Leerzaame zinnebeelden
(1714)–Adriaan Spinniker– Auteursrechtvrij
[pagina 98]
| |
Noch zyn zy vroolyk!Verblijd u, ô jongeling, in uwe jeugd, en laat uw hert u vermaaken in de dagen uwer jongelingschap, en wandel in de wegen uwes herten, en in de aanschouwing uwer oogen: maar weet, dat God, om alle deeze dingen, u zal doen komen voor het gerichte. Pred.XI.9. Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlykheden. Rom.XIII.14. | |
[pagina 99]
| |
Op het XXIIIste zinnebeeld.Al heeft de vogelaar zyn net
Op loos bedriegen uitgezet,
Den vogel tot verderf beschooren,
Noch ziet men, hoe het pluimgediert'
Blymoedig speelt, en vreugdeviert,
En laat met lust zyn' stemmen hooren.
Onkundig, dat de felle dood
Zich heimlyk in dit garen sloot,
Verband het alle schroom en vreezen,
Geheel te vreden en gerust
In 't voedsel van zyn' graage lust,
De graantjes, van den grond te leezen.
Zo gaat onweetendheid haar' gang
Met eeten, speelen, en gezang;
Tot dat, naar 's vogelaars behaagen,
Het looze ne[t h]aar valt op 't hoofd,
Dat vryheid beide en leven rooft,
Tot spyze voor beluste maagen.
Geringe diertjes, die zo duur
Uw zoet bekoopen moet met zuur,
Ach! dat uw lot verstrekte een baaken,
Om herten, die, begaafd met reên,
Nochtans in 't eigen voetspoor treên,
Eens tot hun voordeel wys te maaken!
Zo waar het niet vergeefs bedacht.
En of 'er schoon van uw geslacht
Noch menig duizend dus moest sneeven,
Geen nood, indien uw ondergang
Aan 't schepsel van een' hooger rang
Door zyn' beschouwing vrucht kon geeven.
Ja, waereldlingen, die uw' tyd
| |
[pagina 100]
| |
Met lust in 't vogelvangen flyt,
Of u vermaakt in and're dingen,
Vest op dit voorwerp uw gezicht,
En laat, naar eis van zyn gewigt,
Die handel in uw' herten dringen.
Een vogelaar, de Dood genoemd,
Dien geene wysheid, hoe geroemd,
Geen' macht, noch hoogheid kan beletten,
Is, waar uw voet zich heenen wend,
U onophoudelyk ontrent
Met zyn' verderfelyke netten.
Die ziet geene oud- of jongheid aan:
En word hem maar een wenk gedaan
Van zynes Heeren welbehaagen,
Straks is hy tot zyn werk gereed,
Straks word, het zy u lief of leed,
Het net u over 't hoofd geslaagen.
Zo leeft gy hier in meer gevaar,
Dan 't vogeltje, dat slechts in 't jaar
Het kwaad zomwylen heeft te duchten,
En, zo het van zyn onheil wist,
In spyt van 's vogelvangers list,
Op zyne vlerken kon ontvluchten.
De vogel kent geen hooger wit,
Dan 't leven, 't welk hy hier bezit.
Maar als de dood u heeft gevangen,
Is u, naar dat ge in 't leven deed,
Het lot van eeuwig heil of leed
Tot uw' vergelding opgehangen.
En kunt gy noch in aardse vreugd,
In snoode wellust, en geneugt'
Gerust en onbekommerd baaden?
Noch zingen, dansen in 't salet?
Noch dertel speelen op 't banket,
| |
[pagina 101]
| |
En 't lyf met spyze en drank belaaden?
Neen, domme herten, laat u raân,
Dat achterdocht op uwe daân
Een' beter trant en wyze stelle,
Op dat, in 't midden van 't vermaak,
Uw' ziel niet in het net geraak',
Tot aas der nimmer-zatte helle;
Maar, eens gevangen tot haar' lust,
Gebragt werde aan die schoone kust,
Daar, zonder ooit gevaar te vreezen,
Eene onbevlekte weelde en vreugd,
Een' nooitverzaadende geneugt'
Haar eeuwig tydverdryf zal weezen.
|
|