit, zo moet zy eeuwig en onëindig wezen, en Ga naar margenootcvolstrektelijk geen onvolmaaktheit, maar volmaaktheit uitdrukken. En dieshalven zal Ga naar margenootdd'uitgestrektheit aan God behoren, of iets zijn, 't welk enigsins Gods natuur uitdrukt: om dat God een Ga naar margenootewezend is, dat niet in zekere opzicht alleen, maar Ga naar margenootfvolstrektelijk in Ga naar margenootgwezen onëindig en almachtig is. En dit, 't welk men (naar onz welgevallen) van Ga naar margenoothd'uitgestrektheit zegt, zat men ook van al 't geen, 't welk men zodanig zal willen stellen, moeten zeggen. Ik besluit dan, gelijk in mijn voorgaande brief, dat niets buiten God, maar dat het God alleen is, die door zijn eige genoechsaamheit bestaat. Ik vertrou dat dit genoech zal zijn, om de zin van mijn voorgaande brief te verklaren; doch gy zult hier af beter konnen oordeelen. Ik zou hier meê eindigen; maar dewijl ik voorgenomen heb nieuwe slijpschuttels te doen maken, zo wilde ik wel uw raat hier over horen. Ik kan niet zien wat men met de Ga naar margenootkbollige en holle glazen te slijpen uitwint. In tegendeel, de Ga naar margenootlbollige en platte glazen moeten, zo ik niet qualijk gerekent heb, beter wezen. Want als men dereden van de Ga naar margenootmwanschaduwing (gemakshalven) stelt gelijk 3 tegen 2, en in deze bijgestelde Ga naar margenootnafbeelding de letters plaatst, gelijk gy hen in uw kleine Ga naar margenootoVerregezichtkunde geplaatst hebt, en de Ga naar margenootpvergelijking Ga naar margenootqschikt, zo zal men vinden N I, die z genoemt is: uit het welk volgt dat, indien x 0 is, zo zal z 2 wezen, die dan ook de langste is. En indien x 3/5 is, zo zal z 43/25 zijn, of een weinig meer: te weten, als men Ga naar margenootrvoorönderstelt, dat de Ga naar margenootsstraal B I geen tweede Ga naar margenoottwanschaduwing lijd, als hy uit het glas naar I deuraat. Maar laat ons nu | |
[pagina 580]
| |
stellen dat hy, uit het glas komende, door de Ga naar margenootuplatte vlakte BF weêr breekt, en, in plaats van naar I te gaan, zich naar R keert. Als dan de Ga naar margenootwlijnen BI en BR in een zelfde Ga naar margenootxreden tegen malkander staan, gelijk de Ga naar margenootywanschaduwing, dat is, (gelijk hier Ga naar margenootzonderstelt word) als 3 tegen 2, en als men hier op de spoor van uw Ga naar margenootavergelijking volgt, zo koomt voor NR
En als men dan eerst stelt, gelijk hier voren, x 0 te zijn, zo zal NR 1. wezen, dat is, gelijk de halve Ga naar margenootbmiddellijn. En indien x 3/5 is, zo zal NR 20/25 en noch 5/50 wezen: 't welk toont, dat dit Ga naar margenootcbrantpunt kleinder is, dan 't ander was, schoon de Verrekijker een gehele halve Ga naar margenootdmiddellijn kleinder is: in voegen dat, indien men de Verrekijker even lang maakte, als DI, en daar by de halve middellijn 1 ½ maakt, en d' opening BF de zelfde laat, zo zal het Ga naar margenootebrantpunt veel kleinder wezen. Voorts, het geen, 't welk ik noch tegen de Ga naar margenootfbollige en holle glazen heb, is dat, behalven dat zy dubbelde moeiten en kosten verëisschen, de Ga naar margenootgstralen, vermits zy niet alle naar een en 't zelfde punt gaan, nooit Ga naar margenoothlootlijniglijk op de Ga naar margenootiholle vlakte vallen. Doch ik twijffel niet of gy hebt al overlang alle deze dingen overwogen, naaukeuriglijker uitgerekent, en eindelijk deze zaak by u bepaalt; en dieshalven verzoek ik uw raat ea oordeel hier over. enz. |
|