Bij noorden om
(1994)–Marijke Spies– Auteursrechtelijk beschermdOlivier Brunel en de doorvaart naar China en Cathay in de zestiende eeuw
[pagina 13]
| |
II Het waterOm terug te keren naar het begin: het zal vochtig, koud weer zijn geweest, met een donkere lucht en een straffe zuidwestenwind, toen Olivier Brunel voor de eerste keer de Noordkaap om zeilde. Als alle volgende keren. Mistig, en zo nu en dan buien. Ze zullen dicht langs de kust gevaren hebben, op niet meer dan zo'n twee mijlen afstand van de steile rotsen. Links van hen strekte de zee zich uit tot ver achter de wazige horizon, waarvandaan soms ijsschotsen kwamen aandrijven, als zwanen.Ga naar voetnoot1 Niemand wist wat je te wachten stond als je je daar heen waagde...
Ver in het noorden was de Dodenzee, dat hadden de oude Grieken al beweerd. De vogels die er overheen vlogen, vielen stuk voor stuk dood omlaag. Men had Alexander de Grote nog gewaarschuwd toen die de uiterste grens van de bewoonde wereld had willen verkennen. De zevenendertig soldaten die hij desondanks bevolen had scheep te gaan, waren gestorven zodra ze een voet aan boord hadden gezet.Ga naar voetnoot2 Wat er van waar was? In het jaar 330 voor Christus, of daar omtrent, was Pytheas van Marseille die kant op gevaren met één of twee galeien van elk zo'n honderdvijftig man. Zes dagreizen ten noorden van Engeland had hij het eiland Thule gevonden en na een dag varen ten noorden daarvan was hij terechtgekomen in de bevroren zee - de ‘leverzee’ zeiden sommigenGa naar voetnoot3 -, waar het ijs zwart was van ouderdom en waar je het gevaar liep terecht te komen in een zeelong van mist en sneeuw, waarin het water en de lucht onmerkbaar in elkaar overgingen en waarin je blind rondtastte, voor eeuwig verloren.Ga naar voetnoot4 Niemand had het geloofd en zeker niet dat het er nooit nacht werd: etmaal na etmaal dezelfde witte schemering. Dat zo het dodenrijk was, was zeker, maar of Pytheas er zelf ooit was geweest? Waarschijnlijker was het dat de aarde werd omringd door een gordel van oceanen waarin hier en daar eivormige eilanden dreven (zie afb. 4). Lang na de Grieken met hun verhalen hadden de geleerden het uitgerekend op grond van de waargenomen stromingen en de wisselingen van eb en vloed. Volgens Ambrosius Theodosius Macrobius, die rond het jaar vierhonderd in Noord-Afrika leefde, splitsten zich in het oosten en in het westen twee golfstromen af van de brede watergordel die ter hoogte van de evenaar om de aarde liep. Ze bogen zowel naar het zuiden als naar het noorden, om tenslotte aan beide polen weer met groot geweld op elkaar te botsen. Naderhand had | |
[pagina 14]
| |
4. Wereldkaart (dertiende eeuw).
De wereld is omringd door een gordel van oceanen, waardoorheen golfstromen lopen. Paulus Diaconus geschreven dat er een reusachtige draaikolk moest zijn, waardoor ze tweemaal daags naar het binnenste van de aarde werden gezogen en weer uitgespuugd.Ga naar voetnoot5 Over dat alles had de jonge Olivier Brunel zeker gehoord, op school in Leuven of Brussel, of anders wel later in Antwerpen, waar de boeken van de geleerden opengeslagen in de boekwinkels lagen. Te duur om te kopen, maar wie zou een jongen die op het punt stond uit te varen naar het noorden een blik weigeren? Of meer dan een blik? Als je ergens voor moest uitkijken, was het wel dat je niet in de golfstroom terecht kwam (zie afb. 5). Schepen werden met de snelheid van een vlucht pijlen meegesleurd | |
[pagina 15]
| |
5. De maalstroom.
Bij de noordkust van Noorwegen, tussen het eilandje Röst en de Lofoten ligt de maalstroom, waardoor schepen de afgrond ingezogen worden (zie ook afb. 2). de afgrond in, reddeloos verloren, al gebeurde het soms dat ze, door de omkering van de stroming, plotseling met dezelfde snelheid er weer uit weggedreven werden.Ga naar voetnoot6 Talloze zeevaarders hadden het ondervonden, maar slechts een enkeling had het geluk gehad het na te kunnen vertellen. Zo had Adam van Bremen, in zijn Geschiedenis van het aartsbisdom Hamburg die hij in de elfde eeuw had geschreven, op gezag van niemand minder dan aartsbisschop Adalbert de belevenissen genoteerd van een paar Friese ontdekkingsreizigers.Ga naar voetnoot7 Het zou gebeurd zijn in de dagen van Adalberts voorganger Alebrand, omstreeks het jaar 1040. Een gezelschap edele mannen was vanuit Oost-Friesland naar het noorden gevaren om te onderzoeken of het waar was dat er noordelijk van de monding van de Wezer geen land meer was, maar alleen, uiteindelijk, bevroren zee. Met een eed hadden ze trouw beloofd, aan elkaar en aan de onderneming, en vrolijk waren ze van wal gestoken. Ze waren langs Denemarken gevaren, en langs Engeland, en nadat ze links de Orcaden en vervolgens rechts Noorwegen hadden laten liggen, hadden ze IJsland bereikt. Van daaraf voeren ze verder naar het noorden. Maar toen ze voorbij Groenland waren en voorbij het mysterieuze Vinland, raakten ze in een dichte mist. Plotseling stroomde de oceaan terug naar zijn geheimzinnige bron en sleepte met woeste vaart hun schepen mee naar de diepte. De ongelukkigen zagen de dood al voor ogen. Maar terwijl ze in hun wanhoop God om genade voor hun zielen smeekten, wierp de tegenstroming enkele schepen terug, die ver achter de andere terecht kwamen. De bemanning van de geredde schepen begon meteen uit alle macht te roeien, en nauwelijks waren ze uit de mist en het ijs of ze kwamen bij een eiland. Het was omringd door hoge rotsen als een vesting, en toen ze aan land waren gegaan, ontdek- | |
[pagina 16]
| |
ten ze dat de mensen die er woonden zich in ondergrondse holen verborgen hielden, zelfs midden op de dag. Voor de ingangen van hun holen lagen onvoorstelbare hoeveelheden kannen en schalen van goud en andere kostbare metalen. Ze pakten zoveel als ze maar dragen konden en opgetogen haastten ze zich terug naar de schepen. Maar plotseling zagen ze reusachtige, éénogige mannen achter zich aankomen, Cyclopen, die al even reusachtige honden voor zich uit joegen. Een van de metgezellen werd gegrepen en in een oogwenk voor de ogen van de anderen in stukken gescheurd. Maar de anderen bereikten de schepen. Ze smeten het gestolen vaatwerk op de bodem en roeiden zo hard als ze konden weg, terwijl de reuzen scheldend en schreeuwend achter hen de zee in liepen. Zo kwamen de overgeblevenen tenslotte fortuinlijk en wel terug in Bremen, waar ze alles naar waarheid aan bisschop Alebrand vertelden en de schalen en kannen, of althans een aantal ervan, offerden aan de H. Christus en aan de heilige vader Willehad, de biechtvader, als dank voor hun behouden terugkeer.Ga naar voetnoot8 Natuurlijk, ontdekkingsreizigers waren ze niet geweest, eerder zeerovers.Ga naar voetnoot9 Hun onwaarschijnlijke verhalen zouden wel hebben moeten dienen om hun wandaden te rechtvaardigen en gezien hun kostbare geschenken had bisschop Alebrand moeilijk anders kunnen doen dan of hij hen geloofde. Als hij het al niet geloofd had, of als hij het hele verhaal niet zelf ook maar van horen zeggen had gehad. En bisschop Adalbert had weer moeilijk zijn voorganger af kunnen vallen, evenmin als de brave kanunnik Adam op zijn beurt zijn werkgever Adalbert. En natuurlijk had Adam dat alles opgesierd met eerbiedwaardige geleerdheid uit een of andere encyclopedie, over Cyclopen bijvoorbeeld. Maar dat wilde nog niet zeggen dat het gelogen was.Ga naar voetnoot10 In elk geval was het bericht over de golfstroom en de bodemloze draaikolk ook nadien nog vele malen bevestigd. Niet alleen door de middeleeuwse Engelse bisschop Giraldus, die het wel uit de boeken zou hebben gehad.Ga naar voetnoot11 Ook de mysterieuze auteur van de Inventio Fortunata - de ‘voorspoedige ontdekking’ - had het erover en van hem betwijfelde niemand dat hij er zelf was geweest, al wist men niet wie hij was. Men sprak van een franciscaner monnik uit Oxford, een wiskundige, die in de noordelijke streken rond had gereisd met een door hem zelf uitgevonden astrolabe, of een soortgelijk instrument om met behulp van de sterren geografische posities te bepalen.Ga naar voetnoot12 Een wonderlijke figuur: in zijn bruine pij, zijn blote voeten in sandalen en het witte koord bungelend om zijn middel, varend van eiland naar eiland om op elke volgende kust weer de lucht in te staren, zijn astrolabe omhoog gericht. Wachtend op een gat in de wolken, met mijlen en mijlen in de omtrek niets anders om hem heen dan de wind en de bulderende zee. In 1360 was hij in Noorwegen gesignaleerd aan het hof van de koning, maar daarna was hij opgelost in de nevels van het verleden. Alleen zijn boek, de Inventio Fortunata, was gebleven, of beter: de herinnering aan zijn boek, het gerucht dat iemand het ooit had gezien, een citaat op een kaart uit 1508 van de al even mysterieuze Johannes Ruysch.Ga naar voetnoot13 Zelfs Columbus zou er nog naar hebben laten zoe- | |
[pagina 17]
| |
ken.Ga naar voetnoot14 Daarin zou het allemaal gestaan hebben: over de draaikolk en over golfstromen, vier in getal, die er naartoe gezogen werden, zodat men met recht kon spreken van een zuigende zee, zoals op Ruysch' kaart aangetekend stond. De golfstroom was echter niet het enige gevaar, daar voorbij de Noordkaap. De peilloos diepe oceaan verschafte zoveel ruimte en voedsel dat er dieren konden gedijen van een omvang als nergens op aarde. En ook scheen het zo te zijn, dat door de voortdurende draaiing van het water, door de wind en door de stroming allerlei verschillende gedaanten vanzelf konden ontstaan.Ga naar voetnoot15 Sint Brandaan, die door God veroordeeld was om over de zeeën te zwerven, was een krokodil tegengekomen met een bek die in opengesperde toestand meer dan twee meter wijd was, en hele kuddes zwemmende olifanten, die wild waren als stieren. Op een gegeven ogenblik waren hij en zijn medebroeders op een eiland geland waarop een woud groeide. Omdat ze eten wilden koken, gingen ze uit op hout. Maar toen ze een dode boom om begonnen te hakken, dook het hele eiland met bos en al onder. Ter nauwernood ontkomen, zagen ze vanuit hun scheepje dat ze hun kamp hadden opgeslagen op de rug van een reusachtige vis.Ga naar voetnoot16 Nu waren dat ook verhalen uit de twaalfde eeuw of nog ouder. Maar de te goeder naam en faam bekende zestiende-eeuwse geleerde Sebastiaan Münster, professor in Heidelberg en in Bazel, schreef eveneens over walvissen die met gemak een schip konden omgooien.Ga naar voetnoot17 En in zijn boek had hij de afbeeldingen opgenomen van de zeekaart van de noordelijke streken, die de broer van de bisschop van Upsala, Olaus Magnus zelf, toch ook niet de eerste de beste, in 1539 in Venetië had laten verschijnen: zeepaarden die water en rook spuwden uit bekken vol messcherpe tanden, vissen met schubben als pantsers en kaken als grijpijzers. Er was een zeeslang te zien die om een heel schip heen kronkelde en kreeften die groter waren dan de mensen die ze vastgrepen met hun scharen (zie afb. 6).Ga naar voetnoot18 Waarschuwingen Gods ongetwijfeld, om boete te doen en het oog te richten op het hiernamaals.Ga naar voetnoot19 Maar dat alles was niets vergeleken met de magneetberg.Ga naar voetnoot20 Ook daar schenen de heilige Brandaan en zijn metgezellen in de buurt te zijn geweest toen ze door een storm naar de bevroren zee waren gedreven. Ze hadden schepen gezien die onbeweeglijk in de zee stonden, met alleen de masten waarvan de toppen soms zacht bewogen nog boven water. Door de ijzeren spijkers in de spanten waren ze naar de magneetberg getrokken en nooit zouden ze er meer van los kunnen komen.Ga naar voetnoot21 Volgens de Inventio Fortunata stond hij precies op de noordpool, een blinkende, zwarte rots van drieëndertig mijl in omtrek, helemaal van magneetsteen. Als dat zo was, kon je begrijpen dat alles dat ook maar een flinter ijzer bevatte er vanuit de verre omtrek naartoe gezogen werd. Hij was omgeven door een binnenzee die als een vat het water door vier toegangen in en uit liet vloeien. Al ter hoogte van de poolcirkel zou het kompas het niet meer doen en zouden schepen die met ijzeren spijkers gemaakt | |
[pagina 18]
| |
6. Zeemonsters in de noordelijke zeeën.
waren niet meer terug kunnen. Eerst langzaam, maar dan sneller en sneller werden ze meegevoerd op de stroming...Ga naar voetnoot22
Zoveel getuigenissen. De zeeman die in die streken in een storm terecht kwam, moest wel vrezen dat hij, eenmaal uit de koers geslagen, meegesleurd zou worden de ondergang tegemoet. Hij staarde zijn ogen blind in de mist, terwijl de zeilen slap hingen en er geen ander geluid werd gehoord dan zo nu en dan de korte knal van een brekende ijsschots. De naald van het kompas wees onveranderd in dezelfde richting. Maar elk ogenblik kon het gebeuren dat hij door het noorden sloeg en zou beginnen te tollen en dat het schip, zonder dat er zelfs maar wind genoeg was om een graan-molen te laten draaien, af zou beginnen te drijven, onstuitbaar, ook al roeide men met man en macht om het te keren. Totdat het hals over kop in de peilloze diepte zou | |
[pagina 19]
| |
storten, of, wat nog minder voorstelbaar was, plotseling stilstond zonder dat er nog een beweging in was te krijgen. Wat had je dan aan de robijnen en diamanten waarmee de zeebodem daar volgens Sint Brandaan bezaaid zou zijn en die blonken in de dagenlange nacht?Ga naar voetnoot23 God en al zijn heiligen mochten de zeeman behoeden die te ver naar het noorden raakte, waar de duivel heerste met zijn helse kou en zijn stormen.Ga naar voetnoot24 Wat bracht een jongen als Olivier Brunel ertoe die kant uit te gaan, vanuit het stille Leuven, waar tussen de gebeden uit de tientallen kloosters slechts het Latijn van de geleerden en het schandelijke gebral van studenten te horen viel? Onverzadigbare hebzucht en begeerte naar rijkdom. Als het al niet, nog erger, nieuwsgierigheid was geweest, de zucht om te weten wat een mens niet aanging, de vrucht van de hoogmoed. Die hadden hem naar Antwerpen gedreven, waar de schepen met hun ronde kielen en hoge achterstevens wiegden langs de Schelde-kaden. - ‘Wat zoek je, jongen?’ Lezen en schrijven kon hij, en rekenen, en kaartlezen als het moest. En hij was voor de duvel niet bang. Dus werd hij meegezonden toen er een schip werd uitgereed naar het noorden. Kon hij berichten wat er klopte en wat er niet klopte van de kaarten die er verschenen, en of boven de Noordkaap inderdaad alleen zee was, of ook land, zoals wel werd beweerd. Want kaarten verschenen er, en sinds het eind van de vorige eeuw, toen in Duitsland het boekdrukken was uitgevonden, in steeds groter getale. Hij raakte er niet op uitgekeken: de oudste Ptolemaeus-uitgaven, waarop met enkele lijnen de omtrek van kusten aangegeven stond met wat rivieren en bergen en namen van volken, en de latere, met meer namen, meer gebieden, tenslotte zelfs de hele wereld rond. Voor zover hij ze te zien kreeg, vergeleek hij ze ademloos, want sinds de Spaanse en Portugese en Engelse zeevaarders begonnen waren de wereld te verkennen, leek geen kaart meer op de vorige.Ga naar voetnoot25 - ‘Kijk uit je ogen, jongen. Kijk uit je ogen, en luister. Een koopmansfortuin wordt gemaakt door wat je ziet en hoort: nieuwe landen, een doorvaart die niemand voor jou heeft gevonden. Geluk moet je herkennen als het zich voordoet, en grijpen.’ Het was allemaal begonnen met de ontdekking van het hoofdwerk van de geograaf der geografen, Claudius Ptolemaeus, uit de tweede eeuw na Christus: de Geographia, of, zoals het ook wel werd genoemd, de Cosmographia. In de middeleeuwen was het onbekend geweest, maar in het begin van de vijftiende eeuw was daar een eind aan gekomen. Onder druk van de oprukkende Turken had het Grieks-Byzantijnse rijk eindelijk, na een duizendjarig zelf gekozen isolement, de banden met de westerse | |
[pagina 20]
| |
7. Claudius Ptolemaeus, Wereldkaart (1477).
De vroegere gordel van oceanen is verdwenen. In plaats daarvan breekt de kaart eenvoudig af. In het noorden gebeurt dat bij de drieënzestigste breedtegraad. | |
[pagina 21]
| |
8. Claudius Clavus, Scandinavië (1427).
Het Scandinavische schiereiland ligt in oost-westelijke richting. Boven de drieënzestigste breedtegraad zijn Noorwegen, Lapland, een deel van IJsland en Groenland toegevoegd. Groenland loopt met een grote boog boven Noorwegen langs en wordt als één continent verbonden met Lapland en Noord-Rusland. Er wonen Eénvoeters (‘Unipedi’), Pygmeeën, Griffioenen en Wild-Lappen. wereld weer aangeknoopt. Samen met vele andere teksten uit de Griekse oudheid was ook de Geographia in Italië terecht gekomen, met kaarten en al.Ga naar voetnoot26 Het was een sensatie geweest. De kopieën van de Latijnse vertaling vermenigvuldigden zich en weldra verschenen ook de eerste uitgaven. Uitgaven, wel te verstaan, met correcties en aanvullingen. Tientallen. Overal in Europa gingen de geleerden aan het werk, vooral in Italië en de Duitse landen, waar de grote uitgevershuizen zaten en de grote handelsfirma's die belangstelling hadden voor landen en afstanden. In één klap wijzigde Ptolemaeus de kijk op de wereld. Het grootste verschil met de middeleeuwse opvatting was wel, dat volgens hem de oceanen binnenzeeën waren die omringd werden door land.Ga naar voetnoot27 Weg gordel van oceanen, weg golfstromen. Maar weg ook een volledige en in de meest letterlijke zin afgeronde voorstelling van de aarde, zoals men die nog steeds afbeeldde in schoolboeken en traktaten. Ptolemaeus' kaarten hielden gewoon op, daar waar ze niets meer te melden hadden. De grote overzichtskaart bijvoorbeeld, waarmee zijn verzameling opende, brak in het noorden af bij de | |
[pagina 22]
| |
9. Claudius Ptolemaeus, De bevroren zee (‘Mare congelatum’) (ca. 1467).
Vergeleken met de kaart van Claudius Clavus zijn Finland en de Fin-Lappen naar het noorden geschoven. De Wild-Lappen heten nu Pil-Lappen. drieënzestigste breedtegraad (zie afb. 7). Voorbij het op die hoogte gesitueerde Thule reikte de wereld niet.Ga naar voetnoot28 De geleerden braken zich het hoofd of met dat Thule - het ‘ultima’, uiterste, Thule - IJsland was bedoeld, of de Faroer of de Orcaden, of zelfs Telemarken in het zuiden van Noorwegen.Ga naar voetnoot29 Van geen van die plaatsen kende men de exacte ligging. Voor Ptolemaeus was het in elk geval een eiland niet ver boven Engeland, en Scandinavië was een eiland in de Oostzee, even boven de monding van de Weichsel. Ten oosten daarvan ging de kust steil omhoog. De grens van de wereld liep dwars door het noorden van Rusland tot ergens hoog boven China.Ga naar voetnoot30 Wat er nog noordelijker was, wist niemand. Geen mens had het ooit bezocht en geen mens wilde het bezoeken. En dus bestond het niet. Tenminste... Al in het jaar 1427 had een Deense geograaf, een zekere Claudius Clavus, waarschijnlijk in opdracht van de Deense koning er boven de drieënzestigste breedtegraad | |
[pagina 23]
| |
10. Claudius Ptolemaeus, De bevroren zee (‘Mare congelatum’) (1482).
In vergelijking met de voorgaande kaarten is Groenland, dat hier ‘Engroneland’ heet, in zijn geheel naar het oosten geschoven. Het ligt nu als een tweede schiereiland boven het zich nog steeds in oost-westelijke richting uitstrekkende Scandinavië. Op de oorspronkelijke plek ligt IJsland, dat van drieënzestig naar zeventig graden is verplaatst. het een en ander bijgetekend (zie afb. 8). Het hele Scandinavische schiereiland bijvoorbeeld, al werd dat dan ook oost-west in plaats van noord-zuid gesitueerd, en IJsland, en links van IJsland Groenland. In overeenstemming met eeuwenoude Noorse opvattingen, zoals men die bijvoorbeeld kon lezen in de dertiende-eeuwse Konings Spiegel uit de tijd van Hakon IV,Ga naar voetnoot31 werd datzelfde Groenland met een grote boog boven Noorwegen langs doorgetrokken en als één continent verbonden met Lapland. De Poolzee, de bevroren zee, de duistere zee, werd een doodlopende bocht, als de Oostzee. En de poolstreek zelf werd een aaneengesloten gebied waar onbekende, wonderlijke wezens woonden, Eénvoeters en Pygmeeën, Griffioenen, Wild-Lappen.Ga naar voetnoot32 Welke laatsten niet verward moesten worden met de Fin-Lappen van Finland, die ook schuw waren en woest, maar waarvan het toch zeker was dat het mensen waren.Ga naar voetnoot33 Op latere kaarten stond er, in het nieuwe soort ronde letters van de geleerden, soms bijgeschreven: ‘Verder dan tot hier kan men niet gaan’, en achter een schematisch aangegeven bergketen: ‘Uiterste grens van de bewoonde wereld’ (zie afb. 9).Ga naar voetnoot34 Het bleef er niet bij. Of het nu kwam door de problemen die men had om een bolvormig lichaam te projecteren op een plat vlak, of door iets anders, in elk geval was op de Ptolemaeus-uitgave die in 1482 verscheen in de Duitse stad Ulm, plotseling het hele Groenland naar het oosten geschoven. Het lag nu niet alleen rechts van IJsland, | |
[pagina 24]
| |
maar zelfs noordoostelijk van Noorwegen. Engroneland heette het op de kaart en Wildlappeland heette nu Pilappeland. Het was een soort tweede schiereiland geworden boven Scandinavië en daaraan gelijk van vorm. Over het water was het door de ijsgang niet te bereiken en over land werd de toegang geblokkeerd door hoge bergen, bedekt met eeuwige sneeuw, zodat de Groenlanders afgesloten waren van de gemeenschap der mensen (zie afb. 10).Ga naar voetnoot35 Er boven volgde, na weer een derde doodlopende bocht, nog steeds een gesloten arctisch continent.Ga naar voetnoot36 Maar dat moest rond de eeuwwisseling weldra plaats maken voor de oude middeleeuwse opvatting van een wereld die omringd was door oceanen.
Het moet het Columbus-syndroom zijn geweest, dat zich na diens terugkomst van zijn eerste reis in 1493 als een olievlek over Europa verspreidde. Opeens werd de oceaan gezien als verkeersader in plaats van als wereldgrens. De Spaanse, Portugese en Engelse koningen zochten zeevaarders om erop uit te sturen, en de zeevaarders zochten koningen die geld zouden geven en patentbrieven. Angst voor gevaren hield niemand meer tegen. De klemmende vraag was nu niet of er een golfstroom liep waardoor men meegesleurd kon worden, maar of de doorvaart versperd zou zijn door land. Een van de eerste kaarten waarop de ptolemaeïsche wereld door water werd omgeven, werd in 1507 gedrukt door Martin Waldseemüller in het klooster van Saint Dié, op zo'n tachtig kilometer van Straatsburg. Waldseemüller had gestudeerd in Freiburg en stond in contact met humanistische kringen in Straatsburg en Bazel, de twee centra bij uitstek van wetenschap en boekproduktie. In de jaren die volgden, zou daar de ene Ptolemaeus-uitgave na de andere verschijnen. Ook Waldseemüller was bezig aan zo'n uitgave. Maar de kaart die hem beroemd zou maken, hoorde bij het door hem gedrukte verslag van de zeereizen van Amerigo Vespucci. Het was de eerste kaart waarop niet alleen de nieuw ontdekte landen zo uitvoerig op weergegeven stonden, maar waarop ze ook aangeduid stonden als ‘America’.Ga naar voetnoot37 In de geografische inleiding van Waldseemüller zelf bij deze uitgave werd uitvoerig betoogd dat één onderbroken oceaan de hele wereld omringde.Ga naar voetnoot38 Nog duidelijker sprong dat in het oog op de kaart, met zijn donkere waterpartijen die scherp afstaken tegen het witte land. Het was een prachtige kaart, gigantisch van omvang: over twaalf bladen, samen met een oppervlakte van drie vierkante meter, strekte de wereld zich uit (zie afb. 11).Ga naar voetnoot39 Ver achter de zwart afgedrukte oceaan was in het noord-westen een kustlijn te zien, | |
[pagina 25]
| |
(Bij afbeelding pagina 25)
11. Martin Waldseemüller, Wereldkaart (1507). De eerste kaart waarop de wereld weer omringd is door water. De kwaliteit van de afbeelding is helaas slecht, maar de belangrijkste vernieuwingen zijn er toch wel op te zien. Groenland ligt weer in het westen, maar boven Scandinavië is het tweede schiereiland Engroneland gebleven. In het verre westen zijn zowel Zuid- als Noord-Amerika weergegeven, in het oosten Cathay en Zipangu (‘Japan’). | |
[pagina 26]
| |
wit en precies, met erachter een streep land. Er waren inhammen aangegeven en langs de kust stonden tientallen namen van landingsplaatsen. Naar het zuiden lagen de Caraïbische eilanden, de Golf van Mexico en Zuid-Amerika met, in een rechthoekig kader, een vermelding van Columbus' ontdekking. En tussen Europa en de nieuw ontdekte landen liep, langs de hele noordland van de wereld, boven IJsland langs en boven Groenland, het water. Ook naar het oosten strekte het zich uit: boven het schiereiland Engroneland en verder, langs de noordkust van Rusland tot aan Cathay, juist zoals Marco Polo het ooit had beschreven. Daar eindigde ook dat continent en was er alleen nog, zoals Amerika in het westen, aan de uiterste oostrand Japan, of Zipangu, zoals Polo het had genoemd. Ook daar in het noorden was, half over Engroneland heen, een rechthoekig kader gedrukt. Erin stond het door Plinius vertelde verhaal, dat de Romeinse proconsul Quintus Metellus Celer van een Germaanse vorst een paar Indiërs had gekregen die, vanuit het Verre Oosten door een storm meegevoerd, aangespoeld waren op de Duitse kust. Wat, zo stond erbij, alleen mogelijk was als er daar langs het noorden inderdaad zee was.Ga naar voetnoot40 Het was die opmerking, die een paar decennia later de speculatie van een noordoostelijke doorvaart in gang zou zetten en die meer dan een eeuw lang de geesten zou blijven obsederen. Geen arctisch continent dus, dat doorliep van Groenland tot Finland, maar water. In niet minder dan duizend exemplaren ging Waldseemüllers kaart de wereld over. Hij bedekte de muren van uitgevershuizen, koopmanskantoren en stadhuizen. Hij hing natuurlijk in het klooster van Saint Dié, thuisbasis van de kleine humanistische gemeenschap aldaar, en in het kasteel van de lokale mecenas, hertog René van Lotharingen, en hij zal ook wel hebben gehangen in een van de vele paleizen van Maximiliaan I van Habsburg, keizer van het Heilige Duitse rijk. Maar ook in andere kastelen van de intellectueel geïnteresseerde prinsen en hertogen van het Duitse rijk was hij te vinden, zoals in kasteel Wolfegg in Würtemberg van de prins van Waldburg. En ongetwijfeld in de raadszalen van de stadsbesturen van Hamburg, Bremen, Lübeck en dergelijke steden, die van oudsher geïnteresseerd waren in de zeevaart. Weldra verschenen er herdrukken en kopieën op kleinere schaal, die geschikt waren om opgenomen te worden in de Ptolemaeus-uitgaven, en, in nog veel groter getale, bewerkingen en adapties.Ga naar voetnoot41 Op al die kaarten zag men het voor zich: overal was de oceaan, te bevaren door een ieder die de moed had verder te gaan dan een mens ooit was geweest. Niet als de middeleeuwse monniken tot de rand van de aarde op zoek naar versterving en eenzaamheid, maar om rijkdommen te verwerven. De reële rijkdom die men zelf had gezien op de markten van Mekka en Alexandrië en waarover men las in de geschriften van Marco Polo en andere reizigers. Specerijen uit de Molukken, goud uit Zipangu, uit Cathay. Ook Columbus was daarnaar op zoek geweest toen hij onverhoopt op Amerika gestuit was. Maar die moeilijkheid moest te omzeilen zijn. - ‘Kijk uit je ogen, jongen. Voor een ondernemend zeeman, op zoek naar handel en gewin valt er nog heel wat te bereiken, wat ik je voorspel!’ | |
[pagina 27]
| |
Gemakkelijk was het niet, dat was inmiddels wel gebleken. Volgens Brunels Leuvense leermeester Gemma Frisius had al omstreeks 1476 een Deense, of Noorse, loods, Johannes Scolvuss, ver in het westen ter hoogte van de poolcirkel een nieuw volk, de Quii, bereikt. Daar scheen toen verder niet veel aandacht aan te zijn gegeven, al was het niet uitgesloten dat ook hij een dapper koopman geweest was, die vergaande plannen had gekoesterd.Ga naar voetnoot42 Hoe het ook zij, in elk geval had er in 1497 in Engeland wel belangstelling voor een dergelijke onderneming bestaan. Toen was was vanuit Bristol een koopman van Genuese afkomst en Venetiaanse nationaliteit, Giovanni Caboto - Johan Cabot -, naar het noorden vertrokken om, in navolging van de Spanjaarden en Portugezen, nu ook voor de Engelse koning nieuwe landen in bezit te nemen. Voordien had hij tevergeefs getracht in Spanje en Portugal, en mogelijk ook in Frankrijk, investeerders voor zijn plannen te vinden. Maar in Bristol, van waaruit men rond IJsland viste, hadden de reders wel oren naar zijn redenering dat men, anders dan Columbus, langs het noorden een zeeweg naar Cathay en Zipangu moest zoeken. De aardomtrek was daar korter, de reis zou niet veel meer tijd in beslag hoeven te nemen dan een week heen en een week terug, zodat de proviandering geen probleem meer was. En wat het ijs betrof, och, de dagen waren lang in het noorden en de zon stond er laag... Juist in die tijd was de Engelse koning in Bristol op staatsiebezoek. Het hof werd in de plannen betrokken en in maart 1496 ontving John Cabot van Henry VII een octrooi om samen met zijn zonen de zeeën in oostelijke, noordelijke en westelijke richting te doorkruisen en alle nieuw ontdekte gebieden die nog niet eerder door christenen waren bezocht, in bezit te nemen. Op voorhand kreeg hij het monopolie van de handel op deze landen, op voorwaarde dat hij die vanuit de stad Bristol zou drijven en dat een vijfde deel van de winst voor de koning zou zijn. De vaart was voorspoedig. Op 24 juni 1497 bereikte Cabot de Amerikaanse kust, plantte de vlaggen van Venetië en Engeland en keerde naar Bristol terug met het bericht dat hij de zeeweg naar Azië en Cathay, het rijk van de grote khan waar Marco Polo twee eeuwen tevoren geweest was, gevonden had. In Bristol zowel als Londen werd het nieuws met enthousiasme ontvangen. Gewapend met kaarten en een zelf gemaakte globe om zijn ontdekking te demonstreren, toog Cabot naar Londen, waar hij ontvangen werd aan het hof. De Spaanse ambassadeur protesteerde bij de koning dat zulke ondernemingen een aantasting betekenden van de rechten van de Spaanse kroon. Had direct na Columbus terugkeer de paus niet in eigen persoon de wereld verdeeld in een Spaans en een Portugees leengebied? Maar vergeefs. Italiaanse kooplui en gezanten rapporteerden het succes aan hun relaties thuis.Ga naar voetnoot43 Zo schreef op 18 december 1497 Raimondo de Raimondi uit Soncino aan zijn broodheer, de hertog van Milaan, over de reis van ‘Messer Zoane’, die ver naar de noordoostelijke streken zou zijn gevaren en die terug was gekeerd met het verhaal dat het klimaat daar zacht was en de zee zo vol vis dat men maar een mand met een steen erin hoefde te laten zakken om ze te vangen. Helemaal begrepen had Raimondo het niet van de noordwestelijke doorvaart, het rijke Azië lag immers in het oosten. Hij schreef: | |
[pagina 28-29]
| |
12. Johannes Ruysch, Wereldkaart (1508).
De eerste kaart waarop de vier pooleilanden, omringd door een bergketen, voorkomen. Het is een compromis tussen de middeleeuwse golfstromen-theorie en de opvatting dat er een arctisch continent zou zijn. Als bron wordt de Inventio Fortunata genoemd. Er is sprake van een magneetberg op de pool en van een ‘zuigende zee’. Het schiereiland boven Scandinavië is verbonden met het er boven liggende pooleiland en Groenland is een deel van het váste land van Noord-Amerika geworden. Noord-Amerika en Azië zijn nog niet van elkaar gescheiden. | |
[pagina 30]
| |
‘Niemand zou hen geloofd hebben als er geen Engelse zeelui uit Bristol bij waren geweest die het bevestigen. Die zeggen dat men het wat de visvangst betreft voortaan wel zonder de IJslandse wateren kan stellen. Maar Messer Zoane heeft grotere plannen. Hij wil vanaf de plek waar hij geweest is de kust langs varen, steeds verder naar het oosten, tot hij uitkomt bij het eiland Zipangu, waar volgens hem alle specerijen en edelstenen van de wereld vandaan komen. Hij zegt dat hij vroeger in Mekka al van de karavaanvoerders gehoord heeft dat die zaken uit het verre verre oosten komen, en omdat de wereld rond is moet dat uiteindelijk in het westen zijn. Hij kan het zo duidelijk uitleggen dat ik de neiging heb hem te geloven. En wat meer is, de koning gelooft hem. Men zegt dat hij hem binnenkort schepen zal geven, plus alle veroordeelden, om in dat land een kolonie te stichten. Op die manier hopen ze van Londen een belangrijker specerijenmarkt te maken dan Alexandrië. Die van Bristol die bij de zaak betrokken zijn, zeggen dat de reis met goed geluk in veertien dagen te doen is. Ik heb ook met een Bourgondiër gesproken die een van Messer Zoane's metgezellen was, en die bevestigt alles. Hij is vast van plan weer mee te gaan, want de admiraal - zo noemt hij Messer Zoane - heeft hem een eiland beloofd. Zijn barbier, een Genuees, heeft hij eveneens een eiland gegeven, en beiden zien zichzelf nu als graven, terwijl mijnheer de admiraal zichzelf op z'n minst als een prins beschouwt. Ik geloof dat er ook een paar arme Italiaanse fraters mee willen, die hij bisdommen heeft beloofd. En wat mijzelf betreft, daar ik ook met de admiraal bevriend ben geraakt zou ik wel een aartsbisdom kunnen krijgen als ik wilde.’ Raimondo de Raimondi prefereerde de zekere salariëring van de hertog van Milaan, in wiens dienst hij in Londen de diners afliep op jacht naar nieuws.Ga naar voetnoot44 Maar de koning en ‘die van Bristol’ financierden zonder problemen vijf schepen voor een tweede tocht. Eén daarvan keerde weldra terug, maar van de andere vier werd nooit meer iets vernomen. Op enig ogenblik moet hijzelf, of zijn zoon Sebastian, de vergissing hebben gemerkt: de kust die men bereikt had was niet van het rijke Azië, maar van een leeg, schaars bevolkt land met amper geklede, meestal vijandige bewoners.Ga naar voetnoot45 Mogelijk maakte Sebastian nog een derde reis die kant op, hoewel dat ook dezelfde kan zijn geweest als de tweede reis van zijn vader. In elk geval beweerde hij dat hij bij New Foundland, dat hij Bacalaos - Visland - noemde, op enorme ijsbergen was gestoten, die een verdere doorvaart verhinderden. Langs de kust afzakkend naar het zuiden, was hij tenslotte uitgekomen bij Cuba. En nog altijd had hij geen passage gevonden langs het zich eindeloos uitstrekkende nieuwe land.Ga naar voetnoot46 Maar er waren ook berichten dat dat alles was gelogen en dat hij er nooit was geweest.Ga naar voetnoot47 In elk geval verscheen jaren later, toen hij al lang in Spaanse dienst was, het relaas van zijn veronderstelde tocht in het boek over de Nieuwe Wereld van Petrus Martyr, de officiële geschiedschrijver van de Spaanse koning. Martyr had Cabot, zoals hij schrijft, vele malen als vriend thuis te eten gehad, daar ze beiden aan hetzelfde hof | |
[pagina 31]
| |
12a. Detail uit afbeelding 12.
verbleven. Volgens hem wezen de door Cabot waargenomen westelijke stromingen erop dat er een oceaanbeweging moest zijn die, gedreven door een hemelse kracht, de hele aarde rondging. Nadrukkelijk tekende hij daarbij aan dat hij niet geloofde in een draaikolk die opgezogen en weer uitgespuugd werd. Zoveel voor de vooruitgang. En hij vervolgde: ‘Nu wacht hij erop, dag na dag, dat hem schepen ter beschikking zullen worden gesteld om ook dat geheim van de natuur te ontraadselen.’ Dat was in 1515.Ga naar voetnoot48 Het zou tot het eind van zijn leven duren voordat hij dat voor elkaar had, en toen was hij te oud om zelf nog mee te kunnen.
De reizen van de Cabots - vader en zoon, en mogelijk nog één of twee zonen - stelden het probleem opnieuw. Had Ptolemaeus dan toch gelijk gehad met zijn arctisch continent? Er waren er die vasthielden aan een open poolzee, zoals Robert Thorne, zoon van een van de geldschieters van Sebastian Cabot en zelf kantoor houdend in Sevilla. Hij zal daar Cabot, die inmiddels overgegaan was in Spaanse dienst, zeker ontmoet hebben. In een brief aan de Engelse koning Henry VIII, zowel als in een afzonderlijk traktaat, drong hij aan op een route recht over de pool. Het zou wellicht hier en daar moeilijk zijn, zoals zij die het geprobeerd hadden beweerden. Maar na één of twee mijlen moest de pool toch bereikt worden, zo koud kon het er niet zijn, en daar eenmaal voorbij zou het klimaat snel weer milder worden.Ga naar voetnoot49 Daar kon Cabot het dan mee doen. Anderen zochten tussenoplossingen. Al in 1508 was in Rome de kaart gepubliceerd van Johannes Ruysch, een Antwerpenaar die, naar men zei, met de Engelsen mee was geweest naar de Nieuwe Wereld (zie afb. 12).Ga naar voetnoot50 Het was de eerste kaart waarop het door Cabot ontdekte Bacalaos aangegeven stond, later zo genoemd naar de onuitput- | |
[pagina 32]
| |
13. Orontius Finaeus, Wereldkaart (1531).
Hierop zijn de vier door Ruysch geïntroduceerde pooleilanden te zien, inclusief het met één daarvan verbonden schiereiland boven Scandinavië. Groenland is los van Amerika en het oostelijke Amerikaanse schiereiland heet nu ‘Bacalaos’. Maar Amerika en Azië zijn nog steeds niet van elkaar gescheiden. | |
[pagina 33]
| |
14. Gerard Mercator, Wereldkaart (1538).
Op deze vroege kaart van Mercator wordt nog uitgegaan van een arctisch continent, waarvan Groenland deel uitmaakt en dat verbonden is met het Europese vaste land. Maar Noord-Amerika is ervan gescheiden door de Arctische Zeeëngte en ook Noord-Amerika en Azië vormen niet meer één geheel. | |
[pagina 34]
| |
telijke hoeveelheden kabeljauw, maar door hemzelf nog geïdentificeerd met Groenland. Het vormde één geheel met het meest oostelijke deel van Azië, een uitstekend schiereiland dat men maar in zuidwestelijke richting om hoefde te varen, om terecht te komen in Cathay en Kinsai. Japan was verdwenen. De Caraïbische eilanden en Amerika lagen ver naar het zuiden, van Azië gescheiden door de oceaan. Maar in het noorden had Ruysch, zoals hij op de kaart zelf vermeldde, de Inventio Fortunata gevolgd. Met een verwijzing naar die bron had hij het arctisch continent omringd met een hoge bergketen, die door niet minder dan negentien zeearmen doorsneden werd. Achter de bergen vloeiden ze samen tot de vier golfstromen, die tussen vier eilanden doorliepen totdat ze tenslotte in de buurt van de magneetberg hun draaikolk vormden. Van de pooleilanden zouden er twee bewoond zijn, respectievelijk door de Hyper-boreërs en de Arimpheërs, volken die Plinius ergens in het noordoosten van Rusland had gesitueerd.Ga naar voetnoot51 Op een paar plaatsen was de omringende bergketen verbonden met het vaste land van Europa: aan het uiteinde van de zich boven Scandinavië uitstrekkende landtong Pilappeland en via twee soortgelijke landtongen aan de noordkust van Azië. Er tussen lag wat hij, blijkbaar in navolging van de Inventio Fortunata, de ‘zuigende zee’ had genoemd, waar de golfstroom je meesleurde, het kompas het niet meer deed en schepen waarin ijzer was verwerkt bleven steken. Zo had hij het in rechte, heldere letters op zijn kaart genoteerd.Ga naar voetnoot52 Ruysch' visie van vier pooleilanden bleef onopgemerkt totdat deze in 1531 plotseling verscheen op een kaart van Orontius Finaeus, hoogleraar wiskunde aan het fameuze Collegium Regium in Parijs (zie afb. 13) en, weer veel later, in 1569, op de wereldkaart van Mercator.Ga naar voetnoot53 Voorlopig echter zou Mercator nog uitgaan van de oude vijftiende-eeuwse opvatting van een aaneengesloten arctisch continent dat in het noorden van Rusland verbonden was met Europa (zie afb. 14). Alleen boven Noord-Amerika langs had hij een doorgang getekend, de Arctische Zeeëngte of, zoals zijn leermeester Gemma Frisius het had genoemd: de Straat van de Drie Gebroeders. Naar men zei naar de gebroeders Cabot, die daar gezocht hadden naar een doorvaart naar Azië.Ga naar voetnoot54 Ook daar was echter lang niet iedereen het mee eens. Volgens Jacob Ziegler bijvoorbeeld, een Duitser die in 1532 een boek over Scandinavië publiceerde, vormde het feit dat Cabot door de ijsgang gedwongen was geweest terug te keren op zichzelf al een bewijs dat het poolland zich van de Bacalaos tot Lapland toe uitstrekte. De ijsbergen moesten immers wel op land wijzen, omdat de wijde zee door het zout en de golfslag niet zou kunnen bevriezen (zie afb. 15).Ga naar voetnoot55 Al die jaren reisde Sebastian Cabot in dienst van de Spaanse koning zonder veel succes rond in Zuid-Amerika, of zat hij in Spanje aan het hof, zich bezighoudend met theoretische problemen, zoals de door Columbus waargenomen afwijking van het kompas, en zich ongetwijfeld ergerend aan de publikatie van de door hem ontdekte | |
[pagina 35]
| |
15. Jacob Ziegler, Scandinavië (1532).
Groenland maakt hier deel uit van het arctische continent, dat zich uitstrekt van Noord-Amerika tot Lapland. Bacalaos door Ruysch en aan de lichtvaardige onzin die zijn eertijdse landgenoot Thorne de wereld in zond. Ondertussen verscheen zijn eigen reisverhaal in het boek van Petrus Martyrus en, in 1544, eindelijk ook zijn wereldkaart. Dat er land zou kunnen zijn in het noorden, daar wilde hij nog niet aan. Maar wel had hij aangetekend dat de zee er geheel bevroren was, want zo had hij het gezien. Alleen naar het oosten hield hij een mogelijkheid open: de lijn die de noordkust van Rusland aanduidde, hield plotseling op in het niets. Op die plek had hij een aantekening geplaatst. Het was het uit Plinius afkomstige verhaal over een paar Indiërs, of Indianen, die afgedreven in een storm op die plek aangespoeld waren, in de tijd dat Quintus Metellus Celer pro-consul van Gallië was...Ga naar voetnoot56 Vier jaar daarna, in 1548, vertrok Cabot, drieënzeventig jaar oud, in het diepste geheim uit Spanje om zich in dienst te stellen van de Engelse koning en een aantal Engelse kooplieden. Karel V, koning van Spanje en de Nederlanden, protesteerde tegen de indienstneming van zijn gedeserteerde zeevaarder en vroeg de Engelsen hem | |
[pagina 36]
| |
terug te zenden, maar kreeg, in 1550, nul op zijn rekest. Het zou nog duren tot 1553, maar toen was het eindelijk zo ver en stak de eerste expeditie van de Merchants Adventurers, die van Willoughby, Burrough en Chancellor, van wal. De instructie was opgesteld door Sebastian Cabot zelf. De route was een heel andere dan die uit zijn jeugd. De opdracht was nu te trachten via het oosten, langs de noordkust van Rusland en de daar achter liggende landen, door te varen tot aan Cathay.Ga naar voetnoot57 Was hij op grond van het Plinius-citaat op de kaart van Waldseemüller op die gedachte gekomen? Of had hij de beschrijving van Rusland gelezen die Paulus Jovius, op informatie van de Russische gezant Dmitry Gerassimow, in 1525 had gepubliceerd? Daarin stond immers met zoveel woorden, dat de reusachtige rivier de Dwina met een wijde bocht naar het noorden stroomde, waar een zo wijde zee was dat men, wanneer er tenminste geen land tussen lag, de kust naar rechts volgend zeker tot Cathay zou kunnen komen.Ga naar voetnoot58 |
|