Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
Elfde Hooftdeel.I. IK ga eindelijk tot de darde Ga naar margenootaHeerschappy voort, die gantschelijk Ga naar margenootbvolstrekt is, en die wy Ga naar margenootcVolkelijk noemen. Wy hebben gezegt dat het Ga naar margenootdonderscheit van deze Heerschappy van die der Ga naar margenooteVoornaamsten voornamentlijk hier in bestaat, dat van d' enige wil, en vrije verkiezing van Ga naar margenootfd' opperste Raatvergadering afhangt, dat deze of die tot Ga naar margenootgKeurraad word verkozen; in voegen dat niemant het Ga naar margenoothrecht van stemming, en Ga naar margenootid' ampten van de Heerschappy erffelijk aan te vaerden heeft, en niemant met recht dit recht voor zich mag eisschen; gelijk in deze Heerschappy, van de welke wy handelen, geschied. Want alle de genen, die van Burgers zijn voortgekomen, of die in d' omtrek van dat Vaderlant geboren zijn, of grote diensten aan de Ga naar margenootkgemene Staat gedaan hebben, of om andere oorzaken, om de welken de wetten bevelen het burgerrecht aan iemant te geven; alle dezen, zeg ik, eisschen met recht voor zich recht van stemming in Ga naar margenootld'opperste Raat, en d' ampten van de Heerschappy aan te vaerden, zonder dat men de zelfden anders aan hen mag weigeren, dan om misdrijf, of laster en schande. II. Indien men dan met recht ingestelt heeft, dat alleenlijk de Ga naar margenootmbedaagde lieden, die tot zeker jaar van hun ouderdom zijn gekomen, of dat Ga naar margenootnd' eerstgeborenen alleen, zo haast hun jaren zulks toelaten, of om dat zy zekere hoop gelts aan de Ga naar margenootogemene Staat verschaffen, Ga naar margenootprecht van stemming in Ga naar margenootqd' opperste Raatvergadering, en om de zaken van de Ga naar margenootrHeerschappy te verhandelen hebben; hoewel door deze middel zal konnen gebeuren dat d' opperste Raat uit een kleinder getal van burgers zou bestaan, dan die van de Ga naar margenootsVoornaamsten, van de welke wy hier voren gehandelt hebben: zo zullen echter dusdanige Ga naar margenoottHeerschappijen Ga naar margenootuVolkelijk genoemt moeten worden, om dat hun burgers, die men tot de bestiering van de gemene Staat schikt, niet van d' opperste Raat, als de besten, maar volgens de wet daar toe geschikt worden. En hoewel door deze middel dusdanige Heerschappijen, te weten in de welken niet de Ga naar margenootwbesten, maar de genen, die misschien rijk, of Ga naar margenootxeerstgeboren zijn, tot de bestiering geschikt worden, voor de Ga naar margenootyHeerschappy der Voornaamsten schijnen te wijken, zo zal echter de zaak, indien men op het gebruik, of op de gemene staat der menschen ziet, op een en het zelfde uitkomen. Want aan de Ga naar margenootzKeurraden zullen de genen altijt best schijnen, die rijk, of de naasten in maachschap, of door vrient- | |
[pagina 402]
| |
schap aan hen te zamen gevoegt zijn. En zeker, indien 't met de Raatsheeren zodanig gestelt was, dat zy, vry van alle Ga naar margenootahartstochten, en door d' enige Ga naar margenootbbetrachting van de Ga naar margenootcgemene welstant bewogen, Ga naar margenootdKeurradelijke Amptgenoten verkozen, zo zou 'er geen Ga naar margenooteHeerschappy by die van de Ga naar margenootfVoornaamsten te gelijken zijn. Maar d' ervarentheit zelve wijst genoech, en meer dan genoech, aan dat het geheel anders met de zaak gelegen is, voornamelijk in de Ga naar margenootgHeerschappijen der weinigen, daar de wil der Ga naar margenoothKeurraden, uit oorzaak van 't gebrek der Ga naar margenootinayveraars, meest van de wet ontslagen is. Want de Ga naar margenootkRaatsheeren pogen daar de Ga naar margenootlbesten uit de Ga naar margenootmRaatvergadering te drijven, en trachten in de Raatvergadering voor zich naar zodanige Ga naar margenootnmedegenoten, die gantschelijk met hen overëenstemmen: in voegen dat in zodanige Heerschappy de zaken in elendiger staat staan, om dat de verkiezing der Raatsheeren van de Ga naar margenootovolstrekte vrije wil van enigen, die van alle wetten ontslagen zijn, af hangt. Maar ik keer weêr tot het geen, dat ik aangevangen heb. III. Uit het geen, dat in 't voorgaande Lid gezegt is, blijkt dat wy verscheide Ga naar margenootpgeslachten van de Ga naar margenootqvolkelijke Heerschappy konnen bevatten. Doch mijn voorneemen is niet van yder in 't bezonder te handelen, maar alleenlijk van de gene, daar in alle de genen, die alleenlijk door de wetten van 't Vaderlant verbonden zijn, en wijders, die onder hun eige macht staan, en eerlijk leven, Ga naar margenootrrecht van stemming in Ga naar margenootsd' opperste Raatvergadering, en in Ga naar margenoottd'ampten van de Heerschappy aan te vaerden, hebben. Ik zeg uitdrukkelijk, die alleenlijk door de wetten van 't Vaderlant verbonden zijn, om de vreemden uit te sluiten, die onder eens anders heerschappy geacht worden. Ik heb 'er wijder bygevoegt, dat zy, behalven dat zy door de wetten van de Heerschappy verbonden zijn, in 't overige onder hun eige macht staan, om de wijven en dienstknechten uit te sluiten, die onder de macht van hun mannen en meesters zijn, gelijk ook de kinderen en wezen, zo lang zy onder de macht van hun ouders en voochden staan. Ik heb eindelijk gezegt, en eerlijk leven, om voornamelijk de genen uit te sluiten, die, uit oorzaak van hun misdrijf, om enig schandelijk leven onëerlijk zijn. IV. Maar iemant zal misschien vragen, of de wijven uit de natuur, dan of zy uit Ga naar margenootuinstelling onder de macht der mannen staan. Want indien dit volgens d' instelling is geschied, zo heeft geen reden ons gedwongen de wijven van de bestiering uit te sluiten. Doch indien wy met d' ervarentheit zelve te raat gaan, zo zullen wy bevinden dat dit uit hun zwakheit spruit: want men heeft nergens gezien | |
[pagina 403]
| |
dat mannen en wijven te gelijk geheerscht hebben. Maar overäl, daar men mannen en wijven vind, ziet men dat de mannen bestieren, en de wijven bestiert worden, en dat deze beide geslachten op deze wijze eendrachtiglijk leven. In tegendeel, d' Amazonen, die, gelijk het gerucht te kennen heeft gegeven, eertijts hebben geheerscht, leden niet dat 'er mannen in hun Vaderlant woonden, maar voedden allenlijk het geen op, dat wijvelijk was, en doodden het mannelijk, 't welk zy baarden. Indien de wijven uit de natuur met de mannen gelijk waren, en in vroomheit van gemoed, en in vernuft, daar in voornamelijk het menschelijk vermogen, en by gevolg het recht bestaat, even machtig waren, zo zou men warelijk, onder zo veel en verscheide volken, enigen vinden, daar beide deze Ga naar margenootwgeslachten gezamentlijk zouden heerschen, en enigen, daar de mannen van de wijven bestiert, en dus opgevoed zouden worden, dat zy minder in vernuft zouden vermogen. Doch dewijl dit nergens geschied is, zo mag men gantschelijk verzekeren en bevestigen, dat de wijven uit de natuur geen gelijk recht met de mannen hebben, maar dat zy nootzakelijk voor de mannen moeten wijken; en dat het dieshalven niet kan wezen dat deze beide geslachten gezamentlijk heerschen, en veel minder dat de mannen van de wijven bestiert worden. Voorts, indien wy de menschelijke Ga naar margenootxhartstochten aanmerken, te weten dat de mannen ten meestendeel de wijven uit de hartstocht van geilheit en ontucht beminnen, en hun vernuft en wijsheit zo hoog achten, als zy in schoonheit vermogen, en wijders, dat de mannen zeer zwarelijk konnen verdragen, dat de wijven, die zy beminnen, aan anderen enige gunst bewijzen, en meer andere diergelijke dingen, zo zullen wy met kleine moeite zien, dat de mannen en wijven, niet zonder groot nadeel van de vrede, gezamentlijk konnen heerschen. Maar al genoech hier af.
Het overige ontbreekt. |
|