Leerzaame zinnebeelden
(1714)–Adriaan Spinniker– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
't Verschil is groot.Daar is een, die uitstrooit, welken noch meer toegedaan word; en een die meer inhoud, dan recht is, maar het is tot gebrek. De zegenende ziel zal vet gemaakt worden; en die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden. Spreuk.xi.24, 25. Daar is een kwaad, dat krankheid aanbrengt, ['t welk] ik zag onder de zon, Rykdom van zyne bezitters bewaard tot hun eigen [k]waad. Pred.v.12. Want met dezelve maat, waar mede gylieden meet, zal u weder gemeeten worden. Luk.vi.38. | |
[pagina 171]
| |
Op het XLste zinnebeeld.Hoe meer men schept uit eenen put,
Hoe beter vocht hy uit zal geeven,
Dat mens en dieren komt te nut,
Tot dienst en onderstand van 't leven.
Maar staat hy stil en ongemoeid,
Haast zullen zyne wat'ren stinken,
Met vuile slym en slyk begroeid,
En niet bekwaam zyn om te drinken.
Dit leert bevinding stadig aan:
Dies weet een ider wel te waaken,
Op dat zyn put, door stil te staan,
In zulken staat niet mag geraaken,
Maar, dag'lyks menigmaal bezocht,
Voldoe aan zyn' begeerte en wensen,
En houde een fris en helder vocht,
Tot nut gebruik voor vee en mensen.
Ja schoon zomwylen menig vat
Slechts op den grond wierd uitgegooten,
Zo dat 'er van 't geschepte nat
Geen dienst of voordeel wierd genooten,
Hy achte die verkwisting nut,
Als die hem grooter kwaad deed myden,
Dat, door 't bederf van zynen put,
Eerlang hem zeker stond te lyden.
Terwyl dit beeld voor de oogen leit,
Zien we ons uit die bespiegelingen
Een' zoete bron van nuttigheid
En leering voor 't gemoed ontspringen.
De put verbeeld het aardse goed.
Is dat gestadig in 't beweegen
Tot dienst van nood en arremoed,
| |
[pagina 172]
| |
Zo is het een g[e]wenste zegen,
Zo brengt het nut en voordeel aan,
Zo kan het zyn' bestuurders geeven
Een' bron van heil, wiens wat'ren gaan
En springen tot in 't eeuwig leven
Maar blyft die put onaangeraakt,
Hy zal vervuilen en bederven,
Zo dat zyn' heer daar uit genaakt
Het droevig lot van eeuwig sterven,
Verstooten in den diepen put
Van knaagend hertzeer en elende,
Waar in geen grond den zinker stut,
En 't onheil paalen kent noch ende.
O Mens, die steeds een' neiging voed,
En wenst, en haakt met hert en zinnen,
Om uwen put van schat en goed
Te doen vermeerderen en winnen,
Zie hier een Simsons kaakebeen,
Een' Mozes staf voor u ontdekken,
Om uit den harden grond of steen
Een' ryke waterwel te wekken,
Die hier uw' schatput rein behoed,
En naderhand doet overvloeijen,
En tot een' beek, ja zee van goed
En onwaardeerb'ren zegen groeijen.
Dat 's vaardige milddaadigheid,
Waar aan het woord van Gods belooven
Die groote kracht heeft toegezeid;
By Jezus, als hy daalt van boven,
Gezeteld op het luchtgewelf,
Zo hoog te schatten, en te pryzen,
Als had hy waarlyk aan zich zelv'
Haar' liefdewerking zien bewyzen.
Wel aan, wingierig hert, wel aan,
| |
[pagina 173]
| |
Laat voordeel u de hand doen reppen,
Om uit uw' put gestadig aan
Tot dienst van uwen Heer te scheppen.
Schep ryklyk, schep met lust en vreugd,
Van zorg en bange vreeze ontheven,
Dat zal meer glans aan uwe deugd,
En u te meerder zegen geeven.
Al zagt ge uw' haaf zomtyds besteên
Aan eenig mens van slechte waarde,
Zo dat gy vruchtloos, naar het scheen,
Stortte uwe wat'ren over de aarde,
Dat kwelle uw hert met geen verdriet,
Noch moet in weldoen u verhind'ren,
Dewyl het uw' vergelding niet
In 't allerminste kan vermind'ren.
Wel aan, wingierig hert, wel aan,
Laat uwen put niet stille staan.
|
|