| |
| |
| |
Aan mijn vrienden van voetbalveld en turnzaal; van korfbalterrein en sintelbaan;
aan Karel, Jo, Tony, Max, Willy, Thijs, Frans; aan allen die sport genieten als 'n feest van levensgeluk,
'n bron van schoonheid,
en 'n middel tot voller mensch-zijn.
| |
| |
| |
Hup Uruguees! Hup Uruguees! brulde heel 't veld....
| |
| |
| |
1 De kampioenen.
‘Aanpakken, jongens! Nog veertig minuten.’
‘Hup! hup!’ loeide het langs de lijnen. ‘Hou vol! Hou vol!’ Eén tumult was 't van aanmoedigings-kreten, hooge, lage, rauwe en heldere.
En op 't veld, in volle zon onder 'n hoogen, lichten hemel, spanden zich de kloeke jongenslijven nog 'ns in om alle kracht te kunnen geven aan dezen geweldigen strijd om het school-kampioenschap.
‘Vooruit Wouter! Ja! ja!’ brulde 'n troep in opgewonden spanning, en uit honderden kelen klonk het na: ‘Ja! Vooruit. Schiet!’
Wouter hoorde al dat lawaai in zijn hoofd roezemoezen als 'n ketel stoomend water. Een brouha van geluiden was 't, waaruit hij zich niet los kon werken, die aldoor maar woelde en golfde in zijn hoofd, en die mèt de zon en de vermoeidheid, dreigde hem zijn zelfbeheersching te doen verliezen. Maar Wouter beet zich op de lippen, richtte met al zijn innerlijke kracht zijn gedachten op niets dan den bal, dien hij voor zijn voeten had. Tik! Eén korte beweging met de punt van
| |
| |
z'n schoen, en 't ding lag stil, dood. 'n Hoofd-ruk, en hij overzag snel de situatie, scherp en tot in onderdeelen. Ginds tusschen back en half was 'n opening. Rrrt...... hij startte met 'n snelle beweging van 't bovenlijf, den bal trok hij mee, kort op den voet. Daar stormde de back der tegenpartij toe, maar naast zich zag Wouter het blauwe shirt schemeren van 'n school-genoot. Eén schuiver met den binnenkant van den schoen, en...... de back liep pal langs den bal heen, die nu voor de voeten kwam van Joop Verzijl, den handigen, schot-zuiveren linksbinnen van de H.B.S.-ploeg. In vollen ren stoof Joop op den mooien pass in, knal...... scherp lijnde de bal omhoog...... ketste tegen de dek-lat, vloog terug in 't veld, en met 'n lichten, veerenden sprong zweefde Wouter Duynstee even boven de hoofden uit, 'n tik, kalm en overwogen met 't voorhoofd en zuiver in 'n leeg hoekje van de goal geplaatst, viel de bal over de doellijn. Drie - één!
'n Zot gedans en gekrijsch en gezang brak los in de rijen der supporters. De leeraren juichten enthousiast mee, en de gymnastiek-leeraar sprong en zwaaide met stok en hoed, alsof hij zelf nog hoorde bij al die jonge, enthousiaste snuiters. ‘Bravo! Bravo!’ brulde hij, en opeens, met 'n dirigeerenden zwaai van zijn wandelstok, zette hij in:
‘Onze H.B.S. is kampioen!
Hali-jé, hali-jo! hali-jé.’
Van alle kanten vielen de jongens hem bij en machtig, zee-geweldig, klonk nu het kampioens-lied over het veld.
De spelers zwaaiden opgewonden naar hun suppor- | |
| |
ters, maakten 'n ronde-dans, drukten elkaar de hand, terwijl die der tegenpartij, de lui van het Willibrordus-gymnasium, terneergeslagen, bedrukt zich alweer opstelden voor den aftrap.
Het fluitje van den scheidsrechter kalmeerde de
feestvreugde der H.B.S.'ers, en voort ging 't weer, met alle man en macht werkend om den voorsprong niet te verliezen.
Ze klemden de tanden opeen, spanden hun spieren, concentreerden hun gedachten op het spel, en zetten hun wil schrap, om dezen glorieusen wedstrijd in grooten stijl te winnen.
| |
| |
Maar ook de Gymnasium-lui verzamelden alle energie en lichaamskracht. Nog twaalf minuten moest er gespeeld worden, en zij wisten, dat geen wedstrijd verloren behoeft te zijn vóór 't eindsignaal geklonken heeft. Ook hùn supporters roerden zich. 't Werd 'n gebrul langs alle zijden van 't veld, dat 't was of de elftallen speelden onder 'n stuwende, bruisende rivier van geluiden, die spoelde over gansch het speelterrein.
‘Vooruit! Blauwen! Allo, Groenen! Hou je taai. Pak aan. Hup! Hoera!’ 't Grommelde, wrongelde dooreen tot één baaierd van onverstaanbare klanken.
'n Aanval der Groenen, geleid door den rechtervleugel, joeg de aanmoedigingen tot brullende kracht. 'n Schot...... rakelings vloog 't langs de goal...... Er viel 'n stilte, zwaar en spannend.
‘Volhouden, lui,’ riep frisch en helder de H.B.S.-aanvoerder. ‘Laat je niet ontmoedigen.’ En meteen stormde hij alweer vooruit om den uitgetrapten bal op te vangen. Dit lukte. Onstuimig zetten de gymnasiasten echter weer op. Ze voelden geen moeheid, geen warmte en geen stekende zon. Het zweet tapte langs hun gezichten; één veeg met mouw of zakdoek en 't was weg, er was weer plaats voor nieuw.
De H.B.S.'ers werden door die energieke, machtige krachts-ontplooiïng teruggedrongen. De drie binnenspelers hielpen 'n handje mee in de verdediging, zoodat voor hun goal 'n opstopping kwam, 'n opeenhooping van spelers, die mooi spel verhinderde. Stug, gebruik makend van hun stevige jongenslijven, trachtten de gymnasium-menschen in de hechte verdediging door te dringen. Ze forceerden 'n corner. Het werd benauwend stil in de supporters-gelederen van de H.B.S.'ers; de anderen roerden zich echter des te meer.
| |
| |
De corner werd zuiver geplaatst, vlak vóór den doelmond. Vijf, acht jongens sprongen, liepen, schopten naar den bal. Er rolde er een op den grond, 'n ander er bovenop, 't werd 'n kluwen van armen, beenen, rompen en hoofden. De bal rolde akelig-langzaam en benauwend-dicht langs de doellijn. Een gymnasiumspeler
zag het, en op den grond liggend wrong hij zich wat los, rekte zich en tikte nog juist even met z'n schoenzool tegen 't leeren ding, dat langzaam nu in de richting van de goal rolde...... op de lijn...... toen één centimetertje er over...... nog één, plots 'n voet en pang, daar vloog de bal met 'n geweldige vaart langs den paal naar buiten het veld.
‘Hij zit! hij zit!’ gilden de gymnasiasten in zenuwachtige agitatie, en achter de goal waren hun supporters
| |
| |
al aan 't dansen en juichen. De kluwen spelers werkte zich los en angstig-gejaagd snelden enkelen der gedupeerde partij naar den scheidsrechter, druk gesticuleerend en bewerend: ‘Hij heeft gezeten, meneer. Hij heeft gezeten.’
De scheidsrechter, die niets geconstateerd had, weifelde even, verstond zich toen met de grensrechters, waarvan slechts één den bal de lijn had zien passeeren. Nog stonden de drie heeren, onder aandachtige belangstelling der spelers, te praten, toen Wouter Duynstee op hen toe kwam en zei: ‘Hij heeft gezeten, meneer; ik heb zelf den bal nog weggeschopt.’
Verbaasd zagen de heeren op. Ook de jongens, allen, keken verrast naar Wouter, die eerlijk en frank voor den scheidsrechter stond.
‘Is dat wáár?’ vroeg deze.
‘Ja, meneer, echt waar,’ zei Wouter eenvoudig en onomwonden.
'n Vriendelijke glimlach was zijn belooning. ‘Mooi zoo!’ en hartelijk klopten de heeren hem op den schouder. Toen wees de referee naar 't midden en onder gejuich der Gymnasium-partij stelden de elftallen zich weer op. Wat terneergeslagen, doch niet ontmoedigd, namen ook de H.B.S.'ers weer hun plaatsen in. Als ze 't nu maar 3-2 konden houden.
‘Sufferd,’ schold Joop Verzijl, toen hij voor den aftrap vlak naast Wouter stond. ‘Had je mond gehouden!’
Licht verwonderd keek Wout hem aan met zijn heldere, bruine kijkers. ‘Waarom? 't Is toch eerlijk.’
Daar wist Joop niets op te zeggen, en minachtend haalde hij even de schouders op. Toen klonk weer 't fluitje en trap-trap-trap, daar ging 't weer.
| |
| |
Van beide kanten renden en duwden en sprongen ze om de laatste zes minuten te doen beslissen.
Vooral Wouter roerde zich geweldig. Hij was overal waar gevaar dreigde of waar 'n kans was op uitkomst. Hij kòn bijna niet meer, maar jong en sterk als hij was, verzamelde hij alle krachten, en wist hij den strijd vol te houden.
‘Nog vijf minuten,’ brulde de gymnastiek-leeraar. ‘Nog vijf minuten! Hou vol.’
‘Joop!’ gebood Wouter, toen er even 'n moment rust was door 'n achtergeloopen bal, ‘ga mee verdedigen, speel voor vierde half.’
Wouter kreeg 't nu zwaar, en weinig aanvallen kon hij nog opzetten nu hij zijn linksbinnenspeler miste. Bovendien kon hij zijn spieren niet meer laten doen, wat hij wilde en zoo werden zijn trappen onzuiver en nonchalant.
‘'t Wordt tijd, dat de wedstrijd afgeloopen is,’ zei meneer Kroone, de gymnastiek-leeraar. ‘Wouter kàn haast niet meer...... Hé!’ Opeens hield hij op. Wout kreeg 'n prachtkans. De ver opgedrongen backs der tegenpartij stonden op grooten afstand van elkaar, toen de bal opeens bij den gevaarlijken mid-voor der Blauwen terecht kwam. Wouter zelf schrok er van op. 'n Nieuw vuur stroomde hem in 't bloed; z'n geest kreeg 'n verkwikkenden schok en alle vermoeidheid, loomheid was als van hem afgegleden. Handig liet hij den bal langs zich loopen, rende toen er achter aan. Daar zag hij 'n back op zich toerennen. 'n Hardere tik en met 'n lenige zwenking gleed hij langs dezen heen, en kwam weer vrij achter den bal. De tweede achterspeler bedreigde hem al reeds en de keeper stormde ook al toe. Wouter voelde zijn moeilijke positie. Snel en
| |
| |
helder overwoog hij wat hem te doen stond. Hij had 't gevonden: onverwachts remde hij zijn vaart en stond als 'n paal; den bal hield hij onder den voet. De back suisde langs hem, botste tegen den keeper op. Wouter liep toen snel door, enkele meters maar en trapte kalm langs achter de beide vijanden in 't verlaten doel. 'n Fijn, doordacht staaltje voetbal was dat, en 'n geweldig gejuich brak los, dat getuigde van de enthousiaste bewondering der toeschouwers.
Meneer Kroone was in extase. ‘Verdord nog en toe! Waar haalt die aap 't vandaan! Prachtig, prachtig!’ En hij klapte in de handen, dat 't kletste boven alles uit.
Vier - twee! Nu was de wedstrijd gewonnen. Nog twee minuten waren er te spelen. 'n Ongevaarlijke aanval van de groenen volgde met daarop wat heen en weer getrap in 't middenveld en fuut! ging 't sein dat de strijd geëindigd was.
De H.B.S. was kampioen!
Hoera! Hoera!
Van alle kanten stormden de jongens op de spelers toe. Luidruchtig feliciteerden ze elkaar, sprongen in de rondte, zwaaiden met petten en zakdoeken, terwijl de heeren, al even vroolijk, hun de hand kwamen drukken en lachend meezongen in de algemeene vreugde.
Vooral Wouter Duynstee was de gevierde held. Met 'n vollen lach op z'n rood-warm gelaat, ging hij temidden eener dringende en stuwende, luidruchtige schaar makkers naar 't kleedlokaal. Hij drukte handen, gaf vriendelijke knikjes, wierp enkele hartelijke woordjes naar al die gelukwenschende kennissen. En in 't kleedkamertje werd hij door al de spelers nog 'ns hartelijk gefêteerd als de man die voor de overwinning had zorg gedragen. Zelfs Joop Verzijl zei: ‘'t Was in
| |
| |
orde, hoor,’ maar 'n hand gaf hij niet. Daar was Joop te nuchter, te koel voor.
Onder het kleeden kwamen de leeraren binnen, en het lawaai dofte tot rustig gepraat. Maar even later, toen ook die al even enthousiast bleken, leefde 't weer op en was 't achter de houten schotten van 't kleedhok 'n stommelende roezemoes van opgewekt gepraat, geroep en soms gezang. En vóór 't houten gebouwtje groepten de supporters, ze liepen dooreen in vroolijke opwinding, schreeuwden naar hier, naar daar, en vulden de lucht met jong enthousiasme.
'n Half uur nadien trokken breede troepen jongens naar het gymnastiek-lokaal der H.B.S., waar de prijsuitdeeling zou plaats hebben.
'n Gezoem, 'n drukte! 't Vulde heel de hallige ruimte, waar de gymnastiek-werktuigen onnoozel en doelloos verloren stonden en hingen. Niemand, die voor hen nog aandacht had. 't Was voetbal, voetbal en nog eens voetbal.
Plots viel er stilte. De rector kwam binnen, hartelijk groetend naar alle kanten. Pas zat hij, of 't lawaai zoemde weer op, als 'n opkomende storm. De jongensgeestdrift kòn zich niet intoomen, moest uitslaan in gelach, geroep en gejuich.
Dan, bots, bots! klopte 'n hamer dof op hout, en sloeg al het lawijt den kop in. Stilte, plechtige stilte.
Langzaam en zwart rees de rector op, keek over de rijen glunderende jongensgezichten. Vriendelijk knikte hij nog 'ns hier of daar, wuifde zacht de hand, en toen, zich voelend het sympathieke middelpunt der belangstelling, begon hij hartelijk opgewekt de prijzen uit te reiken.
Eerst aan zijn eigen jongens. Het deed hem innig
| |
| |
goed, dat zijn Lyceum-H.B.S.'ers, die de schoolwedstrijden hadden georganiseerd, als overwinnaars uit het strijdperk waren getreden. Herinneringen aan eigen blije, zorgelooze jeugd warmden hem het hart, en gaven hem de geestdrift, die bij deze gelegenheid paste. ‘Ik heb vanmiddag gezien, dat jullie flinke, stevige boys zijt, ik heb vooral gezien, dat jullie sportief strijden. Daarvoor saluut! Wees gezonde, levenslustige kerels, staal je lichaam en zenuwen, houdt je geest frisch, opdat je later beschikken kunt over 'n lichaam dat de afmattingen van je dagelijksch werk kan verdragen. Ik ben er niet bang voor, dat sport bij jullie hoofdzaak zal worden, daarvoor zijn jullie op je tijd tè ernstige, tè plichtsgetrouwe kerels. Ik heb véél genoegen aan jullie, heel veel!’ 'n Uitbarstend gejuich sloeg op, onweerhoudbaar, ontroerend. Hij trof de jongens recht in hun spontaanlevende harten, die vol gloed stonden voor den hartelijken rector. ‘Lang leve Dokter v.d. Meulen!’ brulde er een in niet te onderdrukken geestdrift. En heel de zaal galmde, loeide: ‘Hoera! Hoera! Hoera!’
Ontroerd - o, hij hield zoo van de jongeluitjes - dankte de rector glimlachend voor de oprechte, warme hulde.
Met 'n wuivend gebaar zijner handen, lei hij al 't rumoer stil, en riep den aanvoerder van zijn H.B.S. bij zich. 'n Spanning rekte alle halzen.
‘Zoo, Wouter,’ klonk 't hartelijk naar den grooten, recht en fier gebouwden jongen met zijn open, eerlijk gezicht, ‘het doet me echt genoegen, dat ik je kan feliciteeren met den kampioensprijs. Jullie hebben er hard voor moeten vechten en heel wat tegenstanders moeten overwinnen, maar zóóveel te schooner is de victorie. Deze prachtige medaille mag jou en je vrienden nog
| |
| |
lang doen herinneren aan de reeks schoolwedstrijden, maar vooral aan den prettigen, pittigen wedstrijd van hedenmiddag. Met eere heb jullie hem gewonnen. Alsjeblieft, Wouter, en nogmaals geluk gewenscht.’
't Bloed steeg Wouter naar 't hoofd; hoog in zijn keel
klopte het bonzend, en hij hoorde de woorden gonzen tegen zijn trommelvliezen, zonder ze echter te verstaan. In 'n roes greep hij de uitgestoken hand, glimlachte bewogen, en stamelde wat dof gebrabbel. 'n Tumult brak rond hem los; 'n zee van geluid omspoelde hem, toen hij terugging naar zijn plaats, verward, op- | |
| |
gewonden en ontroerd. Hij kon al zijn vreugde, zijn geluk niet aan. 't Zat op hem, drukte hem en deed hem zijn beheersching verliezen. De medaille werd hem uit de hand genomen, vóórdat hij zelf haar nog had kunnen bekijken. Doch Wouter verzette zich niet, keek onthutst rond zich, lachte 'ns en antwoordde vaag op hetgeen van alle kanten hem opgewonden werd ingefluisterd.
De uitreiking van den tweeden prijs, aan 't Willibrordus-gymnasium, bracht stilte. Gaf tevens Wouter gelegenheid zich wat te herstellen van al die vreemde emoties. 'n Innig, warmend geluk bleef er van over. O! wat 'n zon viel goud en blond door de bovenramen der gymnastiekzaal. Wat 'n blauwe hemel glansde daar buiten, en hoe jong blonken de gezichten der leeraren. Er was niets dan vreugde, blijdschap en geluk. En jeugd. Sterke, vreugdige jeugd.
* * *
Toen de uitreiking was afgeloopen, wachtten Wouter en zijn kornuiten opgewekt pratend op den gymnastiek-leeraar.
‘Zoo, kerels, die is verdiend, hè?’ kwam deze geestdriftig en kameraadschappelijk naderbij. ‘Mag ik ze zien, Woutertje?’ Wout gaf den leeraar het mooi-blinkend kleinood, waarop aan de eene zijde in relief 'n forsch voetballer stond, en aan de andere de inscriptie: ‘Kampioenschap School-competitie 1921’.
‘'n Fijn ding, hoor!’ zei meneer Kroone, ‘daar moeten we 'n kastje voor koopen, en dat hier in de zaal ophangen.’
't Voorstel vond enthousiasten bijval, zoodat, toen 'n kwartiertje later de lustige troep jongens het gebouw
| |
| |
verliet, de medaille in bezit was van Meneer Kroone, die zorgen zou dat ie 'n waardig plaatsje krijgen zou in de zaal, die voor 'n sport-trophee 't meest geëigend was. Op 't bordesje vóór 't gebouw namen de jongens afscheid van hun gymnastiekleeraar. Fier de koffertjes of mandjes dragend, stapten ze in de richting van het schoolhek.
De concierge stond er ongeduldig-rammelend met de sleutels te wachten. ‘Vooruit, jongelui. 't Is al bij zessen.’
‘Nou, Vinkie! Hou je maar kalm. Je moet weten wie je vóór hebt.’
‘Hu...... 't zou wat,’ bromde de concierge korzelig terug.
‘'t Zou wat?’ brulde er een verontwaardigd. ‘Hoor je dat, jongens? Wij zijn de kampioenen, Vinkie.’ En hoog zwaaiend de koffers, zetten ze het schoone, bezielde lied in van: ‘H.B.S. is kampioen......’
|
|