Leerzaame zinnebeelden
(1714)–Adriaan Spinniker– Auteursrechtvrij
[pagina 178]
| |
Ondankbaarheids loon.Wat is 'er meer te doen aan mynen wyngaard, 't welk ik aan hem niet gedaan heb? waarom heb ik verwacht, dat hy [goede] druiven zoude voortbrengen, en hy heeft stinkende druiven voortgebragt? Nu dan, ik zal ulieden nu bekend maaken, wat ik mynen wyngaard doen zal. Ik zal zynen tuin wegneemen, op dat hy zy tot vertreeding. Ezai.v.4,5. | |
[pagina 179]
| |
Op het XLIIste zinnebeeld.Die moeite en kosten doet, heeft eenig einde op 't oog.
Maar zo het hem, na lang gepoog,
Mislukt zyn doelwit te beschieten,
Het zal ten laatste hem verveelen en verdrieten.
Zo gaat het my. Door hoop van goede vrucht gevleid,
Heb ik dit vogelhok bereid,
En my een' menigte van dagen
Getroost het pluimgediert' zyn voedsel toe te draagen.
Dat neemt het van myn' hand, en stopt het in de maag,
Elk even vlytig, even graag.
Maar of ik reis op reis de nesten
Bezie, ik vind 'er niets voor all' myn' zorg ten besten.
Een enkel schor geluid, met tegenzin gehoord,
Brengt duif en hen gestadig voort:
En gaa ik naar den paauw my keeren,
Hy weet alleen van trots te praalen met zyn' veêren.
Maar zal ik langer noch vergeefse kost besteên,
En moeite doen? ô neen, ô neen.
't Geduld is uit, en vast beslooten
't Onnut gedierte straks te dooden, te verstooten.
Zo, dunkt my, toont de vrouw, hier voor het oog gesteld,
Het ongenoegen, dat haar kwelt,
En leid met een myn' ziel tot zaaken,
Die my, en nevens my ook alle mensen raaken.
Het vogelhok verbeeld de waereld, door 't beleid
Des wyzen Scheppers toebereid,
En 't mensdom tot verblyf gegeeven,
Om hem te zoeken, en geduurig aan te kleeven.
Dat meet hy dan aan dag, van weldoen nimmer moê,
Zyn voedsel onbekrompen toe;
Dat geeft hy telkens, zich te baaden
| |
[pagina 180]
| |
In eenen ryken stroom van zegens en genaden.
Maar wat erkentenis, wat dankbaarheid ontmoet
Den milden God voor al zyn goed?
Of voelt zich elk daar door bewoogen,
Om hem te minne, en te dienen naar vermogen?
Dat voegde wel: maar ach! hoe weinig word die pligt
By 't meeste deel naar eis verricht!
Hoe los verwaarloosd en vergeeten,
Ja, voor het tegendeel, onwaardiglyk versmeeten!
Hier word in overdaad Gods zegen doorgebragt,
Daar aangewend tot dwaaze pracht;
En trotste moed, in 't hert geklommen,
Doet de opgeblaazen' tong verwaande woorden brommen.
Ja, recht als of een mens, niet Gods barmhertigheid,
Maar eigen' wysheid en beleid,
Maar eigen' wakkerheid en krachten
Voor bron en oorzaak van 't genooten goed moest achten,
Zo stelt zich elk, als heer, in 't onbepaald gebied
Van alles wat hy hier geniet,
En maakt Gods wil niet, maar zyne eigen'
Ten regel, om 't gebruik van alles naar te neigen.
Verdoolde herten, die Gods goedheid, mild betoond,
Zo snood verkwist, zo slecht beloont,
Ach! laat u van de beesten leeren
Tot beter oefening uw' zinnen om te keeren.
Het lot, dat duif, en hen, en paauw word toegeleid,
Verwacht ook uwe ondankbaarheid,
Doch met een' sleep van droeve kwaalen,
Die eeuwig smerten zal, en einde kent, noch paalen.
Dat heeft Gods mond u zelf in zyne wet verklaard.
En weegt gy 't stuk naar zynen aard,
Gy ziet door overleg van reden
De billykheid terstond voor uw gezicht ontleeden.
Drukt, drukt dit in 't gemoed, op dat het zich voortaan
| |
[pagina 181]
| |
Ontslaa van dien verkeerden waan,
Als of ook de allerminste zegen
Door 's mensen eigen' macht en wysheid wierd verkreegen:
Op dat het nu voortaan de gunst van 's hemels Heer
Voor de eenige oorzaak kennen leer',
Waar uit het al komt afgevlooten,
Wat hier, als goed en zoet, by mensen word genooten:
Op dat het nu voortaan met een verklaard gezicht
Beschouw' de redelyke pligt,
Waar toe zich ider vind verbonden
Door blyken van Gods gunst, van dag tot dag bevonden:
Op dat het nu voortaan, ootmoedig, zacht, en stil,
Gods wil laat weezen zyne wil,
Die hem de regelmaat en wetten
Naar zyne wyze keur in al zyn doen moet zetten:
Op dat het nu voortaan Gods zegeningen wend'
Tot hun beoogde wit en end,
En door gewenste vrucht te draagen
Gestadig dieper dringe in 's Hemels welbehaagen.
|
|