Vervolg der leerzaame zinnebeelden
(1758)–Adriaan Spinniker– Auteursrechtvrij
[pagina I]
| |
't Leeven van wylen Adriaan Spinniker.Den minnaar onzer taal- en dicht-kunde kan 't niet onaangenaam zyn, bericht t' ontvangen van den Dichter, van wien hy thans wederom eenige versen ziet in 't licht komen; en hy zal my gaarne zoo veel aandacht toestaan, dat ik kan volbrengen dien plicht van vriendschap welke bestaat in zorg te draagen voor den naam en gedachtenis van eenen overleeden vriend. Want, hoewel deeze 't grootste deel van zyn leeven in stilte, en buiten den glans der groote waereld, heeft door gebragt, verdient hy echter, byzonderlyk om zyne bedreevenheid in de Vaderlandse Taal en Poëzy, dat men zyne geheugenis bewaare. Adriaan Spinniker wierd geboren te Groningen, den 18. Maart des jaars 1676, uit Margaretha Hillebrands, en Melis Spinniker, in dien tyd een voornaam Boek drukker, en Leeraar onder de Doopsgezinden te Groningen. Zyn' Ouders gaven hem, volgens de Groninger uitspraak, den naam van Ate Melis, dat is Adriaan AEmilius, welke, wanneer zy met der woon in Holland overkwamen, in Adriaan veranderd wierd, zoo als hy denzelven sedert alleen gevoerd heeft. Want, kort na de geboorte van deezen zoon, wierd zyn Vader in de Gemeente der Doops-gezinden te Schiedam tot Leeraar beroepen: en dit was de gelegenheid, welke onze Adriaan in zyn' eerste kindsheid een inwooner van Holland maakte. Hy had 't ongeluk van zynen Vader zeer vroeg te verliezen, die hem, noch niet bereikende den ouderdom van vyf en een half jaaren, door den dood ontrukt wierd op den 3. September des jaars 1681. Na dit overleyden droegen zyne moeder en verdere vrienden voor zyn opvoeding zorg, en bestelden hem, zoo ras zyne jaaren zulks toelieten, in de Latynse Schoolen te Schiedam, alwaar hy in de geleerde taalen onder | |
[pagina II]
| |
weezen wierd, en deezen grondslag van wetenschap gelukkig gelegd hebbende, na Amsteldam vertrok, om aldaar de lessen der Geleerde Mannen, zo in als buiten 't Athenaeum van die Stad, te hooren. Hier heeft hy tot Leer-meesters gehad Petrus Francius, den welspreekendsten man van zyn' tyd: Philips van Limborch, zeer vermaard Professor onder de Remonstranten, en Dr. Galenus Abrahams, mede een beroemd Leeraar onder de Doops-gezinden. By 't genot van zoo goed een onderwys voede hy geene mindere naarstigheid, en de vorderingen, die hy in de God-geleerdheid en andere wetenschappen maakte, wierden zoo bekend, dat men hem, noch zeer jong, en, zoo ik wel onthouden hebbe, weinig over de twintig jaaren zynde, tot Predikant in de grootste Kerk van zyne gezindheid t' Amsteldam beriep. Hoe yverig hy zich ook in deezen post kweet, kon hy echter niet nalaaten zyne uitspanningen in de Vaderlandse Poëzy te neemen, waar in hy van kinds-been af, groot vermaak geschept had, en gaf een vers uit over den Lof der Vriendschap, zich voornaamendlyk toeleggende op zuivere taal, en eenen geregelden spel-trant, in welk laatste wy Nederlanders geweldig veel van elkanderen verschillen: doch hy volgde den trant, dien hy voor de beste gekeurd had, en was zich zelven daar in altoos gelyk. Dus zynen geest oefenende in de lof der vriendschap, besloot hy zelve de naauwste vriendschap, die 'er onder ons menschen plaats heeft, dat is 't huuwlyk, aantegaan, en verbond zich in den echt, op den 12. April des jaars 1699, met Sara Verduin, zuster van Abraham Verduin, zynen mede-leerling, die, onder dezelve meesters, dezelve weetenschappen beoefend had, welke sederd veele jaaren 't Leeraar-ampt onder de Doops-gezinden op de Koog en Zaandyk waargenomen heeft. Ik kan niet net bepaalen, hoe lang onze Spinniker den Predik-dienst t' Amsteldam hebbe waargenomen, en wanneer hy dien heeft neder gelegd. Men weet, dat hy 't ongeluk gehad heeft, van in drift der jeugd tot eene zonde vervoerd te worden, die hem belette dat ampt verder, zonder opspraak, te bekleeden. Indien hy, volgens een gemeen gebruik, van daaden, die niet kunnen beweezen worden, t' ontkennen, zyn misdryf had willen bedekken, of lochenen, had hy niet kunnen genoodzaakt worden, zyne standplaats te verlaaten: maar hy verkoor liever als een eerlyk man te handelen, dan met meeder bezwaar van zyn geweeten, en aanstoot van anderen, in zynen post te blyven; en hy is sedert van | |
[pagina III]
| |
die nedrigheid geweest, dat, wanneer hy daarna door die van zyne gezindheid te Middelburg wederom tot den Heiligen Dienst beroepen wierd, hy weigerde op nieuws een ampt t' aanvaarden, waar toe een volstrekt onbesproken leeven vereischt word. Indien 't nu waar is, 't geen de Latynse Treur-spel-Dichter elders iemand doet zeggen, gelyk 't waarachtig is: dat Hy byna onschuldig word, die toont berouw te hebben Ga naar voetnoot*; zoo moet dit gedrag, en zyn volgende gansche levens-loop onzen man niet alleen verschoonen, maar de verkreegen vlek geheel uitwisschen, en hem tot zoo veel eer strekken, als hy door zynen val schande behaald hadde. Elk, die hier op een onchristelyk oog zouwde willen werpen, gelieve te beseffen, hoe ligt wy door onze driften vervoerd worden, en dat niemand, zoo lang hy leeft, verzekerd is, van nooit te zullen vallen in grove zonden. Overfraai is 't zeggen van den Kerk-vader Tertullianus: Zullen wy ons verwonderen, als wy nu of dan eens een vroom mensch in buitenspoorigheden zien vervallen? Saul, een goed man boven anderen, word door nydigheid ten val gebragt. David, eenen man naar Gods herte, zien wy schuldig worden aan overspel en moord. Salomo, van den Heere met allerlei genade en wysheid begiftigd, laat zich van zyne vrouwen vervoeren tot afgodery. Want 't wierd alleen voor den Zoon van God bewaard, geheel onschuldig aan misdaad te blyvenGa naar voetnoot** Van Amsteldam vertrok hy na Haarlem, in welke stad hy 't overige van zyn leeven heeft doorgebragt; en, om zich en de zynen door een behoorlyk bestaan t' onderhouden, begaf hy zich tot 't boek-houden op een voornaam Comptoir, en wierd in die konst in korten tyd zoo ervaaren, dat hy, schoon tot heel iets anders aangelegd, voor eenen der kundigsten in dit soort gehouden wierd, en eerlang veele leerlingen tot zich trok, om van hem daar in onderweezen te worden. | |
[pagina IV]
| |
Schoon dit alles zynen ganschen tyd byna wegnam, liet hy echter zyne letter-oefeningen niet geheel vaaren, maar besteedde aan dezelven alle d' uuren, die hy van zyn moeielyk beroep konde afsnipperen. Hy zette in 't Nederlandsch over 't fraaije werk van den Heer de Groot tegen Faustus Socinus, over de Genoegdoening van Christus, welke vertaaling, zonder zyn' naam, uitkwam tot Amsteldam in 't jaar 1707. In 1713 kwam te Haarlem voor d'eerste maal in 't licht eene verzameling van Psalmen, uit verscheide dichteren, die de Psalmen berymd hadde, by één gebragt, met invoeging van eenige, veranderingen, en verbeteringen, op plaatsen, die zulks scheenen te vereischen. Dit werk is ten dienste en tot Kerk-gebruik van ééne der Doops-gezinde Gemeentens in deeze Stad door zommige kenners der Dicht-kunde met veel oordeel te zaamen gesteld, onder welken onze Spinniker niet 't kleinste gedeelte van den arbeid getorst heeft; zoo als hy ook aan de verbeteringen van deeze verzameling, by de laatste uitgaave van dezelve, die na zynen dood volbragt is, en welken niet weinig in getal, noch van gering belang zyn, de laatste dagen van zyn leeven heeft besteed Ga naar voetnoot*. In 1714 gaf hy uit vyftig gedichten, van verscheide maat, opgeçierd met een gelyk getal zinne-printen, getekend en gesneden door Vincent van der Vinne, onder den titel van Leerzaame Zinnebeelden, berymd door Adriaan Spinniker, te Haarlem, by Izaäk van der Vinne, 1714. Om een genoegzaam bericht van dit Dicht-stuk te geeven, heb ik niet meer noodig dan eenige regelen van de voor-rede hier uit te schryven. Dus begint onze Dichter: Gy, die uw' leeslust niet aan kluchten,
Maar steeds aan nutte stoffen wyd,
Wy offeren aan u de vruchten,
Geteeld in onzen tussentyd;
Een reeks van vyfmaal tien gedichten
Op veelerlei maat en trant,
Met tafereelen, om te stichten
Verrykt door vander Vinnes hand,
| |
[pagina V]
| |
Geschikt naar inhoud van de zaaken,
In ider maatgezang vermeld,
Om des te beter 't wit te raaken,
Dat zich de geest had voorgesteld.
Den inhoud en 't oogmerk verklaart hy ons in de volgende versen. Indien gy verder wenst te weeten,
Met welk een inzicht ons gemoed
In deezen arbeid was bezeten,
Het kent geen ander wit, dan goed.
By 't zoet der dichtkunst, niet te ontvouwen,
Is zyn beooging anders geen,
Dan eerst zich zelven op te bouwen
In weetenschap en goede zeên;
Daarna ook anderen te strekken,
Tot nut en voordeel om het hert
Van al 't vergangbaar af te trekken,
En 't Zonden kwaad, de bron van smert;
Op dat het, van dien last ontheven,
Gestaâg verkeeren mogt by God,
En vlytig langs de paden streeven,
Die leiden naar het hoogste lot.
Deeze Zinnebeelden heeft hy sederd vervolgd, en zyn daarvan twee en twintig na zyn' dood gevonden onder zyne papieren, welken 't grootste gedeelte uitmaaken van 't boek-deel, dat thans den leezer word aangebooden. Maar, terwyl ik dit schryve, word my ter hand gesteld eene lyst, van alles wat voor en na de gemelde tyd, door onze dichter is uitgegeeven tot den jaare 1743, eigenhandig door den overleeden zelven geschreeven, welke ik daarom, in de plaats van myne woorden, hier zal invoegen. Ziet hier deeze lijst:
Lykzangen op het Afsterven van Hendrik ten Kate, Oud Leeraar der Doopsgezinden te Amsteldam: by D. Boeteman 1697 in 4. Verscheide Gedichten in de uiterste Wille van eene Moeder aan haar toekomende Kind: te Amsteldam by J. van Nieuweveen 1698 in 8. | |
[pagina VI]
| |
Op de Predikaatsiën van Hermanus Hillers: te Amsteldam by J. Nieuweveen 1698 in 4. Lof der Vriendschap: te Amsteldam by J. van Nieuweveen 1699 in 4. Op nieuws overgezien, en gedrukt te Rotterdam by P. vander Veer 1711 in 8. De Christelyke Vrede. Vreugdezang op de Vereeniginge der Vlaamse en Waterlandse Doopsgezinde Gemeenten te Rotterdam: by W. de Wilde 1700 in 4. Op de Stichtelyke Rymen van J. Huigen: te Amsteldam by J. van Hardenberg 1700 in 8. Op het uitgeeven der Gedichten van K. Brand: te Amsteldam by J. van Nieuweveen 1701 in 8. Op de Vertaaling der Christelyke Godgeleerdheid van F. van Limborg: te Amsteldam by Barend Visser 1701 en 4. Opdragt van de Zaamenspraaken der Wandelende Ziele met Adam, Noach, en Simon Kleofas, aan de Jeugd: te Amsteldam by J. Riewertsz. en B. Visser 1706 in 8. De werken en vergelding der Barmhertigheid en onbarmhertigheid, uit Matth. XXV berymd: te Amsteldam by de Wed. P. Arentz en K. vander Sys 1711 in 8. Verscheide Byschriften op de Afbeelding van J. Luiken, te vinden in deszelfs 's Menschen Begin, Midden, en Einde: te Amsteldam by de Wed. P. Arentz en K. vander Sys 1712 in 8. Lykzang over J. Vergoes, Leeraar der Doopsgezinden te Haarlem: by Izaäk vander Vinne 1712 in 4. Op te Titelplaat voor de Psalmen, te Haarlem gedrukt by Izaäk Enschedé 1713 in 12. Op de Titelplaat voor de Psalmen, te Haarlem gedrukt by Izaäk vander Vinne 1713 in groot 12. Zeege der Vrede, behaald in Utrecht den 11den van Grasmaand in 't 1713de Jaar: te Haarlem by Izaäk Enschedé in 4. Leerzaame Zinnebeelden: te Haarlem by Izaäk vander Vinne 1714 in 4. Op de Geestelyke Brieven van J. Luiken: te Amsteldam by de Wed. P. Arents en K. vander Sys 1814 in 8. Lykzang over K. van Diepenbroek, Leeraar der Doopsgezinden te Haarlem: by Izaäk vander Vinne 1714 in 4. Op de Titelplaat voor 't onderzoek over het Weezendlyke Oogmerk van den Godsdienst, door S. Nieuweveen: te Amsteldam by C. van Hoogenhuizen 1715 in 8. Gods Gerichten op aarde, vertoond in den schrikkelyken Storm en hoogen Watervloed, op den 25 en 26sten van Wintermaand in 't 1717de Jaar voorgevallen: te Haarlem by Izaäk Enschede in 4. Israëls Gebed, door Mozes uitgestort Ps. XC.15, 16, zangswyze nagevolgd: te Amsteldam by J. Krellius 1718 in 4. Jo. Frid. Hochstetter, Wysgeerig-Godgeleerd Ontwerp over het Leerstuk | |
[pagina VII]
| |
van de volstrekte Voorschikking, uit het Latyn vertaald: te Amsteldam by J. Roman 1727 in 8. Abrahami Verduin Examen Argumentorum Adriani à Cattenburg pro Necessitate Jurisjurandi, & Mennonitarum Defensio contra ejusdem iniquam criminationem; Utraque è Belgico in Latinum Sermonem conversa: Amstelaedami apud Isaäcum Tirion 1729 in 8. Op de Snykunst van Joanna Koerten, Echtgenoote van Adriaan Blok: te Amsteldam 1735 in 8. Op de Algemeene Historie, beschreeven door eenige Geleerden in Engeland, en vertaald door K. Westerbaan W.Z. te Utrecht by H. Besseling 1735 in 4. Op de Redenvoering van den Heer J. Alberti over het naauw Verband der Godgeleerheid en oordeelkunde: te Leiden by J. vander Kluis P.Z. 1740 in 4. Nagalm van Christus Voorzegging aan Israël Matth.XXIV: 6, 7, 8, den Nederlanderen toegezongen: te Haarlem by J. Bosch 1741 in 4. Op de Bevestiging van J. vanden Berg, als Leeraar der Doopsgezinden van Koog en Zaandyk: te Haarlem by J. Bosch 1742 in 4. Op de Geschiedenis der Mennoniten van H. Schyn, met eene verklaaring van de Titelplaat, en een aanhangsel achter het zelve werk: te Amsteldam by K. de Wit 1743 in 8. Byschriften op 30 Afbeeldingen van Doopsgezinden Leeraaren: te Amsteldam by K. de Wit in 4.
Zeker vonnis by 't volle Collegie van Schepenen der nabuurige Stad Amsteldam, op den 20. September 1743, in reauditie, geweezen, waar by eene voorgaande Sententie van 't minder tal Schepene tegen den uitgeever en drukker van zeker werk van W. Deurhof over JOB wierd te niet gedaan, en de Heer Hoofd-Officier zyn eisch ontzegd, deed twee jaaren daarna een lang en scherp gedicht te voorschyn komen, ten titel voerende: De Vryheid op den troon gezet door de Edele Achtbaare Heeren Schepenen der Stad Amsteldam, den 20. van Herfstmaand 1743, ondertekend Parrhasius, dat is te zeggen, iemand, die met vrymoedigheid en vertrouwen op zyne zaak spreekt: als mede eene niet min scherpe Verdediging van Parrhasius tegen de beschuldigingen enz. welke beide men standvastig, en niet zonder grond van waarheid, aan onzen Dichter heeft toegeschreeven. Evenwel heeft hy dezelven nooit voor de zynen erkend, zelve niet onder zyne vrienden, altoos dubbelzinnige woorden gebruikende, als men daar van sprak. En, hierom, behoef ik van deeze twéé Gedichten niets te zeggen, als van een werk, dat door den vader zelven nooit voor kind is aangenomen. In 1748 gaf eerst de honderste verjaaring der Westfaalse Vreede, | |
[pagina VIII]
| |
daarna de Vreede van Aaken, welke in October van dat zelve jaar een einde maakte van den laast-voorgaanden oorlog, onzen Dichter ryke stof, om den geest, die zyne krachten door den ouderdom noch niet verlooren had, te laten weiden. Zyn gedicht op 't eerste geval is gedrukt onder de verzameling van versen, op dit eeuwfeest gemaakt, en dat op d' Aakense Vreede afzonderlyk, onder den titel van Adriaan Spinnikers Feestzang op de Vrede, geslooten te Aken in den nacht tussen 17 en 18 van wynmaand des jaars 1748 te Haarlem by J. Bosch. In dat gedicth heeft hy de lotgevallen van dien rampzaligen tyd in orde geschakeld, en, op dat gy uit één staal de fraaiheid van 't gansche stuk zoude kunnen afneemen, ziet daar, leezer, 't begin van dit schoone vers: Daar breekt de Vredezon, de wellust van 't gemeen,
De schets van 't hemels heil, door alle nevels heen,
En laat den uitvloed van haar' koesterende straalen,
Vol tintelende glans, op 't flaauwe Europa daalen!
Daar stuiven, voor de kracht van dat aanminnig licht,
Uit ons door ramp op ramp dus lang bezwalkt gezicht
De dicht op een gepakte en donkere oorlog wolken
Al teffens weg, tot troost der onderdrukte volken.
ô Wellekome dag! ô aangenaame gloed!
Hoe streelt gy myne ziel met onuitbeeld'lyk zoet!
Wat ryst 'er in myn hert op uw gewenscht verschynen,
Een vreugd, daar druk en zorg en kommer voor verdwynen.
Van zyne andere Schriften, die hy, vooral in de God-geleerheid, en tot verklaaringe der H. Schrift, heeft uitgewerkt, zal niets worden uitgegeeven. Hy heeft één dochtertje uit zyn eerste huuwlyk met de voorheen gemelde Sara Verduin zien geboren worden, doch 't zelve is zeer jong gestorven. Dit huuwlyk heeft in groote eensgezindheid en liefde den tyd van vier en dertig jaaren geduurd, wanneer de dood eene scheiding maakte, wegneemende deeze pryswaardige en deugdzaame vrouwe, op 't einde des jaars 1733. Hy herhuuwde den 7. November 1735 met Sara van Leuvenich, welke insgelyks voor hem overleed den 13. September 1747. Onze Dichter heeft in zynen ouderdom de volle krachten van zyn verstand behouden, en zoude in de laatste jaaren van zyn leeven veel hebben | |
[pagina IX]
| |
kunnen uitvoeren, indien zyn' oogen even sterk gebleeven waren: want hy was gewoon alle dagen, zoo des winters, als de somers, zeer vroeg, en des winters lang voor de zon, optestaan, en heeft deeze gewoonte van zyn' eerste jeugd af, tot zynen dood toe standvastig onderhouden: maar zyn gezicht was zoo verzwakt, dat hy niet lang achter een kon schryven of leezen, en by 't kaars-licht in 't geheel niet. Hy was in den aard vrolyk, en gaf altoos blyken van een vergenoegd gemoed, dat hem de zwakheden en gebreken des ouderdoms niet alleen draaglyk, maar zelve ligt maakte. Onder andere ongemakken, had hy door al te veel zitten eene verstopping in de borst gekreegen, die hem dikwils zeer benaauwde, en eenen naderende dood voorspelde, gelyk hy ook onverwacht, en noch spreekende met zyne huisgenooten, daar in stikte, op den 28. April 1754, in den ou-derdom van ruim 78 Jaaren. Twéé zyner vrienden hebben de volgende Graf-schriften, d'een in 't Latyn, d'ander in Nederduitsch tot zyne gedachtenis gesteld. |
|