Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 407]
| |
Handeling Van de Verbetering Van 't Verstant; En te gelijk van de Middel om het zelfde volmaakt te maken.NA dat Ga naar margenootad' ervarentheit aan my geleert heeft, dat alles, 't welk in 't gemeen leven dikwijls voorkoomt, ydel en beuzelächtig is; dewijl ik zag dat alle de dingen, voor de welken, en die ik vreesde, niets goet, noch quaat in zich hebben, dan voor zo veel mijn gemoed daar af bewogen word: heb ik eindelijk besloten t' onderzoeken of 'er iets was, 't welk het Ga naar margenootbwaar mededeelbaar goet is, en daar af alleen, met verwerping van al 't ander, het Ga naar margenootcgemoed aangedaan word, ja of 'er niet iets was, dat, gevonden en verkregen zijnde, my voor eeuwig een gedurige en opperste blijschap zou doen genieten. Ik zeg dat ik eindelijk dit besloten heb: want het scheen Ga naar margenootdten eerste opzicht ongeraden, om een zaak, die toen onzeeker was, een zekere te willen verliezen. Warelijk, ik zag de Ga naar margenootegemakken en voordeelen, die uit d' eer en rijkdom verkregen worden, en dat ik my van der zelfder betrachting zou moeten onthouden, zo ik my ernstiglijk tot enige andere nieuwe zaak wilde bevlijtigen, en, zo misschien het opperste geluk daar in bestond, dat ik dit geluk zou moeten derven, en indien 't daar in niet bestond, en ik alleenlijk daar naar trachtte, het zelfde ook zou moeten derven. Ik overwoog dieshalven in mijn gemoed, of het mogelijk zou zijn om tot dit nieu ooggemerk, of ten minsten tot de zekerheit daar af, te geraken, zonder d' ordening en gemene gesteltenis des levens te veränderen; 't welk ik dikwijls te vergeefs gepoogt heb. Want de dingen, die gemenelijk in 't leven voorkomen, en die by de menschen, gelijk men uit hun werken kan bespeuren, voor 't opperste goet geacht zijn, worden tot deze drie betrokken; te weten Ga naar margenootfrijdom, Ga naar margenootgeer en | |
[pagina 408]
| |
Ga naar margenoothwellust; en de Ga naar margenootmgeest word van deze drie zo afgetrokken, dat hy geensins op enig ander goet kan denken. Want wat de wellust aangaat, het gemoed word daar in zodanig opgehouden, als of het op enig goet rustte; 't welk meest aan 't zelfde hinderlijk is om op iets anders te denken: en na de genieting van de zelfde volgt de grootste droefheit, die, zo zy de geest niet ophoud, hem echter verbijstert, en stomp maakt. De Ga naar margenootigeest word ook niet weinig, in d' eer en rijkdom na te jagen, opgehouden en afgetrokken, voornamelijkGa naar voetnoot* als de rijkdom niet, dan om zich zelve, gezocht word: om dat men haar dan onderstelt het Ga naar margenootkopperste goet te wezen. Maar de geest word noch veel meer door d' eer afgetrokken en vervoert: want men onderstelt dat zy altijt uit zich zelve goet is, en als 't uitterste einde, naar 't welk alles gestiert word. Wijders, in d' eer en rijkdom heeft het Ga naar margenootlberou geen plaats, gelijk in de Ga naar margenootmwellust; maar hoe men meer van deze beide bezit, hoe de blijschap groter word: en dieshalven worden wy meer en meer aangeprikkelt tot deze beide, namelijk de rijkdom en eer, te vermeerderen. Doch indien wy, in enig geval, van onze hoop versteken blijven, zo rijst daar uit de grootste droefheit. Eindelijk, d' eer strekt tot een grote verhindering, om dat wy, om de zelfde te verkrijgen, onz leven nootzakelijk naar de Ga naar margenootnbevatting der menschen moeten stieren, te weten met het geen te schuwen, dat gemenelijk van de menschen geschuwt word, en met dat te zoeken, 't welk gemenelijk van hen gezocht word. Ik dan, ziende dat dit alles in dier voegen belette, om in dit Ga naar margenootonieu ooggemerk t' arbeiden, ja zo zeer daar tegenstreed, dat ik nootzakelijk van een van beide zou moeten afstaan, wierd gedwongen t' onderzoeken wat nutter aan my zou wezen: namelijk, my docht, gelijk ik gezegt heb, dat ik het zeker goet voor 't onzeker wilde verliezen. Maar na dat ik deze zaak enige tijt overwogen had, vond ik, voorëerst dat, zo ik, dit achterlatende, my tot dit nieu ooggemerk begaf, ik een goet, 't welk uit zijn natuur onzeeker is, (gelijk wy lichtelijk uit het voorverhaalde konnen verstaan) voor | |
[pagina 409]
| |
een onzeeker, (doch niet uit zijn natuur; want ik zocht een bestandig goet, maar ik was alleenlijk hier in onzeeker, te weten in des zelfs verkrijging) zou achterlaten. Ik ben door gedurige overdenking zo verre geraakt, dat ik zag dat ik, zo ik my gantschelijk kon beraden, zekere quaden, in plaats van zeker goet, zou achterlaten. Want ik zag dat ik in 't grootste gevaar was, en dat ik gedwongen wierd, uit alle mijn vermogen naar een Ga naar margenootphulpmiddel, hoewel onzeeker, te zoeken: gelijk een zieke, in dodelijke krankheit leggende, die, een zekere doot voorziende, zo hy geen hulpmiddel gebruikt, gedwongen zal zijn de zelfde, hoewel onzeeker, uit alle zijn vermogen te zoeken, dewijl alle zijn hoop daar in bestaat. Doch alle die dingen, naar de welken wy gemenelijk trachten, geven niet alleenlijk geen hulpmiddel om onz Ga naar margenootqwezen te bewaren, maar zijn noch daar in hinderlijk, en gemenelijk d'oorzaak van d'ondergang der bezitters, (indien men dus mag spreken) en altijt van de genen, die van de rijkdom bezeten worden. Want daar zijnGa naar voetnoot‡. zeer veel voorbeelden van de genen, die om hun schatten vervolging, ja ter doot toe, geleden hebben: gelijk ook van de genen, die, om rijkdom te verkrijgen, zich voor zo veel gevarelijkheden bloot gestelt hebben, dat zy eindelijk, met verlies van hun leven, de boete van hun dwaasheit hebben moeten betalen. Men vind geen minder getal van voorbeelden der gener, die, om eer te verkrijgen, of de zelfde te verdedigen, veel ellenden hebben geleden. Eindelijk, daar is een ontellijk getal van voorbeelden, die door al te grote wellust de doot op hun hals gehaalt hebben. Wijders, deze dingen schenen hier uit quaat te zijn, dat al 't geluk, of ongeluk hier in is gelegen, te weten in de Ga naar margenootrhoedanigheit van Ga naar margenoots't voorwerp, aan 't welk wy door liefde hangen. Want om 't geen, dat men niet bemint, rijzen nooit twisten en geschillen; en men is niet bedroeft, zo men het verliest, en niet nijdig, schoon het van een ander bezeten word. Het veröorzaakt geen vrees, geen haat, en, om met een enig woort te spreken, geen Ga naar margenoottontroerenissen des gemoeds: al 't welk in de liefde tot die dingen gebeurt, de welken vergaan konnen; gelijk dit alles, van 't welk wy terstont gesproken hebben. Maar de liefde tot Ga naar margenootud'eeuwige en onëindige zaak voed de Ga naar margenootwgeest met blijschap alleen, en is van alle droefheit uitgesloten; 't welk grotelijks te begeren, en uit alle krachten te betrachten is. Maar ik heb niet zonder reden deze woorden gebruikt, zo ik my gantschelijk kon beraden. Want hoewel ik dit quaat met de geest klarelijk bemerkte, | |
[pagina 410]
| |
zo kon ik echter alle gierigheit, wellust en roemzucht niet aflegen. Ik zag echter dit enige, dat de geest, zo lang hy met deze denkingen bezich was, van d' anderen afgekeert wierd, en zich ernstiglijk op het Ga naar margenootxnieu ooggemerk vestte; 't welk aan my tot een grote troost verstrekte. Want ik zag dat die quaden niet van zodanige stant waren, dat zy niet voor de hulpmiddelen zouden willen wijken. En hoewel in het begin deze Ga naar margenootyinvallen zeer zelden voorquamen, en zeer korte tijt duurden, zo quamen zy echter, na dat het ware goet meer en meer aan my bekent wierd, meermaals te voorschijn, en duurden langer tijt, voornamelijk na dat ik zag dat de verkrijging van 't gelt, en d' andere wellust, en eer zo lang hinderlijk waren, als zy om zich zelven, en niet, gelijk middelen tot andere dingen, gezocht wierden. Indien men hen als middelen zoekt, zo zullen zy maat hebben, en geensins hinderlijk zijn; maar in tegendeel tot het einde, om 't welk men hen zoekt, grotelijks behulpsaam wezen; gelijk wy in zijn plaats zullen tonen. Ik zal hier alleenlijk in 't kort zeggen, wat ik by Ga naar margenootz't ware goet versta, en gezamentlijk wat het Ga naar margenootaopperste goet is. Om dit wel en recht te verstaan, zo staat aan te merken, dat goet en quaat niet dan Ga naar margenootbopzichtelijk gezegt worden: in voegen dat men een en de zelfde zaak, naar verscheide Ga naar margenootcopzichten, goed en quaat kan noemen; op de zelfde wijze als Ga naar margenootdvolmaakt. Want niets, in zijn natuur aangemerkt, kan volmaakt, of onvolmaakt gezegt worden; voornamelijk na dat wy geweten hebben dat alles, 't welk geschied, volgens d' eeuwige ordening, en volgens zekere wetten der Natuur geschied. Maar dewijl de zwakke mensch die ordening niet met zijn denking bereikt, en ondertusschen enige menschelijke natuur bevat, die veel bestandiger is, dan de zijne, en te gelijk niets ziet, 't welk belet dat hy zodanige natuur niet zou konnen verkrijgen, zo word hy aangeprikkelt tot de middelen te zoeken, die hem tot zodanige volmaaktheit konnen leiden: en al 't geen, 't welk een middel kan zijn, om daar toe te geraken, word het Ga naar margenooteware goet genoemt; doch Ga naar margenootf't opperste goet is, daar toe te komen, dat hy, met d' andere ondeeligen, zo 't mogelijk is, zodanige natuur mag genieten. Maar hoedanig deze natuur is, zullen wy op zijn plaats tonen: namelijk dat zy in deGa naar voetnoot* Ga naar margenootgkennis der Ga naar margenoothverëeniging bestaat, die de Ga naar margenootigeest met de gehele natuur heeft. Dit is dan het einde, daar ik naar tracht, te weten zodanige natuur te verkrijgen, en dat veel menschen neffens my pogen de zelfde te bekomen: dat is, tot mijn gelukzaligheit behoort, dat ik bevlijtig dat veel anderen het zelfde, gelijk ik, verstaan; op dat | |
[pagina 411]
| |
hun Ga naar margenootkverstant en Ga naar margenootlbegeerte gantschelijk met mijn verstant en begeerte overëen zouden komen. En op dat dit zou geschieden, zo isGa naar voetnoot‡ nootzakelijk: Voorëerst zo veel van de natuur te verstaan, als genoech is om zodanige natuur te verkrijgen; daar na, zodanige Ga naar margenootmgezelligheit op te rechten, als men zou konnen begeren, op dat zeer veel menschen zeer lichtelijk en veiliglijk daar toe zouden geraken: Wijders, ten darden, dat men in de Ga naar margenootnzedige Wijsbegeerte, en in de Ga naar margenootolering, en in 't onderwijs van d' opvoeding der kinderen bezich is: en dewijl de gezontheit geen kleine middel is om dit einde en ooggemerk te verkrijgen, zo moet men, ten vierden, een gehele Ga naar margenootpGeneeskunde toestellen. Wijders, dewijl veel dingen, die zwaar zijn, door kunst licht en gemakkelijk gemaakt worden, en wy veel tijt en gemak daar door konnen winnen, zo moet men, ten vijfden, geensins de Ga naar margenootqWerkdaat verächten. Maar vooräl moet men een middel, om het Ga naar margenootrverstant te verbeteren, bedenken, en het zelfde, voor zo veel men kan, in 't begin Ga naar margenootszuiveren, op dat het, zonder doling, de zaken gelukkiglijk en zeer wel zou verstaan. Hier uit dan kan yder zien dat ik alle de Ga naar margenoottwetenschappen tot eenGa naar voetnoot* enig einde en ooggemerk tracht te stieren; te weten, op dat men tot Ga naar margenootud' opperste menschelijke volmaaktheit, gelijk wy gezegt hebben, zou geraken, en dus al 't geen, dat in de wetenschappen ons niet tot onz Ga naar margenootweinde en ooggemerk vordert, als onnut verwerpen; dat is, om met weinig woorden te zeggen, alle onze Ga naar margenootxwerkingen, gelijk ook alle onze Ga naar margenootydenkingen moeten naar dit einde en ooggemerk geregelt worden. Maar dewijl het, terwijl wy hier naar trachten, en ons bevlijtigen het verstant op de rechte weg te brengen, nootzakelijk is dat wy leven, zo zijn wy genootzaakt voor alle dingen enige regelen van te leven als goet t' onderstellen; te weten dezen. I. Naar de Ga naar margenootzbevatting van Ga naar margenoota't gemeen te spreken, en alle die dingen te Ga naar margenootbbewerken, die geen beletsel bybrengen, om onz ooggemerk te bereiken: want wy konnen daar door groot voordeel hier uit verkrijgen, dat wy aan des zelfs bevatting zo veel, als mogelijk is, toegeeven: voeg hier by dat wy door zodanige middel d' oren gunstig zullen maken, om de waarheit te horen. | |
[pagina 412]
| |
II. De Ga naar margenootcgeneuchten zo veel te genieten, als tot behouding en bewaring der gezontheit genoech is. III. Eindelijk, zo veel gelt, of andere dingen te zoeken, als tot d' onderhouding van 't leven, van de gezontheit, en van de Ga naar margenootdzeden der burgerschap, die niet tegen onz ooggemerk strijden, genoech is. Ik dan, deze dingen dus gestelt hebbende, zal my tot het eerste, 't welk vooräl gedaan moet worden, begeven, te weten, om het verstant te zuiveren, en het zelfde bequaam te maken tot de zaken op zodanige wijze te verstaan, als nodig is, om onz Ga naar margenooteeinde en ooggemerk te bereiken. En op dat dit zou geschieden, zo verëischt Ga naar margenootfd' ordening, die wy naturelijk hebben, dat ik hier alle de Ga naar margenootgwijzen van begrijpen, die ik tot hier toe gehad heb, om iets ontwijffelijk te bevestigen, of t' ontkennen, ophaal, op dat ik de beste van alle zou verkiezen, en te gelijk mijn krachten, en de natuur, die ik begeer volmaakt te maken, beginnen te kennen. Zy konnen alle, indien ik Ga naar margenoothnaaukeuriglijk opmerk, voornamelijk tot drie gebracht worden. I. De Ga naar margenootibevatting, die wy uit het gehoor, of uit enig teken, naar believen hebben, gelijk men 't noemt. II. De bevatting, die wy van een Ga naar margenootklosse ervarentheit hebben, dat is van een ervarentheit, die niet van Ga naar margenootl't verstant Ga naar margenootmbepaalt word, maar alleenlijk deze naam heeft, om dat zy by geval dus voorkoomt, en wy geen Ga naar margenootnondervinding hebben, die hier tegenstrijd, en die wy dieshalven als Ga naar margenootoonverwaggelijk houden. III. Als de Ga naar margenootpwezentheit van een zaak uit een andere zaak, doch niet Ga naar margenootqevenmatiglijk, word besloten: 't welk gebeurt, of als menGa naar voetnoot* uit enig Ga naar margenootrgewrocht Ga naar margenootsd' oorzaak besluit, of als men d' oorzaak uit enig Ga naar margenoottalgemeen besluit; 't welk altijt van enige Ga naar margenootueigenschap verzelt is. | |
[pagina 413]
| |
IV. Eindelijk, als de zaak uit haar Ga naar margenootwwezentheit alleen, of uit de Ga naar margenootxkennis van haar naaste oorzaak begrepen word. Ik zal dit alles met Ga naar margenootyvoorbeelden verklaren. Ik weet uit het gehoor alleen mijn geboortedag, en dat ik zodanige ouders heb gehad, en diergelijke dingen, van de welken ik nooit getwijffelt heb. Uit de Ga naar margenootzlosse ervarentheit weet ik dat ik sterven zal: want ik bevestig dit, om dat ik gezien heb dat anderen, my gelijk, de doot gestorven zijn: hoewel zy niet alle even lang hebben geleeft, noch van een zelfde ziekte zijn gestorven. Wijders, ik weet ook uit de losse ervarentheit, dat d' olie een bequaam voedsel is om de vlam te voeden, en 't water om de brant te blusschen: gelijk ook dat de hont een Ga naar margenootabassend, en de mensch een Ga naar margenootbredelijk Ga naar margenootcdier is. En dus weet ik bijna alle dingen, die tot gebruik van 't leven dienen. Maar uit een andere zaak redeneren wy op deze wijze: na dat wy klarelijk begrijpen dat wy zodanig lighaam, en geen ander gevoelen, hier uit besluiten wy klarelijk dat de Ga naar margenootdziel met het Ga naar margenootelighaamGa naar voetnoot‡ Ga naar margenootfverëenigt is; welke verëeniging d' oorzaak van zodanige Ga naar margenootlgevoeling is. MaarGa naar voetnoot* hoedanig deze gevoeling en verëeniging is; wy konnen dit niet volstrektelijk hier uit verstaan. Of na dat ik de natuur van Ga naar margenootm't gezicht heb gekent, en daar beneffens dat het zodanige Ga naar margenootneigenschap heeft, dat wy een en het zelf- | |
[pagina 414]
| |
de ding op een grote Ga naar margenootoafstant kleinder zien, dan als wy 't van naby aanschouwen; zo besluiten wy hier uit dat de zon groter is, dan zy schijnt te wezen, en meer andere diergelijke dingen. Eindelijk, de zaak word uit de Ga naar margenootpwezentheit van de zaak alleen bevat: gelijk hier uit, dat ik iets ken, weet ik wat dit is, iets te kennen: en hier uit, dat ik de wezentheit van de ziel ken, weet ik dat zy met het lighaam Ga naar margenootqverëenigt is. Met de zelfde kennis weten wy dat twee en drie, te zamen gevoegt, vijf is, en dat twee Ga naar margenootrlijnen, zo zy met een darde Ga naar margenootsgelijkwijdig zijn, ook met malkander gelijkwijdig moeten wezen, enz. Maar die dingen, de welken ik dus verre met zodanige kennis heb konnen verstaan, zijn zeer weinig geweest. Doch op dat dit alles te beter verstaan zou worden, zo zal ik een enig Ga naar margenoottvoorbeelt gebruiken, namelijk dit: Daar zijn drie getallen. Iemant vraagt naar een vierde, 't welk tot het darde is, gelijk het tweede tot het eerste. De Kooplieden weten te zeggen wat men hier doen moet, om het vierde getal te vinden; dewijl zy deze Ga naar margenootuwerking, die zy eenvoudiglijk van hun meesters, zonder enige Ga naar margenootwbetoging, hebben geleert, noch niet vergeten hebben. Maar anderen maken van een Ga naar margenootxervarentheit der Ga naar margenootyenkelden een Ga naar margenootzalgemene kundigheit, te weten, daar het vierde getal door zich blijkt: gelijk in deze getallen; 2, 4, 3, 6. Men bevind hier dat, als men het tweede met het darde vermenigvuldigt, en daar na Ga naar margenoota't uitbrengsel door 't eerste deelt, het Ga naar margenootbhoeveelde 6 zal worden: en als zy zien dat 'er dit getal uit voortkoomt, 't welk zy, zonder deze Ga naar margenootcwerking, kenden Ga naar margenootdevenredig te wezen; zo besluiten zy daar uit dat de werking goet is, om altijt het vierde Ga naar margenooteevenredig getal te vinden. Maar de Ga naar margenootfWiskundigen weten, uit de kracht der Ga naar margenootgBetoging van de negentiende Ga naar margenoothVoorstelling in Euklides zevende boek, welke Ga naar margenootigetallen Ga naar margenootkevenredig tot malkander zijn, te weten uit de natuur van Ga naar margenootld'evenredigheit, en uit der zelfder Ga naar margenootmeigenschap; namelijk dat het getal, 't welk uit het eerste en vierde word, gelijk met het getal is, dat uit het tweede en darde voortkoomt. Zy zien echter niet Ga naar margenootnd' evenmatige evenredigheit der Ga naar margenootogestelde getallen; en indien zy haar zien, zy zien haar echter niet uit de kracht van die Ga naar margenootpvoorstelling, maar Ga naar margenootqinzieniglijk, of zonder enige Ga naar margenootrwerking te doen. Doch om hier uit de beste Ga naar margenootswijze van te begrijpen te verkiezen, zo word verëischt dat wy kortelijk optellen, welken de nootzakelijke Ga naar margenoottmiddelen zijn, om onz Ga naar margenootueinde en ooggemerk te bereiken; namelijk dezen: I. Onze natuur, die wy volmaakt begeren te maken, naaukeu- | |
[pagina 415]
| |
riglijk te kennen, en te gelijk zo veel van de natuur der dingen, als nootzakelijk, is te begrijpen. II. Om daar uit de Ga naar margenootwverscheidenheden, Ga naar margenootxoverëenkomingen en Ga naar margenootystrijdigheden recht te besluiten. III. Op dat men recht zou bevatten wat zy konnen lijden, en wat niet. IV. Dat men dit met de natuur, en met het vermogen van de mensch zou vergelijken. En hier uit zal lichtelijk Ga naar margenootzd'opperste volmaaktheit, tot de welke de mensch kan komen, blijken. Laat ons, deze dingen dus overwogen hebbende, bezien wat Ga naar margenootawijze van te begrijpen wy verkiezen moeten. Wat d' eerste wijze aangaat, uit zich zelfs blijkt dat wy uit het Ga naar margenootbgehoor, behalven dat het een zeer onzeeker ding is, geen Ga naar margenootcwezentheit van enige zaak begrijpen, gelijk uit onz voorbeelt volgt. En dewijl men de Ga naar margenootdbezondere wezentlijkheit van enige zaak niet kent, 't en zy men de wezentheit kent, gelijk wy namaals zullen zien; zo besluiten wy hier uit klarelijk, dat men alle de zekerheit, die wy uit het gehoor hebben, buiten de Ga naar margenootewetenschappen moet sluiten. Want niemant kan ooit van 't gehoor alleen Ga naar margenootfaangedaan worden, zo 'er geen Ga naar margenootgeige verstant voorgegaan is. Ga naar voetnoot*Wat de tweede wijze aangaat, men kan van niemant zeggen, dat hy het Ga naar margenoothdenkbeelt van enige Ga naar margenootievenredigheit heeft, die hy zoekt. Behalven dat dit een zeer onzeekere zaak is, die geen einde heeft, zo zal niemant ooit op deze wijze iets in de naturelijke dingen begrijpen, dan Ga naar margenootktoevallen, die men nooit klarelijk verstaat, 't en zy men de Ga naar margenootlwezentheden te voren kent: en daaröm moet men ook deze buitensluiten. Doch van de geen, die de darde heeft, kan enigsins gezegt worden, dat hy een Ga naar margenootmdenkbeelt van de zaak heeft; wijders, dat hy ook zonder gevaar van doling kan besluiten: maar dit zal echter uit zich geen Ga naar margenootnmiddel zijn, om onze Ga naar margenootovolmaaktheit te bereiken. De vierde Ga naar margenootpwijze alleen begrijpt Ga naar margenootqd' evenmatige wezentheit van de zaak, en is zonder gevaar van doling, en dieshalven meest te gebruiken. Wy zullen trachten te verklaren hoe zy gebruikt moet worden, op dat wy d' onbekende dingen met zodanige kennis, en met enen zeer beknoptelijk zouden verstaan: dat is, na dat wy weten welke kennis aan ons nootzakelijk is, moet men de Ga naar margenootrmiddel en | |
[pagina 416]
| |
Ga naar margenootsweg aanwijzen, door de welk wy de dingen, die men kennen moet, met zodanige kennis zullen kennen. En op dat dit zou geschieden, zo staat eerst aan te merken, dat hier geen onderzoek tot in 't onëindig plaats zal hebben, te weten dat men, om de beste middel van de waarheit te vinden, een ander middel behoeft, om de middel van 't ware te vinden op te speuren: en dat men, om de tweede middel op te speuren, een darde middel nodig heeft, en dus tot aan 't oneindig; want op deze wijze zal men nooit tot de kennis der waarheit, ja gantschelijk tot geen kennis, komen. 't Is hier meê op de zelfde wijze gestelt, als met de Ga naar margenoottlighamelijke werktuigen, daar in men op de zelfde wijze kan redeneren. Want om 't yzer te smeden is de hamer nodig; en om een hamer te hebben is nootzakelijk dat hy gemaakt word; daar toe een andere hamer, en andere werktuigen, nodig zijn; en om deze werktuigen te hebben, zijn weêr andere werktuigen nodig, en dus tot aan 't onëindig: en op deze wijze zal iemant te vergeefs pogen te bewijzen dat de menschen geen macht hebben om 't yzer te smeden. Maar gelijk de menschen in 't begin met de werktuigen, met de welken zy geboren zijn, enige zeer gemakkelijke dingen, hoewel zeer kommerlijk, en onvolmaaktelijk, hebben konnen maken, en, na dat die gemaakt waren, anderen, zwaarder zijnde, met minder arbeit, en met meer volmaaktheit hebben voltrokken, en dus by trappen van d' enkelste werken tot de werktuigen, en, van de werktuigen tot andere werken en werktuigen voortgaande, zo verre zijn gekomen, dat zy zo veel en zo zware dingen met weinig arbeit uitvoeren: zo maakt ook het Ga naar margenootuverstant, door zijnGa naar voetnoot† ingebore kracht, voor zich Ga naar margenootwverstandelijke werktuigen, door de welken het andere krachten tot andere verstandelijkeGa naar voetnoot* werken verkrijgt, en uit die werken andere werktuigen, of de macht van wijder op te speuren; en gaat dus Ga naar margenootxby trappen voort, tot dat het tot de top der wijsheit opgeklommen is. Voorts dat het met het verstant dus gestelt is, zal lichtelijk te zien wezen, zo men verstaat wat de Ga naar margenootymiddel van 't ware op te speuren is, en welken die Ga naar margenootzingebore werktuigen zijn, die 't alleenlijk behoeft, om andere werktuigen daar af te maken tot wijders voort te gaan. Ik zal dan, om die te tonen, dus voortvaren. | |
[pagina 417]
| |
Ga naar voetnoot*Het Ga naar margenootawaar denkbeelt (dewijl wy een waar denkbeelt hebben) is Ga naar margenootbiets verscheiden van zijn Ga naar margenootcgedenkbeelde: want de Ga naar margenootdkring is iets anders, dan het Ga naar margenootedenkbeelt van de kring; dewijl het denkbeelt van de kring niet iets is, 't welk Ga naar margenootfomtrek en Ga naar margenootgmiddelpunt heeft, gelijk de Ga naar margenoothkring. Het denkbeelt van 't lighaam is ook niet het lighaam zelf: en dewijl het Ga naar margenootiiets verscheiden van zijn Ga naar margenootkgedenkbeelde is, zo zal het ook door zich Ga naar margenootlverstanelijk wezen: dat is, het Ga naar margenootmdenkbeelt, voor zo veel zijn Ga naar margenootnvormelijke wezentheit aangaat, kan het Ga naar margenootovoorwerp van een ander Ga naar margenootpvoorwerpige wezentheit wezen; en deze andere voorwerpige wezentheit zal ook, in zich zelve aangeschout, Ga naar margenootqiets zakelijk en verstanelijk zijn; en dus Ga naar margenootronbepaaldelijk voort. Tot een voorbeelt; Pieter is Ga naar margenootsiets zakelijk: maar Pieters Ga naar margenoottwaar denkbeelt is Pieters Ga naar margenootuvoorwerpige wezentheit, en in zich iets zakelijk, en gantschelijk van Pieter zelf Ga naar margenootwverscheiden. Dewijl dan Pieters denkbeelt iets zakelijk is, dat zijn Ga naar margenootxbezondere wezentheit heeft, zo zal het ook Ga naar margenootyiets verstanelijk wezen; dat is, het Ga naar margenootzvoorwerp van een ander Ga naar margenootadenkbeelt, 't welk in zich al 't geen, dat Pieters denkbeelt Ga naar margenootbvormelijk heeft, Ga naar margenootcvoorwerpelijk zal hebben: en desgelijks het denkbeelt, 't welk het denkbeelt van Pieters denkbeelt is, heeft weêr zijn Ga naar margenootdwezentheit, die ook het voorwerp van een ander denkbeelt kan zijn, en dus Ga naar margenooteonbepaaldelijk voort. Yder kan dit ondervinden, als hy begrijpt dat hy weet wat Pieter is, en ook weet dat hy 't weet, en wederöm dat hy weet, dat hy weet, dat hy 't weet, enz. Hier uit blijkt dat hy, om Pieters wezentheit te verstaan, niet Pieters denkbeelt behoeft te verstaan, en veel minder het denkbeelt van Pieters denkbeelt: 't welk het zelfde is, als of ik zeide dat het niet nodig is dat ik weet, dat ik weet, dat ik 't weet, en veel minder nodig te zijn, dat ik weet, dat ik weet, dat ik 't weet; ja zo weinig, als het, om de Ga naar margenootfwezentheit van de Ga naar margenootgdriehoek te verstaan, nodig is de wezentheit van de Ga naar margenoothkring te verstaan. Ga naar voetnoot‡Maar in deze Ga naar margenootidenkbeelden is 't recht anders gestelt: | |
[pagina 418]
| |
want om te weten dat ik weet moet ik nootzakelijk eerst weten. Hier uit blijkt datde Ga naar margenootkzekerheit niets is, dan de Ga naar margenootlvoorwerpige wezentheit zelve: dat is, de zekerheit zelve is de Ga naar margenootmwijze, op de welke wy de Ga naar margenootnvormelijke wezentheit gevoelen: uit het welk men weêr ziet dat 'er tot de zekerheit der waarheit geen ander teken nodig is, dan een Ga naar margenootowaar denkbeelt te hebben. Want, gelijk wy getoont hebben, 't is niet nodig dat ik weet, dat ik weet, dat ik weet. Uit het welk weêr blijkt, dat niemant kan weten wat Ga naar margenootpd' opperste zekerheit is, dan die een Ga naar margenootqevenmatig denkbeelt, of deGa naar margenootrvoorwerpige wezentheit van enige zaak heeft; te weten, om dat de Ga naar margenootszekerheit, en de voorwerpige wezentheit het zelfde is. Dewijl dan de waarheit geen Ga naar margenoottteken behoeft, maar dewijl 't voor haar genoech is de voorwerpige wezentheden der zaken, of, 't welk het zelfde is, Ga naar margenootudenkbeelden te hebben, om alle twijffeling wech te nemen: zo volgt hier uit, dat de ware Ga naar margenootwmiddel niet is, na de verkrijging der denkbeelden het teken der waarheit te zoeken; maar dat de ware middel de Ga naar margenootxweg is om de waarheit zelve, of de voorwerpige wezentheden der dingen, of de denkbeelden (want dit alles betekent het zelfde) in een behorelijke ordening te zoekenGa naar voetnoot*. Wijders, de middel moet nootzakelijk van Ga naar margenootyredenering, of van Ga naar margenootzverstaning spreken: dat is, Ga naar margenootade middel is niet het Ga naar margenootbredeneren zelf, om Ga naar margenootcd' oorzaken der dingen te verstaan, en veel minder het Ga naar margenootdverstaan van d' oorzaken der dingen; maar te verstaan wat een waar Ga naar margenootedenkbeelt is, en, het zelfde van d' andere Ga naar margenootfbegrijpingen onderscheidende, en des zelfs natuur naspeurende, om daar uit onz Ga naar margenootgvermogen van te verstaan te kennen, de Ga naar margenoothgeest in dier voegen te bepalen, dat hy alles, 't welk te verstaan is, naar die regel, en naar dat Ga naar margenootirechtsnoer verstaat; met zekere regelen, als hulpmiddelen, aan te wijzen, en odk met te maken dat de geest niet door onnutte dingen vermoeit en afgemat word. Daar uit men besluiten kan, dat de Ga naar margenootkmiddel niets anders is dan een Ga naar margenootlweêrkeerige kennis, of een Ga naar margenootmdenkbeelt van een denkbeelt. En dewijl 'er geen denkbeelt van een denkbeelt is, 't en zy men eerst een denkbeelt heeft; zo zal 'er ook geen middel zijn, 't en zy 'er eerst een denkbeelt is. Hier uit volgt dat dit een goede middel zal zijn, de welk aanwijet hoe de Ga naar margenootngeest naar het Ga naar margenootorichtsnoer van 't gestelde Ga naar margenootpware denkbeelt gestiert moet worden. Wijders, dewijl de reden, die tusschen twee denkbeelden is, de zelfde is als de reden, die tusschen de Ga naar margenootqvormelijke wezentheden de- | |
[pagina 419]
| |
zer denkbeelden is, zo volgt hier uit, dat de Ga naar margenootrweêrkeerige kennis, die men van het Ga naar margenootsdenkbeelt van 't volmaaktste Ga naar margenoottwezend heeft, voortreffelijker zal zijn, dan de weêrkeerige kennis der andere denkbeelden: dat is, dat dit de volmaaktste Ga naar margenootumiddel zal zijn, de welk naar het Ga naar margenootwrichtsnoer van 't gestelt denkbeelt van 't volmaaktste Ga naar margenootxwezend toont, hoe de Ga naar margenootygeest gestiert moet worden. Hier uit word lichtelijk verstaan hoe de geest, met meer te verstaan, te gelijk andere Ga naar margenootzwerktuigen verkrijgt, daar door zy lichtelijker met te verstaan voortgaat: want, gelijk men uit het geen, dat alreê gezegt is, kan verstaan, in ons moet voor alle dingen een Ga naar margenootawaar denkbeelt, als een Ga naar margenootbingebore werktuig, wezen, door 't welk, verstaan zijnde, gezamentlijk het onderscheit, dat tusschen zodanige Ga naar margenootcbegrijping, en alle d' anderen is, verstaan word. In deze zaak bestaat een deel van de Ga naar margenootdmiddel. En dewijl het door zich klaar is, dat de Ga naar margenootegeest zich zo veel te beter verstaat, hoe hy meer verstant van de natuur heeft; zo blijkt hier uit dat dit deel van de middel zo veel te volmaakter zal worden, als de geest meer zaken verstaat, en dan volmaaktst zal wezen, als de geest op de kennis van Ga naar margenootf't volmaaktste wezend merkt, of zijn gedachten daar op heeft. Wijders, hoe de geest meer zaken kent, hoe hy ook beter zijn krachten, en d'ordening der natuur verstaat; en hoe hy beter zijn krachten verstaat, hoe hy ook zich zelf lichtelijker kan bestieren, en aan zich zelf Ga naar margenootgregelen Ga naar margenoothvoorstellen; en hoe hy Ga naar margenootid' ordening der natuur beter verstaat, hoe hy zich lichtelijker van d'onnutte dingen kan afhouden: daar in, gelijk wy gezegt hebben, de gehele Ga naar margenootkmiddel bestaat. Voeg hier by dat het Ga naar margenootldenkbeelt op de zelfde Ga naar margenootmwijze Ga naar margenootnvoorwerpelijk is, gelijk des zelfs Ga naar margenootogedenkbeelde, of gedachte zaak Ga naar margenootpzakelijk is. Indien 'er dan in de natuur iets was, 't welk met d' andere dingen geen Ga naar margenootqgemeenschap heeft, zo zou ook des zelfs Ga naar margenootrvoorwerpige wezentheit, die gantschelijk met de Ga naar margenootsvormelijke zou moeten overëenkomen, geen Ga naar voetnoot*gemeenschap met d'andere Ga naar margenoottdenkbeelden hebben; dat is, wy zullen niets daar af konnen verstaan, noch besluiten. In tegendeel, die zaken, de welken gemeenschap met andere dingen hebben, gelijk alles is, dat men in de natuur vind, worden verstaan; en hun Ga naar margenootuvoorwerpige wezentheden zullen ook de zelfde Ga naar margenootwgemeenschap hebben; dat is, dat 'er andere Ga naar margenootxdenkbeelden van afgeleid zullen worden, die weêr met anderen gemeen- | |
[pagina 420]
| |
schap zullen hebben; en dus zullen de Ga naar margenootywerktuigen, om wijder voort te gaan, vermeerderen: 't welk wy poogden te bewijzen. Voorts, uit dit leste, 't welk wy gezegt hebben, te weten dat het denkbeelt gantschelijk met zijn Ga naar margenootzvormelijke wezentheit moet overëenkomen, blijkt weêr, dat de Ga naar margenootageest, gelijk hy gantschelijk het af beeltsel der natuur vertoont, alle zijn denkbeelden van dat denkbeelt moet voortbrengen, dat de bron en oorsprong van de gehele natuur vertoont, op dat het zelfde ook de Ga naar margenootbbron der andere Ga naar margenootcdenkbeelden zou wezen. Misschien zal iemant zich hier over verwonderen, dat wy, daar wy gezegt hebben dat dit een goede Ga naar margenootdmiddel is, de welk toont hoe de ziel naar het richtsnoer van Ga naar margenoote't waar gestelt denkbeelt gestiert moet worden; dat wy, zeg ik, dit Ga naar margenootfmet redeneren bewijzen; 't welk schijnt te tonen dat dit niet door zich zelf bekent is. Doch hier staat te vragen, of wy wel Ga naar margenootgredeneren. Indien wy wel redeneren, zo moeten wy van Ga naar margenooth't gestelt denkbeelt beginnen: en dewijl van het gestelt denkbeelt te beginnen Ga naar margenootibetoging behoeft, zo moeten wy weêr onze Ga naar margenootkredenering bewijzen, en dan weêr de vorige; en dus tot in 't onëindig. Ik antwoord hier op, dat, indien iemant door zeker nootlot, met de natuur na te speuren, zo verre koomt, te weten, dat hy het Ga naar margenootlrichtsnoer van Ga naar margenootm't gestelt waar denkbeelt op een andere wijze, dan volgens de behorelijke ordening, had verkregen, hy nooit aan zijn waarheit zou twijffeien, Ga naar voetnoot*om dat, gelijk wy getoont hebben, de waarheit zich zelve openbaar maakt, en ook om dat alles van zelfs hem toegevloeit is. Maar dewijl dit nooit, of zelden gebeurt, zo ben ik gedwongen geweest dit dus te stellen, dat wy 't geen, 't welk wy niet door 't nootlot konnen bekomen, echter door voorbedachte raat zouden verkrijgen; en op dat met enen zou blijken dat wy, om de waarheit en goede Ga naar margenootnredenering te bewijzen, geen Ga naar margenootowerktuigen behoeven, dan de waarheit zelve, en de goede redenering: want ik heb de goede redenering met wel te Ga naar margenootpredeneren bewezen, en poog haar noch te bewijzen. Voeg hier by dat de menschen zich ook door deze middel tot hun Ga naar margenootqinnerlijke overdenkingen gewennen. De reden, waaröm het, in d'onderzoeking der natuur, zelden gebeurt dat zy in de behorelijke ordening nagespeurt word, zijn de Ga naar margenootrvooröordeelen, welker Ga naar margenootsoorzaken wy namaals in onze Ga naar margenoottWijsbegeerte zullen verklaren; als ook om dat daar toe een grote en naaukeurige Ga naar margenootuonderscheiding (gelijk wy namaals zullen tonen) nodig is, 't welk zeer kommerlijk valt; en wijders | |
[pagina 421]
| |
uit oorzaak van de stant der menschelijke zaken, die, gelijk wy alreê getoont hebben, gantschelijk veränderlijk is; behalven noch verscheide andere dingen, die wy niet onderzoeken. Indien iemant misschien vraagt, waaröm ik zelf terstont voor alle andere dingen de Ga naar margenootwwaarheden der natuur in deze ordening vertoon, dewijl de waarheit zich zelve openbaar maakt; ik antwoord aan hem, en vermaan hem met enen, dat hy haar, uit oorzaak van de Ga naar margenootxwonderspreuken, die daar in misschien deurgaans zullen voorkomen, niet als valsch moet verwerpen, maar eerst gelief d' ordening te zien, volgens de welke wy haar bewijzen; en dan zal hy zeker worden van dat wy de waarheit bereikt hebben: 't welk d'oorzaak heeft geweest van deze dingen vooräf te laten gaan. Indien misschien namaals noch enig Ga naar margenootyTwijffelaar, zo wel van d' eerste waarheit zelve, als van alle de dingen, die wy tot het Ga naar margenootzrichtsnoer van d' eerste zullen afleiden, in twijffel blijft; zeker, deze zal of tegen zijn geweten spreken, of wy zullen bekennen dat 'er menschen gevonden worden, die van hun geboorte af, of door hun Ga naar margenootavooröordeelen, dat is door enig geval, van buiten komende, gantschelijk van gemoed verblind zijn; want zy gevoelen zich zelven niet. Indien zy iets Ga naar margenootbbevestigen, of daar aan Ga naar margenootctwijffelen; zy weten niet dat zy twijffelen, of bevestigen. Zy zeggen dat zy niets weten; en voegen 'er noch by, dat zy zelfs niet weten dat zy niets weten; en zeggen dit zelfde noch niet Ga naar margenootdvolstrektelijk. Want zy vrezen te belijden dat zy Ga naar margenootewezentlijk zijn, zo lang zy niet weten; in voegen dat zy ten lesten moeten zwijgen, uit vrees van iets Ga naar margenootft'onderstellen, dat de waarheit zou openbaren. Eindelijk, men kan met hen niet spreken, namelijk van de Ga naar margenootgwetenschappen. Doch wat de gewoonte van leven, en het gebruik van de Ga naar margenoothgezelligheit aangaat, de noot dwingt hen dat zy zich onderstellen te wezen, en dat zy hun nut zoeken, en veel dingen met eed bevestigen en ontkennen: want indien men iets aan hen bewijst, zy weten niet of de Ga naar margenootibewijzing bewijst, of gebrekkelijk is. Indien zy Ga naar margenootkontkennen, Ga naar margenootltoestaan, of Ga naar margenootmtegenspreken; zy weten niet dat zy ontkennen, toestaan, of tegenspreken. Men moet hen dieshalven houden gelijk Ga naar margenootnzelfsbeweegbaren, die gantschelijk zonder ziel zijn. Laat ons nu weêr tot onz voorgestelde keren. Wy hebben tot hier toe voorëerst het Ga naar margenootoeinde en ooggemerk, naar 't welk wy trachten alle onze Ga naar margenootpdenkingen te stieren. Ten tweeden, wy weten welk de beste Ga naar margenootqbevatting is, door welks behulp wy tot onze volmaakt heit konnen geraken. Ten darden, wy weten welk | |
[pagina 422]
| |
d'eerste weg is, die de geest moet ingaan, om wel te beginnen, dat is dat hy, naar 't richtsnoer van yder gestelt Ga naar margenootrwaar denkbeelt, voortgaat naar zekere wetten t' onderzoeken. En op dat dit wel en recht zou geschieden, zo moet deze Ga naar margenootsmiddel te weechbrengen; Vooreerst, dat het waar denkbeelt van alle d' andere Ga naar margenoottbevattingen onderscheiden, en dat de geest van d' andere bevattingen afgehouden word. Ten tweeden, dat men regelen aanwijst, op dat d'onbekende dingen naar zodanig Ga naar margenooturichtsnoer bevat worden: ten darden en eindelijk, dat men Ga naar margenootwordening beraamt om niet met d' onnutte dingen vermoeit en afgemat te worden. Wy dan, deze Ga naar margenootxmiddel kennende, zien, ten vierden, dat deze middel de volmaaktste zal zijn, als wy het Ga naar margenootydenkbeelt van Ga naar margenootz't volmaaktste wezend verkregen zullen hebben. En dieshalven zal in 't begin dit meest waar te nemen zijn, dat wy op 't spoedigste tot de kennis van zodanig wezend geraken. Laat ons dan van 't eerste deel van deze Ga naar margenootamiddel beginnen, de welk is, gelijk wy gezegt hebben, het Ga naar margenootbwaar denkbeelt van d' andere Ga naar margenootcbevattingen Ga naar margenootdt' onderscheiden, en de geest te beletten dat hy de valsche, verdichte en twijffelächtige met de ware denkbeelden verwart; 't welk ik voorgenomen heb hier bredelijk te verklaren, om de lezers in de Ga naar margenootedenking van zulk een nootzakelijke zaak te houden; en ook om dat 'er veel zijn, die zelfs van 't ware twijffelen, namelijk hieröm, dat zy geen gemerk op d' onderscheiding hebben genomen, die tusschen de ware Ga naar margenootfbevatting, en alle anderen is; in voegen dat zy gelijk zodanige menschen zijn, die, toen zy waakten, niet twijffelden dat zy waakten; maar die, na dat zy eens (gelijk dikwijls gebeurt) in hun droom geacht hebben dat zy zekerlijk waakten, 't welk zy sedert bevonden valsch te wezen, ook aan hun waken twijffelden: 't welk gebeurt om dat zy nooit onderscheit tusschen dromen en waken gemaakt hebben. Ik wil ondertusschen de Lezer vermaant hebben, dat ik hier niet de Ga naar margenootgwezentheit van yder Ga naar margenoothbevatting, en dat door haar Ga naar margenootieerste oorzaak, zal verklaren; om dat dit tot de Ga naar margenootkWijsbegeerte behoort: maar dat ik alleenlijk het geen zal aanwijzen, 't welk de Ga naar margenootlmiddel verëischt; dat is omtrent welke dingen de verdichte, valsche en twijffelächtige bevatting verkeert; en hoe wy van yder verlost en ontslagen zullen worden. Dat dan het eerste onderzoek omtrent het Ga naar margenootyverdicht denkbeelt zy. Dewijl alle Ga naar margenootzbevatting is of van een zaak, als Ga naar margenootawezentlijk aangemerkt, of van de Ga naar margenootbwezentheit alleen, en dewijl de Ga naar margenootcverdichtselen gemenelijkst omtrent dingen, als wezentlijk aangemerkt, | |
[pagina 423]
| |
gebeuren, zo zal ik eerst van deze leste bevatting spreken, te weten daar men de Ga naar margenootdwezentlijkheit alleen verdicht, en de zaak, die in zodanig bedrijf verdicht word, verstaat, of daar men Ga naar margenooteonderstelt dat men haar verstaat. Tot een voorbeelt; Ik verdicht dat Pieter, die ik ken, naar huis gaat, dat hy my koomt bezoeken, en diergelijke dingen. Ga naar voetnoot‡Als ik onderzoek omtrent welke dingen zodanig Ga naar margenootfdenkbeelt verkeert, zo zie ik dat het omtrent de Ga naar margenootgmogelijke, niet omtrent de Ga naar margenoothnootzakelijke, of omtrent Ga naar margenootid' onmogelijke dingen verkeert, en gebeurt. Ik noem dat een onmogelijk ding, welks natuur, Ga naar margenootkin wezentlijk te zijn, Ga naar margenootltegenzeggelijkheit Ga naar margenootminsluit: dat nootzakelijk, welks natuur, in niet wezentlijk te zijn, tegenzeggelijkheit insluit; en dat mogelijk, welks Ga naar margenootnwezentlijkheit, uit zijn natuur zelve, geen tegenzeggelijkheit insluit om Ga naar margenootowezentlijk, of niet wezentlijk te wezen; maar welks Ga naar margenootpwezentlijkheits Ga naar margenootqnootzakelijkheit, of Ga naar margenootrmogelijkheit van Ga naar margenootsoorzaken afhangt, die onbekent aan ons zijn, zo lang wy des zelfs wezentlijkheit verdichten. Dieshalven, indien hun nootzakelijkheit, of mogelijkheit, die van uitterlijke oorzaken afhangt, aan ons bekent was, zo zouden wy ook niets hebben konnen verdichten. Hier uit volgt dat, zo 'er enig God, of Ga naar margenoottiets alweetend is, hy gantschelijk niets kan verdichten. Want wat ons aangaat, na dat ik weet dat ik Ga naar margenootuwezentlijk ben, Ga naar voetnoot*zo kan ik niet Ga naar margenootwverdichten dat ik wezentlijk, of niet wezentlijk ben. Ik kan ook geen elefant, deur 't oog van een naalt gaande, verdichten; gelijk ook niet dat God, na dat ik hem ken, wezentlijk, of niet wezentlijk is. Ga naar voetnoot†Het zelfde | |
[pagina 424]
| |
is ook van Ga naar margenootx't gedrocht te verstaan, welks natuur strijdigheit van Ga naar margenootywezentlijk te wezen Ga naar margenootzinsluit. Hier uit blijkt het geen, dat ik gezegt heb, te weten dat de Ga naar margenootaVerdichting, van de welke wy hier spreken, niet omtrent Ga naar margenootbd' eeuwige waarheden voorvalt. Ga naar voetnoot*Maar eer ik wijder voortga, zo staat hier in 't voorbygaan aan te merken, dat dit Ga naar margenootconderscheit, 't welk tusschen de Ga naar margenootdwezentheit van d' een zaak, en de wezentheit van d' ander is, ook tusschen de Ga naar margenootedadelijkheit, of Ga naar margenootfwezentlijkheit van de zelfde zaak, en tusschen de dadelijkheit, of wezentlijkheit van d' andere zaak is: in voegen dat, indien wy, tot een voorbeelt, Adams wezentlijkheit alleenlijk door Ga naar margenootid' algemene wezentlijkheit willen Ga naar margenootkbevatten, dit even het zelfde zal wezen, als of wy, om zijn Ga naar margenootlwezentheit te bevatten, op de natuur van Ga naar margenootm't wezend merkten, op dat wy eindelijk zouden Ga naar margenootnbepalen, dat Adam een wezend is. Dieshalven, hoe de Ga naar margenootowezentlijkheit Ga naar margenootpalgemenelijker bevat word, hoe men haar ook Ga naar margenootqverwardelijker bevat, en zy lichtelijker aan yder ding kan verdicht worden. In tegendeel, als men haar Ga naar margenootrbezonderlijker bevat, zo verstaat men haar ook klarelijker; en kan zwarelijker aan iets anders, dan aan de zaak zelve, als men niet op d' ordening der natuur merkt, verdicht worden: 't welk aanmerkenswaerdig is. Hier staan nu die dingen t' aanmerken, die gemenelijk verdicht gezegt worden, schoon wy klarelijk verstaan dat het niet met de zaak zodanig, als wy haar verdichten, gestelt is. Tot een voorbeelt; schoon ik weet dat d' aarde Ga naar margenootsront is, zo belet dit echter niet dat ik aan iemant zeg, dat d' aarde een Ga naar margenootthalve bol is, en gelijk een halve oranje appel in een schuttel, of dat de zon rontöm d' aarde bewogen word, en diergelijke dingen. Indien wy hier op merken, zo zullen wy niets zien, 't welk niet met het voorgedachte te zamenhangt; indien wy vooräf aanmerken dat wy somtijts hebben konnen dolen, en dat wy van onze dolingen meêwustig zijn: wijders, dat wy konnen Ga naar margenootuverdichten, of ten minsten menen, dat andere menschen in de zelfde doling zijn, of daar in, gelijk wy te voren, konnen vallen. Wy konnen, zeg ik, dit zo lang verdichten, als wy geen Ga naar margenootwonmogelijkheit, en geen Ga naar margenootxnootzakelijkheit zien. | |
[pagina 425]
| |
Als ik dan tot iemant zeg, dat d' aarde niet ront is, enz. zo doe ik niets anders, dan dat ik de doling, die ik misschien gehad heb, of daar in ik heb konnen vallen, weêr voor mijn Ga naar margenootygeheugenis breng; en daar na verdicht ik, of meen ik dat de geen, tot de welk ik dit zeg, noch in deze doling is, of daar in kan vallen. Ik verdicht dit, gelijk ik gezegt heb, zo lang, als ik geen onmogelijkheit, en geen nootzakelijkheit zie: maar indien ik die had verstaan, zo had ik gantschelijk niets konnen verdichten; en men zou alleenlijk gezegt moeten hebben, dat ik iets gewrocht had. Nu is noch overig dat wy ook die dingen aanmerken, de welken in de Ga naar margenootzgeschillen Ga naar margenootaonderstelt worden; 't welk ook deurgaans omtrent Ga naar margenootbd' onmogelijke dingen gebeurt. Tot een voorbeelt, als wy zeggen: Laat ons onderstellen dat deze brandende kaers nu niet brand, of laat ons onderstellen dat hy in enige Ga naar margenootcinbeeldige ruimte, of daar geen Ga naar margenootdlighamen zijn, brand, gelijk diergelijke dingen deurgaans onderstelt worden, hoewel men klarelijk verstaat dat dit leste onmogelijk is. Maar als dit gebeurt, zo is 'er gantschelijk geen Ga naar margenooteverdichting. Want in 't eerste heb ik niets anders gedaan, dan dat ik een andere kaers, die niet brand, of die ik zonder vlam bevat heb, in mijn geheugenis heb gebracht: Ga naar voetnoot*en dit zelfde, dat ik omtrent de kaers denk, versta ik ook van de zelfde kaers, zo lang ik niet op de vlam merk. In het tweede geschied niets anders, dan de Ga naar margenootfdenkingen van de Ga naar margenootglighamen, die 'er omtrent zijn, af te houden, op dat de geest zich tot d' enige Ga naar margenoothaanschouwing van de kaers, in zich alleen aangemerkt, zou keren, om daar na te besluiten dat de kaers geen Ga naar margenootioorzaak tot haar zelfs Ga naar margenootkvernietiging heeft: in voegen dat, zo 'er geen lighamen omtrent waren, deze kaers, en ook de vlam onveränderlijk zouden | |
[pagina 426]
| |
blijven, of diergelijke dingen. Hier is dan geen Ga naar margenootlverdichting, maar Ga naar voetnoot*ware en zuivere Ga naar margenootmbevestigingen. Laat ons nu tot de Ga naar margenootnverdichtingen voortgaan, die omtrent de Ga naar margenootowezentheden alleen, of met enige Ga naar margenootpdadelijkheit, of Ga naar margenootqwezentlijkheit te gelijk, plaats hebben. Hier omtrent staat dit voornamelijk aan te merken, dat de Ga naar margenootrgeest, hoe zy minder verstaat, en echter meer dingen begrijpt, zo veel te groter Ga naar margenootsvermogen heeft om te verdichten, en dat, hoe zy meer dingen verstaat, hoe dit vermogen van te verdichten meer vermindert. Tot een voorbeelt, op de zelfde wijze, gelijk wy hier voor gezien hebben, dat wy niet konnen verdichten, zo lang als wy denken dat wy denken, en dat wy niet denken: zo konnen wy ook niet, na dat wy de natuur van 't lighaam kennen, een Ga naar margenoottoneindige vlieg verdichten; of, na dat wy de natuur der Ga naar voetnoot‡Ga naar margenootuziel kennen, zo konnen wy niet verdichten dat zy Ga naar margenootwvierkant is, schoon wy alle dingen met woorden konnen uitspreeken. Maar, gelijk wy gezegt hebben, hoe de menschen de natuur minder kennen, hoe zy lichtelijker veel dingen konnen Ga naar margenootxverdichten; gelijk dat de bomen spreken, dat de menschen in een ogenblik tijts in stenen, en in bronnen veränderen, dat de spoken zich in spiegels vertonen, dat 'er niets tot iets overgaat, dat ook de goden in menschen en beesten veränderen, en meer andére diergelijke dingen. Iemant zal misschien achten dat de verdichting van de Ga naar margenootyverdichting, en niet van de Ga naar margenootzverstaning, Ga naar margenootabepaalt word: dat is, na dat ik iets heb Ga naar margenootbverdicht, en met zekere vrijwilligheit willen toestemmen | |
[pagina 427]
| |
dat dit dus in de natuur der dingen Ga naar margenootcwezentlijk is, zo brengt dit zo veel te weeg, dat wy het namaals op geen andere wijze zouden konnen denken. Tot een voorbeelt, na dat ik (om met hen te spreken) zodanig een natuur van lighaam verdicht heb, en my door mijn Ga naar margenootdvrijheit heb willen Ga naar margenooteoverreden dat de zelfde zakelijk zodanig is, zo kan ik niet meer een Ga naar margenootfonëindige vlieg Ga naar margenootgverdichten; en na dat ik de Ga naar margenoothwezentheit van de Ga naar margenootiziel heb verdicht, zo kan ik haar niet langer Ga naar margenootkvierkant verdichten, enz. Maar dit staat t' onderzoeken, Voorëerst, of men ontkent, of men staat toe dat wy iets konnen Ga naar margenootlverstaan. Indien men 't toestaat, zo zal nootzakelijk dit zelfde, 't welk van de Ga naar margenootmverdichting gezegt word, ook van de Ga naar margenootnverstaning gezegt moeten worden. Maar indien men 't ontkent, zo laat ons, die weten dat wy iets weten, bezien wat 'er gezegt word; te weten dit, dat de Ga naar margenootoziel Ga naar margenootpgevoelen, en op veel Ga naar margenootqwijzen Ga naar margenootrbevatten kan, niet zich zelve, noch de dingen, die Ga naar margenootswezentlijk zijn, maar alleenlijk de genen, die niet in zich, noch nergens zijn: dat is, de ziel kan, uit haar eige kracht alleen Ga naar margenoottgevoelingen, of Ga naar margenootudenkbeelden van dingen, die niet zijn, maken; in voegen dat zy ten deel als God aangemerkt word: wijders, dat wy, of onze ziel, zodanige vrijheit hebben, dat zy ons zelven, of zich zelve, ja haar eige vrijheit dwingt. Want na dat zy iets Ga naar margenootwverdicht, en haar Ga naar margenootxtoestemming gegeven heeft, zo kan zy dit op geen andere wijze denken, noch verdichten: ja zy word ook door deze Ga naar margenootyverdichting gedwongen dit op zodanige wijze te denken, dat het niet tegen de verdichting strijd: gelijk men hier ook gedwongen word Ga naar margenootzd'ongerijmtheden, die ik hier optel, toe te laten, uit oorzaak van de verdichting; en wy zullen, om de zelfden te vernietigen, ons met geen Ga naar margenootabetogingen vermoejen, maar, met hen in hun asporeloosheden te laten, bevorderen dat wy uit de woorden, die wy met hen gehad hebben, iets, dat waar is, tot onze zaak trekken; Ga naar voetnoot*te weten dit, | |
[pagina 428]
| |
dat de Ga naar margenootcziel, als zy op een Ga naar margenootdverdichte zaak, en die uit haar natuur valsch is, merkt, de zelfde naerstiglijk overweegt, en verstaat, en de dingen, die daar van af te leiden zijn, in een goede ordening afleid; dat de ziel, zeg ik, lichtelijk de Ga naar margenootevalsheit zal ontdekken. En indien de verdichte zaak uit haar natuur waar is, zo zal de ziel, als zy daar op merkt, om haar te verstaan, en met een goede ordening te beginnen daar van af te leiden, gelukkelijk, zonder enige Ga naar margenootfafbreeking, voortvaren: gelijk wy gezien hebben dat uit de Ga naar margenootgvalsche verdichting, terstont bygebracht, het Ga naar margenoothverstant zich voort vertoont heeft om Ga naar margenootid' ongerijmtheden daar af, en d'anderen, die daar van afgeleid zijn, te tonen. Men heeft dan geensins te vrezen dat men iets zal verdichten, zo men de zaak Ga naar margenootkklarelijk en onderscheidelijk verstaat. Want indien men misschien zegt, dat de menschen in een ogenblik tijts in beesten veränderen, zo word dit zeer algemeen gesproken: in voegen dat men in de Ga naar margenootlgeest geen Ga naar margenootmbevatting, of Ga naar margenootndenkbeelt, noch Ga naar margenootosamenhanging van Ga naar margenootp't onderwerp, en van Ga naar margenootq't gezeg daar af heeft. Want indien 'er enige Ga naar margenootrbevatting af was, zo zou de Ga naar margenootsgeest gezamentlijk de middel en oorzaken, hoe en waaröm iets gedaan word, konnen zien: behalven dat ook niet op de natuur van 't onderwerp, en van 't gezeg gemerkt word. Voorts, indien het eerste Ga naar margenoottdenkbeelt slechs niet Ga naar margenootuverdicht is, en d'anderen daar van afgeleid worden, zo zal allengs de Ga naar margenootwverhaasting van te verdichten verdwijnen. Wijders, dewijl het Ga naar margenootxverdicht denkbeelt niet Ga naar margenootyklaar en onderscheiden, maar alleenlijk Ga naar margenootzverwart kan zijn, en dewijl alle Ga naar margenootaverwarring hier uit voortkoomt, dat de Ga naar margenootbgeest de gehele zaak, of die uit veel delen te zamen gezet is, alleenlijk ten deel kent, en het bekende niet van 't onbekende onderscheid, en daar beneffens op veel dingen, die in yder zaak begrepen zijn, te gelijk merkt, zonder enig onderscheit te maken; zo volgt daar uit, voorëerst, dat, het Ga naar margenootcdenkbeelt, zo 't van een Ga naar margenootdzeer enkelde zaak is, niet anders, dan klaar en onderscheiden, kan wezen; ten tweeden, dat, indien men de zaak, die uit veel te zamen gezet is, door middel van de Ga naar margenootedenking in delen, die alle zeer enkelt zijn, verdeelt, en op yder deel bezonderlijk merkt, alle verwarring verdwijnen zal; ten darden, dat de Ga naar margenootfverdichting niet Ga naar margenootgenkelt kan zijn, maar dat zy uit de Ga naar margenoothsamenzetting van verscheide Ga naar margenootiverwarde denkbeelden van verscheide zaken en Ga naar margenootkdoeningen, die in de natuur Ga naar margenootlwezentlijk zijn, gemaakt word; of liever dat zy uit een gezament- | |
[pagina 429]
| |
lijke Ga naar voetnoot*Ga naar margenootmopmerking, zonder Ga naar margenootntoestemming tot zodanige verscheide Ga naar margenootodenkbeelden, voortkoomt. Want indien zy enkelt was, zo zou zy klaar en onderscheiden, en by gevolg Ga naar margenootpwaar zijn: en indien zy uit de Ga naar margenootqsamenzetting van Ga naar margenootronderscheide denkbeelden bestond, zo zou ook der zelf der samenzetting klaar en onderscheiden, en dieshalven waar wezen. Tot een voorbeelt; na dat wy de natuur van de Ga naar margenootskring, en ook van Ga naar margenoott't vierkant kennen, zo konnen wy deze twee niet te zamenvoegen, en een Ga naar margenootuvierkantige kring, of een Ga naar margenootwvierkantige ziel, en diergelijke dingen, maken. Laat ons dan kortelijk van 't begin af besluiten, en bezien hoe men niet behoeft te vrezen dat de Ga naar margenootxverdichting zich enigsins met de Ga naar margenootyware denkbeelden zal vermengen. Want wat het eerste denkbeelt aangaat, van 't welk wy eerst gesproken hebben, te weten daar de zaak klarelijk bevat word; wy hebben gezien dat, zo deze zaak, die men klarelijk bevat, en ook haar Ga naar margenootzwezentlijkheit, door zich een Ga naar margenootaeeuwige waarheit is, wy omtrent de zelfde niets konnen Ga naar margenootbverdichten. Doch indien de Ga naar margenootcwezentlijkheit van de Ga naar margenootdbevatte zaak niet een eeuwige waarheit is, zo heeft men alleenlijk te bezorgen dat de wezentlijkheit van de zaak met der zelfder Ga naar margenootewezentheit vergeleken word, en dat men gelijkelijk op Ga naar margenootfd'ordening der natuur merkt. Wat de tweede Ga naar margenootgverdichting betreft, van de welke wy gezegt hebben dat zy een gezamentlijke Ga naar margenoothopmerking zonder Ga naar margenootitoestemming van verscheide Ga naar margenootkverwarde denkbeelden van verscheide zaken en Ga naar margenootldoeningen is, die in de natuur Ga naar margenootmwezentlijk zijn. Wy hebben ook gezien dat een Ga naar margenootnzeer enkelde zaak niet Ga naar margenootoverdicht, maar Ga naar margenootpverstaan kan worden, gelijk ook een Ga naar margenootqsamengezette zaak, zo wy slechs op d'enkelste delen, uit de welken zy te zamengezet is, merken: ja dat wy ook uit hen geen Ga naar margenootrdoeningen, die niet waar zijn, konnen verdichten; want wy worden te gelijk gedwongen t' aanmerken, hoe en waaröm iets zodanig geschied. Laat ons, dit dus verstaan hebbende, tot Ga naar margenootsd'onderzoeking van | |
[pagina 430]
| |
het Ga naar margenoottvalsch denkbeelt voortgaan, om te zien omtrent welke dingen het plaats heeft, en hoe wy ons zullen konnen wachten van in Ga naar margenootuvalsche begrippen te vallen. Dit beide zal niet zwaar aan ons zijn, na dat wy onderzoek omtrent het Ga naar margenootwverdicht denkbeelt gedaan hebben. Want tusschen beide is geen ander Ga naar margenootxonderscheit, dan dat dit leste Ga naar margenootytoestemming Ga naar margenootzonderstelt; dat is (gelijk wy alreê aangemerkt hebben) dat 'er geen Ga naar margenootaoorzaken voorkomen, terwijl de Ga naar margenootbvertoningen aan hem verschijnen, door de welken hy, gelijk de Ga naar margenootcverdichter, kan besluiten dat zy niet van dingen buiten hem voortkomen, en 't welk bijna niets anders is, dan met ope ogen, of al wakker zijnde, te dromen. Het Ga naar margenootdvalsch denkbeelt dan heeft plaats in, of (om, beter te zeggen) word toegepast aan de Ga naar margenootewezentlijkheit van een zaak, daar af men de Ga naar margenootfwezentheit kent, of omtrent de wezentheit, op de zelfde wijze, als het verdicht denkbeelt. Dat denkbeelt, 't welk men op de wezentlijkheit toepast, word op de zelfde wijze, als de Ga naar margenootgverdichting, verbetert. Want indien de natuur van de bekende zaak Ga naar margenoothnootzakelijke wezentlijkheit Ga naar margenootionderstelt, zo is 't onmogelijk dat wy omtrent de wezentlijkheit dolen. Maar indien de wezentlijkheit niet een Ga naar margenootkeeuwige waarheit is, gelijk der zelfder Ga naar margenootlwezentheit; maar indien de Ga naar margenootmnootzakelijkheit, of Ga naar margenootnonmogelijkheeft van wezentlijk te zijn van Ga naar margenootouitterlijke oorzaken afhangt, zo heeft men alles op de zelfde wijze te verstaan, als wy gezegt hebben, toen wy van de Ga naar margenootpverdichting spraken, dewijl zy op de zelfde wijze verbetert word. Wat het ander Ga naar margenootqdenkbeelt aangaat, 't welk tot de Ga naar margenootrwezentheden, of ook tot de Ga naar margenootsdoeningen toegepast word, zodanige Ga naar margenoottbevattingen zijn nootzakelijk altijt Ga naar margenootuverwardelijk uit veischeide verwarde bevattingen van dingen, die in de natuur Ga naar margenootwwezentlijk zijn, te zamen gezet; gelijk dan, als de menschen zich vroedmaken dat 'er Ga naar margenootxgodheden in de bosschen, in de beelden, in de beesten, enz. tegenwoordig zijn; dat 'er lighamen zijn, uit welker Ga naar margenootysamenzetting alleen het Ga naar margenootzverstant word; dat dode lighamen redeneren, wandelen en spreken; dat God bedrogen kan worden, en diergelijke dingen. Maar Ga naar margenootadenkbeelden, die Ga naar margenootbklaar en onderscheiden zijn, konnen nooit valsch wezen. Want de denkbeelden der dingen, die Ga naar margenootcklarelijk en onderscheidelijk Ga naar margenootdbevat worden, zijn of zeer Ga naar margenooteenkelt, of uit zeer enkelde denkbeelden te zamengezet, dat is van zeer enkelde denkbeelden afgeleid. Voorts, dat een Ga naar margenootfzeer enkelt denkbeelt niet valsch kan zijn, dit zal van yder gezien konnen worden, zo hy weet watGa naar margenootgwaar, of wat Ga naar margenoothverstant, en ook wat Ga naar margenootivalsch is. | |
[pagina 431]
| |
Want wat dit aangaat, dat de vorm van 't ware stelt; 't is zeker dat de Ga naar margenootaware denking van de valsche onderscheiden word, niet alleenlijk door Ga naar margenootbd'uitterlijke, maar voornamelijk door Ga naar margenootcd'innerlijke afnoeming. Want indien enig Ga naar margenootdbouwmeester by ordening enig gebou heeft bevat, hoewel zodanig gebou nooit Ga naar margenootewezentlijk geweest heeft, en ook nooit wezentlijk zal zijn, zo is echter zijn denking waar; en de denking is de zelfde, 't zy het gebou wezentlijk is, of niet. In tegendeel, iemant zegt, tot een voorbeelt, dat Pieter Ga naar margenootfwezentlijk is, en weet echter niet dat Pieter wezentlijk is; deze Ga naar margenootgdenking is, ten opzicht van hem, valsch, of liever niet waar; hoewel Pieter warelijk wezentlijk is; en deze uitspraak, Pieter is wezentlijk, is niet waar, dan ten opzicht van de geen, die zekerlijk wee dat Pieter wezentlijk is. Hier uit volgt dat in de Ga naar margenoothdenkbeelden iets Ga naar margenootizakelijk is, door het welk de ware en valsche denkbeelden onderscheiden worden: 't welk nu t' onderzoeken zal zijn, op dat wy het beste Ga naar margenootkrichtsnoer der waarheit zouden hebben, (want wy hebben gezegt dat wy onze Ga naar margenootldenkingen naar het gestelde richtsnoer van het waar denkbeelt moeten bepalen, en dat de Ga naar margenootmmiddel een Ga naar margenootnweêrkeerige kennis is) en op dat wy Ga naar margenootod' eigenschappen van Ga naar margenootp't verstant zouden kennen. Men heeft niet te zegen dat dit Ga naar margenootqonderscheit hier uit spruit, dat de zaken door hun eerste Ga naar margenootroorzaken te kennen de Ga naar margenootsware denking is; daar in zy zeer veel van de valsche denking verschilt; gelijk wy de zelfde hier voor verklaart hebben. Want de denking, die de Ga naar margenoottwezentheit van enig Ga naar margenootubeginsel Ga naar margenootwvoorwerpiglijk Ga naar margenootxinsluit, word ook Ga naar margenootyware denking genoemt, om dat zy geen Ga naar margenootzoorzaak heeft, en door zich, en in zich gekent word. En dieshalven moet de Ga naar margenootavorm van de ware Ga naar margenootbkennis in de zelfde Ga naar margenootcdenking, zonder Ga naar margenootdbetrekking tot anderen, bestaan, noch het Ga naar margenootevoorwerp, als Ga naar margenootfd' oorzaak kennen, maar van Ga naar margenootg't vermogen, en van de natuur des verstants zelve Ga naar margenoothafhangen. Want indien wy Ga naar margenootionderstellen dat het Ga naar margenootkverstant enig nieu Ga naar margenootlwezen had Ga naar margenootmbevat, 't welk nooit Ga naar margenootnwezentlijk geweest heeft, gelijk anderen Gods verstant bevatten, eer hy de werrelt schiep, (welke Ga naar margenootobevatting warelijk uit geen Ga naar margenootpvoorwerp heeft konnen voortkomen) en uit zodanige Ga naar margenootqbevatting anderen Ga naar margenootrop een behorelijke wijze afleidde, zo zouden alle die Ga naar margenootsdenkingen waar, en van geen uitterlijk voorwerp bepaalt zijn; maar alleenlijk van 't vermogen, en van de natuur van 't verstant afhangen: in voegen dat het geen, 't welk de Ga naar margenoottvorm van de Ga naar margenootuware denking stelt, in de zelfde denking gezocht, en van de natuur van 't verstant afgeleid moet worden. En op dat men dit zou naspeuren, zo laat ons enig Ga naar margenootwwaar denkbeelt voor | |
[pagina 432]
| |
ogen stellen, van welks Ga naar margenootxvoorwerp wy ten hoogsten verzekert zijn dat het van onz Ga naar margenootyvermogen van te denken afhangt, en geen voorwerp in de natuur heeft: want in zodanig denkbeelt, gelijk uit het geen blijkt, dat alreê gezegt is, zullen wy lichtelijker het geen, dat wy begeren, Ga naar margenootzopspeuren. Tot een voorbeelt, om de Ga naar margenootabevatting van een Ga naar margenootbbol te maken, Ga naar margenootcverdicht ik Ga naar margenootdd' oorzaak naar mijn believen, te weten dat men een Ga naar margenootehalve kring rontöm het Ga naar margenootfmiddelpunt draait, en dat de bol als uit deze Ga naar margenootgdrajing voortkoomt. Dit Ga naar margenoothdenkbeelt is waar; en hoewel wy weten dat 'er nooit op deze wijze enige Ga naar margenootibol in de natuur voortgekomen is, zo is echter dit Ga naar margenootkbegrip waar, en een zeer gemakkelijke Ga naar margenootlwijze om de Ga naar margenootmbevatting van een bol te Ga naar margenootnvormen. Nu staat aan te merken, dat dit begrip bevestigt dat de Ga naar margenootohalve kring draait: welke verzekering valsch zou zijn, zo zy niet aan de Ga naar margenootpbevatting van de bol, of van d' oorzaak, zodanige Ga naar margenootqbeweging Ga naar margenootrbepalende, of Ga naar margenootsvolstrektelijk, zo deze Ga naar margenoottbevestiging bloot is, gevoegt was; want dan zou de Ga naar margenootugeest alleenlijk pogen om niets anders, dan de beweging van de Ga naar margenootwhalve kring te bevestigen, die niet in de Ga naar margenootxbevatting van de halve kring begrepen word, noch uit d' oorzaak, die de beweging bepaalt, voortkoomt. De valsheit dan bestaat alleenlijk hier in, dat men van enige zaak iets bevestigt, 't welk in der zelfder bevatting, die wy vormen, niet begrepen is, gelijk de Ga naar margenootybeweging of Ga naar margenootzrust van de halve kring. Uit het welk volgt, dat Ga naar margenootad' enkelde denkingen niet anders, dan waar, konnen wezen, gelijk het Ga naar margenootbenkelt denkbeelt van de Ga naar margenootchalve kring, van de beweging, en van de Ga naar margenootdhoegrootheit, enz. Wat Ga naar margenootebevestiging dan deze Ga naar margenootfdenkbeelden begrijpen, zy maakt der zelfder Ga naar margenootgbevatting gelijk; en dieshalven is 't aan ons geöorlost, zonder enige schroom van doling, Ga naar margenoothenkelde denkbeelden te Ga naar margenootivormen. Daar is dieshalven niets anders overig, dan t'onderzoeken met welk vermogen onze Ga naar margenootkgeest hen kan vormen, en hoe verre dit vermogen zich uitstrekt: want wy, dit gevonden hebbende, zullen lichtelijk het Ga naar margenootlbegrip van 't geen zien, tot de welke wy onze kennis konnen brengen; dewijl het zeker is dat deze macht daar af zich niet tot in Ga naar margenootm't onëindig uitstrekt. Want als wy iets van enig ding bevestigen, 't welk in de Ga naar margenootnbevatting, die wy daar of vormen, niet begrepen is, zo wijst dit het gebrek van onz Ga naar margenootobegrip aan, of dat wy als Ga naar margenootpverminkte en verwarde denkingen, of Ga naar margenootqdenkbeelden hebben; vermits wy gezien hebben dat de Ga naar margenootrbeweging van de Ga naar margenootshalve kring valsch is, als zy bloot in de geest is, maar waar, zo men haar by de bevatting van de Ga naar margenoottbol, of by de Ga naar margenootubevatting van enige oorzaak voegt, die zodanige beweging Ga naar margenootwbepaalt. Doch in- | |
[pagina 433]
| |
dien dit tot de natuur van enig Ga naar margenootxdenkend wezend behoort, gelijk het in 't eerst schijnt; namelijk, Ga naar margenootyware, of Ga naar margenootzevenmatige denkingen te vormen: zo is 't zeker dat Ga naar margenootad' onëvenmatige denkbeelden alleenlijk hier uit in ons hun oorsprong hebben, dat wy een deel van enig denkend wezend zijn, van 't welk enige Ga naar margenootbdenkingen gantschelijk, en enigen alleenlijk ten deel onze ziel stellen. Maar het geen, dat noch t' aanmerken staat, en 't welk omtrent de verdichting niet de moeite waardig was aan te merken, daar in echter zeer groot bedroch plaats heeft, is, dat, als het gebeurt dat enige dingen, die in Ga naar margenootrd' inbeelding voorkomen, ook in Ga naar margenoots't verstant zijn, dat is, dat zy Ga naar margenoottklarelijk en onderscheidelijk Ga naar margenootubevat worden; dat, zeg ik, zo lang het Ga naar margenootwklare niet van 't Ga naar margenootxverwarde Ga naar margenootyonderscheiden word, de Ga naar margenootzzekerheit, dat is het Ga naar margenootawaar denkbeelt met de dingen, die niet onderscheiden zijn, vermengt word. Tot een voorbeelt, enigen der Stoïschen hebben misschien de naam van Ga naar margenootbziel gehoort, en ook dat zy onsterffelijk is; al 't welk zy alleenlijk zich Ga naar margenootcverwardelijk inbeeldden. Zy beeldden zich ook met enen in, en verstonden dat zekere Ga naar margenootdzeer fijne lighamen alle d' anderen deurdrongen, en van geen lighamen deurgedrongen wierden. Als zy alle deze dingen zich te gelijk Ga naar margenooteinbeeldden, met bygaande verzekertheit van deze Ga naar margenootfkundigheit, zo wierden zy terstont verzekert dat de Ga naar margenootggeest zulk een zeer Ga naar margenoothfijn lighaam was, en dat de fijnste lighamen niet Ga naar margenootigedeelt wierden, enz. Maar wy konnen ook hier af ontslagen worden, als wy naar Ga naar margenootk't richtsnoer van een Ga naar margenootlwaar voorgestelt denkbeelt pogen alle onze Ga naar margenootmbegrippen te regelen, met, gelijk wy in 't begin gezegt hebben, ons van die dingen te wachten, die wy uit het gehoor, of uit de Ga naar margenootnlosse ervarentheit hebben. Voeg 'er by, dat zodanig bedroch hier uit spruit, dat men de dingen al Ga naar margenootot' afgetrokken bevat: want uit zich zelf is klaar genoech, dat ik dit, 't welk ik in zijn Ga naar margenootpwaar voorwerp Ga naar margenootqbevat, niet aan een ander kan toepassen. Eindelijk spruit het ook hier uit, dat men d' eerste Ga naar margenootrbeginselen van de gehele natuur niet verstaat; daar door men, zonder ordening voortgaande, en de natuur met Ga naar margenootsafgetrokke dingen, schoon zy ware Ga naar margenoottkundigheden zijn, verwarrende, zich zelf verwart, en d' ordening der natuur omkeert. Doch wy, indien wy niet al Ga naar margenootut' afgetrokken voortgaan, en indien wy van d' eerste beginselen, dat is van de bron en oorsprong der natuur, zo haast als 't mogelijk is, beginnen, hebben geensins voor zodanig bedroch te vrezen. Voorts, wat de Ga naar margenootwkennis van d' oorsprong der natuur aangaat, men heeft gantschelijk niet te vrezen dat wy de zelfde met Ga naar margenootxd'afge- | |
[pagina 434]
| |
trokke dingen zullen vermengen. Want als men iets Ga naar margenootyafgetrokken Ga naar margenootzbevat, gelijk alle Ga naar margenootaalgemenen zijn, zo worden zy altijt bredelijker in Ga naar margenootb't verstant Ga naar margenootcbegrepen, dan hun Ga naar margenootdbezonderen warelijk in de natuur Ga naar margenootewezentlijk konnen wezen. Wijders, dewijl 'er in de natuur veel dingen zijn, welker Ga naar margenootfonderscheit zeer klein is, en naauwelijks verstaan kan worden, zo kan (indien men hen Ga naar margenootgafgetrokken bevat) lichtelijk gebeuren dat zy verwart worden. Maar dewijl men Ga naar margenoothd' oorsprong van de natuur (gelijk men namaals zal zien) niet Ga naar margenootiafgetrokkelijk, noch Ga naar margenootkalgemenelijk kan bevatten, noch bredelijker in 't verstant uitstrekken, dan zy warelijk is, en zy geen gelijkheit met de veränderlijke dingen heeft; zo heeft men omtrent des zelfs Ga naar margenootldenkbeelt voor geen Ga naar margenootmverwarring te vrezen, zo wy slechs het Ga naar margenootnrichtsnoer der waarheit, hier voor alreê getoont, volgen. Want dit is een enig en Ga naar voetnoot*onëindig Ga naar margenootowezend, dat is alle Ga naar margenootpwezen en buiten 't welk geen Ga naar voetnoot†wezen is. Tot hier toe hebben wy van Ga naar margenootq't valsch denkbeelt gesproken. Nu is noch overig het Ga naar margenootrtwijffelächtig denkbeelt t' onderzoeken: dat is t' onderzoeken welke dingen het zijn, die ons in twijffel konnen trekken; en met enen hoe de Ga naar margenootftwijffeling wechgenomen zal worden. Ik spreek van de ware twijffeling in de Ga naar margenootggeest, en niet van de gene, daar af wy deurgaans horen, als iemant met de woorden zegt dat hy twijffelt, schoon het Ga naar margenoothgemoed buiten alle twijffeling is: want dit te Ga naar margenootiverbeteren behoort niet tot de Ga naar margenootkmiddel, maar eerder tot het Ga naar margenootlonderzoek van Ga naar margenootmhardnekkigheit, en van der zelfder Ga naar margenootnverbetering. In de geest dan rijst geen Ga naar margenoototwijffeling door de zaak zelve, aan de welke getwijffelt word; dat is indien in de Ga naar margenootpgeest niet meer, dan een enig Ga naar margenootqdenkbeelt, 't zy waar, of valsch is, zo zal 'er geen twijffeling wezen, noch ook zekerheit, maar alleenlijk zulke gevoeling en gewaarwording: want zy is niets anders, dan zodanige Ga naar margenootrgevoeling, of gewaarwording. Maar de twijffeling zal door een ander denkbeelt zijn, 't welk niet zo Ga naar margenootsklaar en onderscheiden is, dat wy daar uit iets zeker omtrent de zaak, van de welke men twijffelt, konnen besluiten: dat is, het Ga naar margenoottdenkbeelt, 't welk ons in twijf- | |
[pagina 435]
| |
feling brengt, is niet klaar en onderscheiden. Tot een voorbeelt, indien niemant ooit op de Ga naar margenootwbedriegelijkheit der Ga naar margenootxzinnen, of op d' ervarentheit, of op iets, wat het ook is, gedacht heeft, hy zal nooit twijffelen of de Zon groter, of kleinder is, dan zy schijnt. De boeren verwonderen zich ook deurgaans, als zy horen dat de Zon veel groter is, dan d' aardbodem. Maar de Ga naar margenootytwijffeling rijst hier uit, dat men op de Ga naar margenootzbedriegelijkheit der Ga naar margenootazinnen denkt; dat is, men weet dat de zinnen ons somtijts bedrogen hebben; maar men weet dit alleenlijk verwardelijk; want men weet niet hoe de zinnen bedriegen. En indien iemant, na de twijffeling, de ware kennis heeft verkregen, en hoe, door der zelfder Ga naar margenootbwerktuigen, de dingen zich op hun Ga naar margenootctusschenwijtte vertonen; zo word de twijffeling weêr wechgenomen. Hier uit volgt dan dat wy, schoon misschien enig bedrieger God was, die ons, zelfs in de zekerste dingen, bedroog, de Ga naar margenootdware denkbeelden niet in twijffel konnen trekken, dan zo lang, als wy geen Ga naar margenooteklare en onderscheide denkbeelt van God hebben: dat is, indien wy op de kennis merken, die wy van d'oorsprong aller dingen hebben, en niets vinden, 't welk ons leert en aanwijst dat hy geen bedrieger is, te weten met die kennis, daar meê wy, als wy op de natuur van de Ga naar margenootfdriehoek merken, bevinden dat zijn drie Ga naar margenootghoeken met twee Ga naar margenoothrechte hoeken Ga naar margenootigelijk zijn, zo blijst de twijffeling. Maar indien wy zodanige kennis van God, als wy van de driehoek hebben, zo word alle twijffeling wechgenomen: en op de zelfde wijze, daar door wy tot zodanige kennis van de driehoek konnen komen, hoewel wy niet verzekert zijn of enig opperste bedrieger ons bedriegt; op de zelfde konnen wy ook tot zodanige kennis van God komen, schoon wy niet zekerlijk weten of 'er een opperste bedrieger is. Indien wy deze kennis hebben, zy zal, gelijk ik zeg, genoech zijn om alle Ga naar margenootktwijffeling, die wy van de Ga naar margenootlklare en onderscheide denkbeelden konnen hebben, wech te nemen. Wijders, indien iemant langs de rechte weg gaat, met t' onderzoeken wat eerst t' onderzoeken staat, zonder de Ga naar margenootmsamenschakeling der dingen af te breken, en indien hy weet hoe men de Ga naar margenootngeschillen moet Ga naar margenootobepalen, eer men zich tot der zelfder naspeuring begeeft, zo zal hy nooit andere, dan de Ga naar margenootpzekerste, dat is Ga naar margenootqklare en onderscheide denkbeelden hebben. Want de Ga naar margenootrtwijffeling is niets anders, dan een Ga naar margenootsschorssing van Ga naar margenoottgemoed omtrent enige Ga naar margenootubevestiging, of Ga naar margenootwontkenning van 't geen, 't welk het zou bevestigen, of ontkennen, zo 'er niet iets voorquam, door welks onkunde de kennis van de zaak onvolmaakt moet wezen: daar uit men besluiten kan dat de | |
[pagina 436]
| |
twijffeling altijt hier uit spruit, dat de dingen zonder ordening onderzocht en nagespeurt worden. Dit zijn de dingen, die ik belooft heb in dit eerste deel van de Ga naar margenootxmiddel te geven. Maar om niets van 't geen achter te laten, dat tot de kennis van 't verstant, en van des zelfs krachten dienstig kan zijn, zo zal ik hier noch enige weinige dingen van de Ga naar margenootygeheugenis en Ga naar margenootzvergeeting bijvoegen: in 't welk dit voornamelijk staat aan te merken, dat de geheugenis door, en ook zonder behulp van Ga naar margenoota't verstant versterkt word. Want, wat het eerste aangaat, hoe een zaak Ga naar margenootbverstanelijker is, hoe zy ook lichtelijker word onthouden; in tegendeel, hoe zy min verstanelijk is, hoe zy lichtelijker uit de geheugenis geraakt. Tot een voorbeelt, indien men aan iemant een menigte van Ga naar margenootclosse woorden geeft, die niet aan malkander hangen, hy zal de zelfden veel zwarelijker konnen onthouden, dan of men hen als een verhaal aan hem gaf. Zy word ook zonder behulp van Ga naar margenootd't verstant versterkt, te weten door zekere kracht, door de welk Ga naar margenooted' inbeelding, of het geen, dat men de Ga naar margenootfgemene zin noemt, van enig bezonder Ga naar margenootglighamelijk ding aangedaan word. Ik zeg Ga naar margenoothbezonder; want d' inbeelding word allenlijk van de bezondere dingen Ga naar margenootiaangedaan. Tot een voorbeelt, indien iemant een enig Ga naar margenootktoonneelspel van liefde gelezen heeft, hy zal het zelfde zeer wel onthouden, zo lang hy niet veel andere diergelijken leest; om dat het zelfde alleen in Ga naar margenootld' inbeelding krachtig is. Maar indien 'er veel diergelijken zijn, zo Ga naar margenootmbeeldden wy hen alle te gelijk in, en verwarren hen lichtelijk. Ik zeg ook Ga naar margenootnlighamelijk, om dat d' inbeelding alleenlijk van de lighamen aangedaan word. Dewijl dan de Ga naar margenootogeheugenis door het Ga naar margenootpverstant, en ook zonder 't verstant gesterkt word, zo besluit men daar uit dat de zelfde iets Ga naar margenootqverscheiden van 't verstant is, en dat omtrent het verstant, in zich zelf aangeschout, de geheugenis en Ga naar margenootrvergeeting geen plaats heeft. Wat zal dan de geheugenis wezen? Niets anders, dan een Ga naar margenootsgevoeling der Ga naar margenoottindrukkingen van de harssenen, gezamentlijk met de Ga naar margenootudenking tot de Ga naar margenootwbepaalde Ga naar voetnoot*during | |
[pagina 437]
| |
der gevoeling; 't welk ook van de Ga naar margenootxherdenking getoont word: want de Ga naar margenootyziel denkt daar aan die gevoeling, maar niet onder een Ga naar margenootzgedurige en verknochte during. In dezer voegen dan is het Ga naar margenootadenkbeelt van deze Ga naar margenootbgevoeling niet de Ga naar margenootcduring zelve van de gevoeling, te weten de Ga naar margenootdgeheugenis zelve. Doch of de denkbeelden zelven enige Ga naar margenootekreuking, of verderf lijden; wy zullen dit in de Ga naar margenootfVerhandeling der Ga naar margenootgWijsbegeerte zien. Maar indien dit aan iemant zeer ongerijmt scheen, zo zal het tot onz ooggemerk genoech zijn dat hy gedenkt dat, hoe een zaak Ga naar margenoothbezonderer is, hoe zy lichtelijker onthouden word, gelijk uit het voorbeelt van het Ga naar margenootitoonneelspel, terstont bijgebracht, blijkt. Wijders, hoe een zaak Ga naar margenootkverstanelijker is, hoe men haar ook lichtelijker kan onthouden: in voegen dat wy een zaak, die Ga naar margenootlmeest bezonder en verstanelijk is, nootzakelijk moeten onthouden. Op deze wijze hebben wy Ga naar margenootmonderscheit tusschen het Ga naar margenootnwaar denkbeelt, en d' andere Ga naar margenootobegrippen gemaakt, en getoont dat de Ga naar margenootpverdichte, valsche en d' andere denkbeelden hun oorsprong van Ga naar margenootqd' inbeelding hebben, dat is van enige Ga naar margenootrgevallige, en (om zo te spreken) losse gevoelingen, die niet uit het Ga naar margenootsvermogen van de Ga naar margenoottziel, maar uit Ga naar margenootuuitterlijke oorzaken spruiten, naar dat het lighaam, 't zy in het dromen, of in 't waken, verscheide Ga naar margenootwbewegingen ontfangt. Neem hier, zo 't u belieft, voor inbeelding alles, dat gy begeert, zo het slechs van 't verstant verscheiden is, en zo de ziel gantschelijk daar af lijd. Niemant heeft dieshalven zich hier te verwonderen dat ik hier, daar ik noch niet bewezen heb dat 'er lighaam is, en andere nootzakelijke dingen, echter van inbeelding, van lighaam, en van des zelfs gesteltenis spreek, te weten, gelijk ik gezegt heb, dat het is als iets, dat ik begrijp, na dat ik weet dat'er iets los en onbewust is, en van 't welk de ziel gantschelijk lijd, en te gelijk weet hoe wy, door behulp van 't verstant, daar af verlost en ontslagen worden. Wy hebben getoont dat het Ga naar margenootxwaar denkbeelt Ga naar margenootyenkelt, of uit enkelden te zamen gezet is, en 't welk toont hoe, en waaröm iets is, of gemaakt word, en dat des zelfs Ga naar margenootzvoorwerpige gewrochten in de Ga naar margenootaziel voortkomen naar Ga naar margenootbmate van de Ga naar margenootcvormelijkheit van des zelfs Ga naar margenootdvoorwerp; 't welk het zelfde is, als dat d'Ouden gezegt hebben, te weten dat de ware Ga naar margenootewetenschap van Ga naar margenootfd'oorzaak tot de Ga naar margenootggewrochten voortgaat; behalven dat zy, by mijn weten, nooit, gelijk wy hier, hebben begrepen dat de ziel, volgens zekere wetten, werkt, en als zeker Ga naar margenoothgeestelijk zelfsbeweegsel is. Daar uit wy, voor zo veel in 't begin mogelijk is geweest, Ga naar margenootikennis van ons | |
[pagina 438]
| |
Ga naar margenootkverstant, en zodanig Ga naar margenootlrichtsnoer van 't waar Ga naar margenootmdenkbeelt hebben verkregen, dat wy nu niet vrezen, dat wy de dingen, die waar zijn, met de valschen, of verdichten zullen vermengen en verwarren. Wy zullen ons ook geensins verwonderen waaröm wy enige dingen Ga naar margenootnverstaan, die niet onder Ga naar margenootod' inbeelding vallen, en waaröm anderen in d' inbeelding zijn, die gantschelijk tegen 't verstant strijden, en eindelijk anderen met het verstant overëenkomen, dewijl wy weten dat de Ga naar margenootpwerkingen, van de welken d' inbeeldingen voortgebracht worden, volgens andere wetten geschieden, die gantschelijk van de Ga naar margenootqwetten des Ga naar margenootrverstants verscheiden zijn, en dat de ziel omtrent d' inbeelding alleenlijk als Ga naar margenootslijdende is. Hier uit blijkt ook hoe lichtelijk de genen, die geen Ga naar margenoottnaaukeurig onderscheit tusschen Ga naar margenootud' inbeelding en Ga naar margenootwverstaning maken, in grote dolingen konnen vallen; gelijk, tot een voorbeelt, in dezen, dat Ga naar margenootxd' uitgestrektheit in een plaats moet zijn, dat zy Ga naar margenootyeindig moet wezen, dat haar delen Ga naar margenootzzakelijk van malkander worden onderscheiden, dat zy d' eerste en enige grontvest aller dingen is, en in d' een tijt groter plaats beslaat, dan in d' ander, en veel andere diergelijke dingen, die alle gantschelijk tegen de waarheit strijden, gelijk wy in zijn plaats zullen tonen. Wijders, dewijl de Ga naar margenootawoorden een deel van Ga naar margenootbd' inbeelding zijn, dat is dat wy, naar dat zy, gelijk Ga naar margenootclos, uit enige Ga naar margenootdgesteltheit des lighaams in de Ga naar margenootegeheugenis te zamengezet worden, veel Ga naar margenootfbevattingen Ga naar margenootgverdichten; zo heeft men niet te twijffelen of de woorden konnen, zo wel als d' inbeelding, oorzaak van veel en grote Ga naar margenoothdolingen zijn, zo wy ons niet ten hoogsten daar af wachten. Voeg hier by, dat zy naar de Ga naar margenootilust en 't believen van 't gemeen te zamen zijn gestelt: in voegen dat zy niets anders zijn, dan tekenen van dingen, voor zo veel de zelfden in Ga naar margenootkd' inbeelding, en niet voor zo veel zy in Ga naar margenootl't verstant plaats hebben. Dit blijkt klarelijk hier uit, dat men aan alle de dingen, die in 't verstant, en niet in d' inbeelding zijn, dikwijls Ga naar margenootmontkennige namen heeft gegeven, gelijk Ga naar margenootnonlighamelijk, Ga naar margenootooneindig, enz. en ook dat men veel dingen, die warelijk Ga naar margenootpbevestiglijk zijn, Ga naar margenootqontkenniglijk uitdrukt: en weêr recht anders; gelijk ongeschapen, onäfhangende, onëindig, onsterftelijk, enz. te weten om dat men de Ga naar margenootrtegengestelden daar af veel lichtelijker inbeeld, en dieshalven aan d' eerste menschen eerder zijn voorgekomen, en Ga naar margenootsstellige namen hebben verkregen. Ga naar voetnoot*Voorts, wy mijden een andere grote | |
[pagina 439]
| |
oorzaak van verwarring, en de welke maakt dat het verstant niet weêr tot zich keert; te weten, als wy geen Ga naar margenoottonderscheit tusschen Ga naar margenootuinbeelding en Ga naar margenootwverstaning maken, zo menen wy dat de dingen, die wy ons lichtelijker inbeelden, klaarder aan ons zijn; en wy menen dat wy 't geen, 't welk wy Ga naar margenootxverstaan, Ga naar margenootyinbeelden. Daar uit dan spruit dat wy de dingen, die men Ga naar margenootzna stellen moest, Ga naar margenootaeerst stelt, en dus de ware ordening van voort te gaan verkeert, en niets Ga naar margenootbwettiglijk besluit. Voorts, Ga naar voetnoot‡om eindelijk tot het tweede deel van deze Ga naar margenootcmiddel te komen, zo zal ik eerst onz Ga naar margenootdooggemerk in deze Ga naar margenootemiddel voorstellen, en daar na de Ga naar margenootfmiddelen, om daar toe te geraken. Ga naar margenootg't Ooggemerk, dan is, Ga naar margenoothklare en onderscheide denkbeelden te hebben; te weten zodanigen, die uit de Ga naar margenootizuivere geest, en niet uit de Ga naar margenootkgevallige bewegingen des lighaams gemaakt zijn. Wijders, wy zullen pogen alle denkbeelden tot een enig te brengen; te weten met hen op zodanige wijze te zamen te schakelen, en te schikken, dat onze geest, zo veel als mogelijk is, Ga naar margenootlvoorwerpiglijk de Ga naar margenootmvormelijkheit van de natuur, voor zo veel het geheel, en voor zo veel haar delen aangaat, vertoont. Wat het eerste aangaat, tot onz uitterste Ga naar margenootneinde en ooggemerk, gelijk wy alreê gezegt hebben, word verëischt dat men de zaak van haar Ga naar margenootowezentheit alleen, of uit haar Ga naar margenootpnaaste oorzaak bevat: te weten, indien de zaak in zich is, of, gelijk men gemenelijk zegt, Ga naar margenootqd'oorzaak van zich, zo moet zy uit haar wezentheit alleen verstaan worden: doch indien de zaak niet in zich is, maar Ga naar margenootroorzaak om wezentlijk te zijn verëischt, zo moet men haar door haar naaste oorzaak verstaan. Want warelijk Ga naar voetnoot*de Ga naar margenootskennis van Ga naar margenoott't gewrocht is niets anders, dan volmaakter kennis van d' oorzaak te verkrijgen. Dieshalven, zo lang wy van Ga naar margenootu't onderzoek der dingen handelen, zullen wy nooit iets uit Ga naar margenootwd' afgetrokke dingen konnen besluiten; en wy zullen ons ten hoogsten moeten wachten van de dingen, die alleenlijk | |
[pagina 440]
| |
in 't verstant gevonden worden, met de genen, die in de zaak zijn, te vermengen. Maar het beste Ga naar margenootxbesluit zal uit enige Ga naar margenootybezondere bevestiglijke wezentheit, of uit de Ga naar margenootzware en wettige bepaling gehaalt moeten worden. Want het Ga naar margenootaverstant kan niet van Ga naar margenootbd' algemene kundigheden alleen tot de Ga naar margenootcbezonderen afdalen; dewijl de kundigheden zich tot aan Ga naar margenootdd' onëindigen uitstrekken, en het verstant niet meer bepalen tot het een, dan tot het ander bezonder t'aanschouwen. Dieshalven, de rechte middel van te vinden is uit enige Ga naar margenootegestelde bepaling de denkingen te Ga naar margenootfvormen: 't welk zo veel te gelukkiglijker en gemakkelijker zal voortgaan, naar dat wy enige zaak beter zullen bepaalt hebben: in voegen dat de grontvest van het tweede van deze Ga naar margenootgmiddel, hier alleen op steunt, namelijk de Ga naar margenoothvoorwaarden van een Ga naar margenootigoede bepaling te kennen, en daar na in de Ga naar margenootkwijze van hen te vinden. Ik zal dan eerst van de voorwaarden der bepaling handelen. De bepaling dan, om volmaakt genoemt te worden, zal Ga naar margenootld' innerlijke wezentheit van de zaak moeten verklaren, en wel verzorgen dat men niet in der zelfder plaats enige eigen gebruikt. Om andere Ga naar margenootmvoorbeelden achter te laten, op dat het niet zou schijnen dat ik de dolingen van anderen wil ondekken, zo zal ik, om dit te verklaren, alleenlijk een voorbeelt van enige Ga naar margenootnafgetrokke zaak bybrengen, van 't welk het even veel is hoe zy Ga naar margenootobepaalt word; te weten van een Ga naar margenootpkring: want indien men de zelfde bepaalt een Ga naar margenootqgestalte te zijn, welker Ga naar margenootrlijnen, van het Ga naar margenootsmiddelpunt, tot Ga naar margenoottd' omtrek getrokken, Ga naar margenootugelijk en even groot zijn, zo zal yder wel zien dat zodanige bepaling geensins de Ga naar margenootwwezentheit van de Ga naar margenootxkring, maar alleenlijk enige Ga naar margenootyeigenschap daar af uitdrukt: en hoewel, gelijk ik gezegt heb, dit omtrent de Ga naar margenootzgestalte, en omtrent de Ga naar margenootawezenden der reden van weinig belang is, zo is het echter van groot gewicht omtrent de Ga naar margenootbnaturelijke en zakelijke wezenden: te weten om dat men Ga naar margenootcd' eigenschappen der dingen niet verstaat, terwijl men in der zelfder wezentheden onkundig is. Indien wy dezen willen voorbygaan, zo zullen wy nootzakelijk de Ga naar margenootdsamenschakeling van 't verstant, de welke die van de natuur moet vertonen, omkeeren, en gantschelijk van onz ooggemerk afdwalen. Om dan van dit quaat verlost en ontslagen te worden, zo zullen in de bepaling deze dingen waar te nemen zijn. 1. Indien de zaak geschapen is, zo zal, gelijk wy gezegt hebben, de Ga naar margenootebepaling de Ga naar margenootfnaaste oorzaak moeten begrijpen: te weten, de Ga naar margenootgkring zal, volgens deze wet, dus bepaalt moeten worden, dat hy een Ga naar margenoothgestalte is, de welke van zeker ilijn getrokken word, van de welke | |
[pagina 441]
| |
't een Ga naar margenootkuitterste Ga naar margenootlvast, en 't ander Ga naar margenootmbewegelijk is; welke bepaling klarelijk de naaste oorzaak begrijpt. 2. Zodanige Ga naar margenootnbevatting van een zaak, of Ga naar margenootobepaling word vereischt, dat alle Ga naar margenootpd' eigenschappen van de zaak, als zy alleen, en niet met anderen te zamen gevoegt, aangeschout word, daar uit besloten konnen worden; gelijk in deze bepaling van de kring te zien is: want men kan daar uit lichtelijk besluiten, dat alle de Ga naar margenootqlijnen, van het Ga naar margenootrmiddelpunt tot Ga naar margenootsd' omtrek getrokken, Ga naar margenoottgelijk en even groot zijn. Voorts, dat zulks in een Ga naar margenootubepaling nootzakelijk verëischt word, dit blijkt zo klarelijk aan de geen, die wel opmerkt, dat het niet de moeite waerdig schijnt om in des zelfs Ga naar margenootwbetoging langer te blijven; noch ook uit het tweede Ga naar margenootxverëischte te tonen dat alle Ga naar margenootybepaling Ga naar margenootzbevestiglijk moet zijn. Ik spreek van een Ga naar margenootaverstanige bevestiging, en bekreun my weinig met de Ga naar margenootbwoordelijke, die, uit oorzaak van de schaarsheit der woorden, somtijts misschien Ga naar margenootcontkenniglijk uitgedrukt zou konnen worden, schoon de zelfde Ga naar margenootdbevestiglijk verstaan word. Doch deze dingen worden tot de Ga naar margenootebepaling van een Ga naar margenootfongeschape zaak verëischt. 1. Dat de bepaling alle Ga naar margenootgoorzaak Ga naar margenoothuitsluit; dat is, dat het Ga naar margenootivoorwerp, tot zijn verklaring, geen ander, dan zijn eige Ga naar margenootkwezen behoeft. 2. Dat 'er, als men de bepaling van deze zaak gegeven heeft, geen geschil, van of zy is, overblijft. 3. Dat zy, zo veel de Ga naar margenootlgeest aangaat, geen Ga naar margenootmzelfstandigen heeft, die in byvoeghelijken verändert konnen worden: dat is, dat men men haar door geen Ga naar margenootoafgetrokkenen moet verklaren. 4. En eindelijk (hoewel het niet zeer nootzakelijk is dit aan te merken) word verëischt, dat uit der zelfder Ga naar margenootpbepaling alle haar Ga naar margenootqeigenschappen verklaart worden: alle welke dingen klaar en openbaar voor de geen zijn, die Ga naar margenootrnaaukeuriglijk daar op merkt. Ik heb ook gezegt, dat het Ga naar margenootsbeste besluit uit enige Ga naar margenoottbezondere bevestiglijke wezentheit gehaalt zal moeten worden. Want hoe het Ga naar margenootudenkbeelt Ga naar margenootwbezonderer is, hoe het Ga naar margenootxonderscheidelijker, en dieshalven ook Ga naar margenootyklaarder is; en om deze oorzaak staat ons meest naar de kennis der bezondere dingen te trachten. Wat Ga naar margenootzd' ordening aangaat, en op dat' alle onze Ga naar margenootabegrijpingen geschikt en verëenigt zouden worden; hier toe word verëischt dat wy, zo haast als 't mogelijk is, en de reden het verëischt, onderzoeken of 'er enig Ga naar margenootbwezend, en te gelijk hoedanig het, is, welk d' oorzaak | |
[pagina 442]
| |
van alle dingen is: in voegen dat des zelfs Ga naar margenootcvoorwerpige wezentheit ook Ga naar margenootdd' oorzaak van alle onze Ga naar margenootedenkbeelden is; en dan zou onze Ga naar margenootfgeest, gelijk wy gezegt hebben, de natuur ten hoogsten vertonen en afbeelden: want zy zal der zelfder Ga naar margenootgwezentheit en Ga naar margenoothordening, en de Ga naar margenootiverëniging Ga naar margenootkvoorwerpiglijk hebben. Wy konnen dan hier uit zien, hoe nodig het aan ons is, dat wy altijt alle onze Ga naar margenootldenkbeelden van de Ga naar margenootmnaturelijke dingen, of van de Ga naar margenootnzakelijke wezenden, zo veel als mogelijk is, afleiden, met, volgens de Ga naar margenootorijg der Ga naar margenootpoorzaken, van 't een Ga naar margenootqzakelijk wezend tot het ander zakelijk wezend, zonder tot Ga naar margenootrafgetrokke en algemene dingen, voort te gaan; of uit hen iets Ga naar margenootszakelijk te besluiten, of op dat zy uit iets zakelijk besloten zouden worden: want zy beide breken de ware Ga naar margenoottvoortgang van 't verstant af. Doch men heeft aan te merken dat ik hier by de Ga naar margenooturijg der oorzaken, en der Ga naar margenootwzakelijke wezenden niet de rijg der bezondere veränderlijke dingen versta, maar alleenlijk de rijg der bestandige en eeuwige dingen: want het zou voor de menschelijke zwakheit onmogelijk wezen de rijg der bezondere veranderlijke dingen te bereiken, zo om der zelfder veelheit, die alle getal overtreft, als om der zelfder Ga naar margenootxonëindige omstandigheden in een en de zelfde zaak, van de welken yder Ga naar margenootyoorzaak, van dat de zaak Ga naar margenootzwezentlijk, of niet wezentlijk is, kan wezen; dewijl hun Ga naar margenootawezentlijkheit geen Ga naar margenootbsamenknoping met hun Ga naar margenootcwezentheit heeft, of, gelijk wy alreê gezegt hebben, geen Ga naar margenootdeeuwige waarheit is. 't Is ook niet nodig dat men der zelfder rijg verstaat; dewijl de wezentheden der bezondere veränderlijke dingen niet uit der zelfder Ga naar margenooterijg, of ordening van wezentlijk te zijn gehaalt moeten worden, om dat dit niets anders aan ons geeft, dan Ga naar margenootfd' uitterlijke afnoemingen, Ga naar margenootgbetrekkingen, of ten hoogsten Ga naar margenoothd' omstandigheden, die alle verre van Ga naar margenootid'innerlijke wezentheit der dingen af zijn. Maar deze wezentheit moet alleenlijk uit de bestandige en eeuwige dingen gehaalt worden; gelijk ook uit de wetten, die in die dingen, als in hun ware wetboeken, ingeschreven zijn, volgens de welken alle bezondere dingen voortkomen, en geschikt worden. Ja deze bezondere veränderlijke dingen hangen zo Ga naar margenootkinnerlijk, en zo Ga naar margenootlwezentlijk (om dus te spreken) van die bestandige dingen af, dat zy zonder de zelfden niet konnen zijn, noch bevat worden: in voegen dat deze bestandige en eeuwige dingen, hoewel zy bezonder zijn, echter om hun overältegenwoordigheit, en zeer uitgestrekt vermogen, aan ons als Ga naar margenootmalgemenen, of Ga naar margenootngeslachten van de Ga naar margenootobepalingen der bezondere veränderlijke dingen, en Ga naar margenootpnaaste oorzaken aller dingen zullen wezen. | |
[pagina 443]
| |
Maar dewijl dit dusdanig is gelegen, zo schijnt 'er niet weinig zwarigheit onder te wezen, om tot de Ga naar margenootqkennis van deze Ga naar margenootrbezonderen te konnen komen. Want hen alle te gelijk te Ga naar margenootsbevatten, is verre boven de krachten van 't menschelijk verstant. Doch Ga naar margenoottd'ordening, om 't een voor 't ander te verstaan, moet, gelijk wy gezegt hebben, niet uit der zelfder Ga naar margenooturijg en gevolg van wezentlijk te zijn, noch ook uit Ga naar margenootwd' eeuwige dingen, gehaalt worden: want daar zijn alle deze dingen te gelijk van natuur. Men moet dieshalven nootzakelijk andere Ga naar margenootxhulpmiddelen zoeken, dan de genen, die wy gebruiken om d' eeuwige dingen, en der zelfder wetten te verstaan. Doch dit is de plaats niet, om de zelfden hier by te brengen. Het is ook niet nootzakelijk, dan na dat wy genoechsame kennis van d'eeuwige dingen, en van der zelfder onfailbare wetten hebben verkregen, en na dat de natuur van onze Ga naar margenootyzinnen aan ons bekent is geworden. Eer wy ons dan tot de kennis der Ga naar margenootzbezonderen begeven, zal het tijt zijn om die Ga naar margenootahulpmiddelen aan te wijzen, die alle derwaarts strekken, dat wy onze Ga naar margenootbzinnen zouden konnen gebruiken, en volgens zekere wetten en ordening Ga naar margenootcondervindingen bekomen, die genoechsaam zullen zijn om de zaak, die men zoekt, te Ga naar margenootdbepalen, op dat wy eindelijk daar uit zouden besluiten volgens welke wetten der eeuwige dingen zy gemaakt zijn, en op dat hun innerlijke natuur aam ons bekent zou worden; gelijk ik in zijn plaats zal tonen. Ik zal dan, om weêr tot het Ga naar margenootevoorgestelde te keren, hier alleenlijk pogen die dingen by te brengen, de welken nootzakelijk schijnen om tot kennis der eeuwige dingen te konnen geraken, en der zelfder Ga naar margenootfbepalingen op de Ga naar margenootgvoorwaarden, die hier te voren gestelt zijn, te Ga naar margenoothvormen. En om hier toe te komen, moet men weêr aan 't geen gedenken, 't welk wy te voren gezegt hebben; te weten, dat de Ga naar margenootkgeest, als zy op enige Ga naar margenootldenking merkt, de zelfde moet overwegen, en in een goede ordening de dingen daar van afleiden, die behorelijk daar van afgeleid konnen worden, en, indien zy valsch is, de valsheit daar af openbaren, of, zo zy waar is, dan gelukkiglijk, zonder enige afbreeking, voortgaan in de ware dingen daar van af te leiden; dit zeg ik, word tot onze zaak verëischt: want onze Ga naar margenootmdenkingen konnen uit geen andere Ga naar margenootngrontvest Ga naar margenootobepaalt worden. Indien wy dan d'eerste zaak van alle willen naspeuren en onderzoeken, zo moet 'er nootzakelijk enige Ga naar margenootpgrontvest zijn, die onze denkingen derwaarts stiert. Wijders, dewijl de Ga naar margenootqwederkerige kennis zelve de Ga naar margenootrmiddel is, zo kan deze grontvest, die onze denkingen moet stieren, geen andere wezen, dan de kennis van 't geen, 't welk de | |
[pagina 444]
| |
Ga naar margenootsvorm der waarheit stelt, en de kennis van 't verstant, en zijner Ga naar margenootteigenschappen en Ga naar margenootukrachten. Wy dan, deze kennis verkregen hebbende, zullen de grontvest hebben, van de welk wy onze Ga naar margenootwdenkingen zullen Ga naar margenootxafleiden, en ook de weg, langs de welk het Ga naar margenootyverstant, naar dat zijn Ga naar margenootzbequaamheit meêbrengt, tot de kennis der eeuwige dingen zal konnen geraken, te weten, met opzicht op de krachten van 't verstant te hebben. Maar indien Ga naar margenootcware denkbeelden te Ga naar margenootdvormen tot de natuur van de denking behoort, gelijk in 't eerste deel getoont is; zo staat hier t'onderzoeken, wat wy by vermogen van 't verstant verstaan. Doch dewijl de krachten van 't verstant, en des zelfs natuur te kennen het voornaamste deel van onze Ga naar margenootimiddel is, zo worden wy door het geen, 't welk ik in dit tweede deel verhaalt heb, nootzakelijk gedwongen dit uit de Ga naar margenootkbepaling zelve van de Ga naar margenootldenking, en van Ga naar margenootm't verstant Ga naar margenootnaf te leiden. Maar wy hebben tot noch toe geen Ga naar margenootoregelen van Ga naar margenootpbepalingen te vinden gehad; en dewijl wy de zelfden niet konnen geven, zonder de natuur, of de bepaling van Ga naar margenootq't verstant, en des zelfs vermogen te kennen, zo volgt hier uit, dat of de bepaling van 't verstant uit zich klaar moet wezen, of dat wy niets konnen verstaan. De bepaling van 't verstant is echter niet Ga naar margenootrvolstrektelijk klaar door zich: doch dewijl des zelfs Ga naar margenootseigenschappen, gelijk alle andere dingen, die wy uit het verstant hebben, niet Ga naar margenoottklarelijk en onderscheidelijk bevat konnen worden, 't en zy hun natuur bekent is; zo blijkt de Ga naar margenootubepaling van 't verstant door zich, als wy op des zelfs eigenschappen, die wy klarelijk en onderscheidelijk verstaan, merken. Wy zullen dan Ga naar margenootwd' eigenschappen van 't verstant hier optellen, en overwegen, en van onze Ga naar margenootxingebore werktuigen beginnen te handelen. Ga naar margenootyD' eigenschappen van 't verstant, die ik voornamelijk aangemerkt heb, en klarelijk versta, zijn: 1. Dat het Ga naar margenootzzekerheit Ga naar margenootainsluit; dat is, dat het weet dat de dingen dus Ga naar margenootbvormelijk zijn, gelijk zy Ga naar margenootcvoorwerpelijk daar in zijn begrepen. 2. Dat het enige dingen Ga naar margenootdbegrijpt, of enige Ga naar margenootedenkbeelden Ga naar margenootfvolstrektelijk, en enigen uit anderen Ga naar margenootgvormt. Want het vormt het denkbeelt van Ga naar margenoothhoegrootheit volstrektelijk, zonder op andere Ga naar margenootidenkingen te merken; maar de denkbeelden van Ga naar margenootkbeweging niet anders, dan met op het denkbeelt van hoegrootheit te letten. 3. De genen, die het Ga naar margenootlvolstrektelijk vormt, drukken Ga naar margenootmonëindigheit uit: maar het vormt de Ga naar margenootnbepaalde denkbeelden uit anderen. | |
[pagina 445]
| |
Want indien 't het denkbeelt van Ga naar margenootohoegrootheit door d' oorzaak begrijpt, zo bepaalt het het zelfde door de hoegrootheit: gelijk dan als het begrijpt dat uit de Ga naar margenootpbeweging van enig Ga naar margenootqplat het Ga naar margenootrlighaam, uit de beweging van de Ga naar margenootslijn, het plat, en eindelijk uit de beweging van een Ga naar margenoottpunt de lijn voortkoomt; welke Ga naar margenootubegrijpingen niet dienstig zijn om de Ga naar margenootwhoegrootheit te Ga naar margenootxverstaan, maar alleenlijk om de zelfde te Ga naar margenootybepalen. Dit blijkt hier uit, dat wy hen bevatten als uit de Ga naar margenootzbeweging voort te komen; hoewel men echter de beweging niet begrijpt, dan als men de Ga naar margenootahoegrootheit bevat heeft. Wy konnen ook in de beweging om een lijn te maken tot in 't onëindig voortvaren; 't welk wy geensins zouden konnen doen, zo wy niet het Ga naar margenootbdenkbeelt van een Ga naar margenootconëindige hoegrootheit hadden. 4. Het Ga naar margenootdvormt eerder de Ga naar margenootestellige, dan Ga naar margenootfd'ontkennige denkbeelden. 5. Het begrijpt de dingen niet zo zeer onder de Ga naar margenootgduring, als onder zekere Ga naar margenoothgedaante van Ga naar margenootieeuwigheit, en in een Ga naar margenootkonëindig getal: of liever, het merkt, om de dingen te begrijpen, niet op 't getal, noch op de during: maar als het de dingen zich Ga naar margenootlinbeeld, zo begrijpt het hen onder zeker getal, Ga naar margenootmbepaalde during, en Ga naar margenootnhoegrootheit. 6. De Ga naar margenootoklare en onderscheide denkbeelden, die wy Ga naar margenootpvormen, schijnen dus uit d' enige nootzakelijkheit van onze natuur te volgen, dat zy Ga naar margenootqvolstrektelijk alleenlijk van onz vermogen schijnen Ga naar margenootraf te hangen; en de Ga naar margenootsverwarde denkbeelden recht anders: want zy worden dikwijls tegen onze wil en dank gevormt. 7. De Ga naar margenoottgeest kan de Ga naar margenootudenkbeelden der dingen, die van Ga naar margenootw't verstant uit anderen gevormt worden, op veel Ga naar margenootxwijzen Ga naar margenootybepalen: gelijk hy, tot een voorbeelt, om het Ga naar margenootzplat van een langwerpig ront te bepalen, verdicht dat 'er een Ga naar margenootapriem, door een tou bepaalt, rontöm twee Ga naar margenootbmiddelpunten word bewogen; of Ga naar margenootconëindige punten bevat, die altijt de zelfde en zekere Ga naar margenootdreden tot zekere gestelde lijn hebben, of een Ga naar margenootekegel, door zeker Ga naar margenootfscheef plat in dier voegen gesneden, dat de Ga naar margenootghoek der buiging groter is, dan de Ga naar margenoothtophoek van de kegel; of op onëindige andere wijzen. 8. Hoe de Ga naar margenootidenkbeelden meer Ga naar margenootkvolmaaktheit van enig Ga naar margenootlvoorwerp uitdrukken, hoe zy volmaakter zijn. Want wy zijn over de Ga naar margenootmBoumeester, die enige Kapell bedacht heeft, niet zo zeer verwondert, als over de geen, die enig voortreffelijke Kerk heeft bedacht. Ik zal my niet met d'andere dingen verletten, die tot de Ga naar margenootndenking toegepast worden, gelijk liefde, blijschap, enz. want zy zijn | |
[pagina 446]
| |
tot onz tegenwoordig Ga naar margenootoooggemerk niet dienstig, en konnen ook niet, zonder dat het Ga naar margenootpverstant begrepen is, bevat worden; dewijl zy alle, als het Ga naar margenootqbegrijp gantschelijk wechgenomen is, ook wechgenomen worden. De Ga naar margenootrvalsche en verdichte denkbeelden hebben (gelijk wy overvloediglijk getoont hebben) niets Ga naar margenootsstellig, om 't welk zy valsch of verdicht gezegt worden; maar worden, alleenlijk uit gebrek van Ga naar margenoottdenking, als zodanig aangemerkt. De valsche en verdichte denkbeelden dan, konnen, voor zo veel zy zodanig zijn, niets van de Ga naar margenootuwezentheit der Ga naar margenootwdenking aan ons leren. Maar deze moet uit de Ga naar margenootxstellige eigenschappen, die wy onlangs opgetelt hebben, gehaalt worden: dat is, men moet nu iets gemeen stellen, daar uit deze eigenschappen nootzakelijk volgen, of die, als men dit stelt, ook nootzakelijk gestelt, of die alle, als men dit wechneemt, ook wechgenomen worden.
Het overige ontbreekt. |
|