Leerzaame zinnebeelden
(1714)–Adriaan Spinniker– Auteursrechtvrij
[pagina 154]
| |
Wat is zy vaardig!Kan ook eene vrouw haaren zuigeling vergeeten, dat zy zich niet ontferme over den zoon haares buiks? Of schoon deeze vergat, zo zal ik toch u niet vergeeten. Zie, ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd. Ezai.xlix.15, 16. Wat zullen wy dan tot deeze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zyn? Die ook zynen eigenen Zoon niet gespaard, maar hem voor ons allen overgegeeven heeft, hoe zal hy ons ook met hem niet alle dingen schenken? Rom.viii.31, 32. | |
[pagina 155]
| |
Op het XXXVIste zinnebeeld.Indien een moeders oog haar' dierbeminde vrucht
Zich naar een' waterkant onkundig zag begeeven,
Hoe zou de liefde straks, voor ongeval beducht,
Haar teder hert doen slaan, en all' haar' leden beeven!
Hoe ras zou haar die zucht doen smyten aan een' kant
Al wat haar bezig hield, en haare voeten reppen
Met oversnelle vlucht, om met een' wakk're hand
Het onbedachte wicht voor 't vallen te onderscheppen!
En of zy 't in dien drift aanvatte met een' greep,
Die 't kind, door smerts gevoel, een' keel deed open zetten,
Geen nood, teryl zy zag door dien onzachten neep
't Verderf van 't lieve kroost, en haaren druk beletten.
Ja kon het wichje zelf zich brengen voor 't verstand,
Hoe na de ontyde dood zyns levens knopje plukte,
Het dankte 's moeders zorg, en kuste haare hand,
Die 't, schoon met ongemak, zyn' ondergang ontrukte.
Die zyn' gedachten eens op zulk een voorval legt,
Kan niet genoegzaam zich verwond'ren, in 't betrachten,
Hoe vast de liefde hier haar' banden heeft gehecht,
Dat alles wyken moet voor haare zoete krachten.
Maar lust het u, ô Mens, de liefde in sterker vuur
Te zien ontsteeken, laat uw hert, om hoog geheven,
Zich spiegelen in God, den Schepper van natuur,
Die 't moederlyk gemoed dien trek heeft ingegeeven.
Een sprak zyn mond een woord; Kan ook een moeders hert
Haar' teêren zuigeling vergeeten, haaren zoone,
Haare eigen' lichaams vrucht verzuimen, dat ze in smert
En ongeval aan hem geen medelyden toone?
En of schoon deeze zo ontaard wierd van gemoed,
Dat moederzorg en zucht wierd uit de ziel versmeeten,
En zy 't onnozel wicht, haar eigen vlees en bloed,
| |
[pagina 156]
| |
Vergat, zo zal ik u toch nimmermeer vergeeten.
Ik heb u in de palm van de eene en and're hand
Wel duidlyk gegraveerd met onuitwisb're trekken;
Zo kan dat beeld gestaâg in hert en ingewand
Tot u en uw behoud myn' zorg en goedheid wekken.
O aangenaame taal! wat klinkt gy zacht en zoet!
Wie zou, na zulk een woord, voor ongeval vertzaagen!
Wie zou 't, in allen stand, niet rustig van gemoed,
Op zulk een' toeverlaat, met zynen Vader waagen!
Ja, trouwe zielen, die eenvoudig, en oprecht,
En nederig, en klein, als kinders, zoekt te leeven,
Ziet hier een' grond, daar uw vertrouwen op gelegd
Door alles onverzeerd en veilig heen kan streeven.
Geen moeders oog bewaakt haar' zuigeling zo teêr,
Als u het liefden-oog van uw' getrouwen Vader,
Op dat geen struikelstoot of steen uw' voet bezeer',
En geene waare ramp tot uwe tenten nader'.
Al gaat gy nu en dan op onheils waterkant,
Daar 't wis verderf, zo 't schynt, beloert uw lieve leven,
Hy hoed u voor den val door zyn' genaden-hand,
Om niet ontydig door 't gweld der dood te sneeven.
En of gy ook zomtyds, door onbedachtzaamheid,
En 's waerelds schoon en zoet, van 't rechte spoor geweeken
U wendde naar den weg, die ten verderve leid,
Noch zal, tot uw behoud, zyn' zorge niet ontbreeken.
Hy gaf ons zyn' belofte in 't heilig woord te pand,
Dat hy 't eenvoudig hert in zyn' verborgenheden
Zal onderwyzen, en verlichten in 't verstand,
Tot kennis van den weg, waar langs het heeft te treeden.
Maar dikwils gaat het hier, als 't met de moeder doet,
Dat God, om voor 't verderf zyn' kinders te behoeden,
Hen knelt met eenen neep van droefheid in 't gemoed,
Of aantast met den prang van harde tegenspoeden.
Gebeurt u zulk een lot, ô laat geen ongeduld.
| |
[pagina 157]
| |
Uw hert bevangen, of tot morren u verrukken;
En schoon gy u de maat van lyden zagt vervuld,
Laat nimmer uw gemoed van wanhoop onderdrukken.
Erkent in al uw kruis de minnelyke hand
Van uwen Vader, die u treft met liefdeslagen,
Om u te rukken uit uw doolend onverstand,
En, door een' korte smert, uit eindelooze plaagen.
Gebruikt zyn' geeselroê tot vordering in deugd.
Zo zal zy u geen last, maar zoete wellust weezen;
Zo word u 't kruis een' bron van onnadenkb're vreugd,
En stof van roem en dank, eerst hier, en dan na deezen.
|
|