Hert-spiegel
(1992)–H.L. Spiegel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XIII]
| |
Inleiding IDe tekst van de Hert-spiegel is overgeleverd in: 1. een hs., een apograaf, berustend in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, signatuur 74 J 54, en 2. in de drukken. De eerste druk is van 1614, ‘t'Amsterdam, voor Cornelis Dirckxz. Cooll, In de Kalverstraat’. De tweede druk verscheen in 1615 bij dezelfde uitgever. Voor de eerste druk moet er een hs. als kopij geweest zijn. Van belang is dus de verhouding van bovengenoemd hs. en die kopij. Het zou mogelijk geweest zijn dat het hs. de kopij is geweest. Dat is niet het geval, de verschillen met het druk-resultaat zijn te groot, bovendien, niets wijst erop dat het hs. in een drukkerij is geweest, het zou dan wel beduimeld moeten zijn, wat niet zo is. Zowel het hs. als de kopij gaan terug op Spiegels autograaf, ze zijn daarvan afgeleid. Het hs. als apograaf is niet door Spiegel zelf vervaardigd, het is niet zijn handschrift. Wat heeft de kopiist voor ogen gehad? Of de autograaf, òf een door de auteur gemaakte apograaf, òf die van een ander. Wat tussen de autograaf en het hs. ligt is niet te achterhalen, evenmin de filiage van de kopij. Het hs. kan direct naar de autograaf vervaardigd zijn, maar het is ook mogelijk dat er één of meer apografen tussen hebben bestaan. Naar mijn overtuiging zal het aantal niet groot zijn geweest, gezien het karakter van de Hert-spiegel, die èn naar onderwerp èn naar taalgebruik niet iedereen aansprak. Wij zouden eigenlijk het hs. en de kopij moeten kunnen vergelijken om eventuele verschillen op te sporen, gevolg van een mogelijk verschillend stadium in de conceptie van het gedicht. Maar wij hebben de kopij niet, wel echter het druk-resultaat, en dat zal niet ver van de redactie van de kopij verwijderd zijn. Wij gaan dus de redactie van het hs. en die van de druk-1614 - de andere drukken zijn hiervan alle afgeleid.Ga naar voetnoot1 - vergelijken. Wat blijkt nu? Niet een enkel subtiel verschil, maar grote afwijkingen. Ik heb in Vragende Wijs een aantal van deze verschillen besproken, en aangetoond, dat de redactie van het hs. verre te prefereren is boven die van de drukken.Ga naar voetnoot2 Aan het eind van dat artikel heb ik gezegd, dat ik nog blad- | |
[pagina XIV]
| |
zijden zou kunnen vullen met verschillen, maar dat het beeld niet zou veranderen. Om mijzelf niet al te zeer tegen te spreken moet ik ook hier wel nog enkele voorbeelden geven. Ik begin met bk. VI, 225-226. ‘Aard, water, vier, en lucht sijn d'onvermenghde deelen/ daar uijt dat ghij bestaat, die voeden u en teelen’; Dit is de redactie van het hs. De druk-1614 - en dus de latere drukken - heeft: ‘Aerd, water, lucht en vier, zijn d'onvermenghde delen/Daar uyt dat ghy bestaat: die voeden u en telen’. Als wij oppervlakkig kijken, zeggen wij: natuurlijk, de druk heeft de normale, hiërarchische volgorde naar de dichtheid van de elementen.Ga naar voetnoot3 De volgorde die Spiegel toepaste, was een subtiele wijziging. Laat ik een strofe uit een choor in Hoofts Achilles en Polyxena citeren. ‘Vier, water, lucht en d'aerde sijn tweedrachtich./Een ijder tegens ander in sijn aert,/Nochtans natuer off s'werrelts schepper machtich,/Heeft haer in ijder schepsel soo vergaert/Datter geen twist, maer stadich vrientschap crachtich/Wert tusschen haer, elck in sijn ampt bewaert,/En als het een het ander wil verwinnen,/Bederfft het geen daer in sij twist beginnen’. Bij Spiegel zijn de middelste en de uiterste leden de contraria, er ligt eenzelfde redenering aan ten grondslag als bij Hooft. In de volgende verzen worden de meest etherische elementen, lucht en vuur (warmte), en de meer dichte, aarde en water samen genomen. Een voorbeeld uit bk. I, vs.467. Het hs.: ‘Want reen-beraadingh is een waagh-schaal in t'verstant,’; de druk: ‘De reen-beraadingh bruykt die waaghschaal int verstand’. In het hs. een volkomen logische opzet: de berading is als een weegschaal, de argumenten worden op de schalen gelegd en gewogen; in de druk een stuntelige formulering. Nu een paar voorbeelden, waarin het vers-ritme verknoeid is. Bk. I, vs. 578, de redactie van het hs.: ‘Nu trekt u schuijt op t'lant tott op een ander tijt’. De druk heeft: ‘Trekt uw schuyt nu opt lant, tot op een ander tijt’. Kan het erger? Nauwelijks, maar ook het volgende voorbeeld is niet fraai. Het betreft bk. I, 412. Het hs.: ‘indien wij hielden siel, als garen t'lijf gesontt’; De druk: ‘Indien wy ghaeren ziel als lijf hielden ghezond’. Ik geef nog één voorbeeld dat de kwaliteit van het hs. onderstreept. Als ge een verlies lijdt, zo betoogt Spiegel, bedenk dan dat het is toe te schrijven aan ‘God, Natuijrs beloop, en t'volgh-geschik der dinghen’: Dan volgt: ‘die gaft, die namt’ (I, 218). Zo het hs.. De druk: ‘Diet ghaf, die namt’; Inderdaad, dat is omgangstaal. Ook Coornhert schrijft: ‘Die 't gaf, | |
[pagina XV]
| |
die nemet weder’. (Wellevensk. V, V, 17), maar de Wellevensk. is een prozageschrift. Ik lees: dié gaft, dié namt. De accentuering wordt bepaald door wat erop volgt: ‘wilt ghij die na u wille dwinghen’? (I, 218b). Maar wilt u de accenten leggen op ‘gaf’ en ‘nam’, dan protesteer ik alleen binnensmonds. Ter zake, wat een uitstekend expressief vers in het hs., ongetwijfeld schreef Spiegel het zo. Het oordeel over het vers in de druk laat ik graag aan u zelf over. Ik wil nu tot mijn conclusie komen. Die luidt: de verschillen die de druk-1614 - en dus alle drukken daarvan direct of indirect afgeleid, ook de moderne 20ste-eeuwse - vertoont ten opzichte van het hs. kunnen niet aanspraak maken op de titel varianten. Onder varianten versta ik, i.c. van de Hert-spiegel, verschillen in redactie die op een bepaald moment in de conceptie van het gedicht vorm hebben gekregen, waarbij soms één van beide versies als authentiek werd aanvaard, soms beide als open varianten bleven bestaan. Neen, de verschillen die de druk-1614 toont zijn doodgewone veranderingen op arbitraire wijze door iemand aangebracht in een apograaf, of in de kopij; de auteur, Spiegel, staat hier geheel buiten. Waarom is dat gebeurd, en door wie, door één persoon, door meer personen? Greg constateert in dit verband ‘...many works are known to have circulated more or less widely in manuscript, being no doubt copied and recopied, and it is likely that some of them ultimately reached the printer in a form far removed from the autograph...Ga naar voetnoot4 In zijn extreemheid geldt dit niet voor de Hert-spiegel, natuurlijk werd het gedicht, gekopieerd, wij hebben er het bewijs van, maar dat er een stroom van kopieën was, dat lijkt mij aan twijfel onderhevig, daarvoor was de Hert-spiegel te exclusief. Als wij de autograaf a noemen, dan kunnen er an kopieën zijn, in de latere daarvan kunnen allerlei fouten van de vorige overgenomen worden - dat suggereert Greg - en er kunnen nieuwe bijkomen. Maar eens moet een fout gemaakt worden. Een onduidelijk schriftbeeld van de legger kan een oorzaak zijn, slecht lezen een tweede, maar ook slecht begrijpen, en daarmee samenhangend arbitrair ‘verbeteren’ kan als zodanig gelden. Deze laatste oorzaak acht ik nu zeker in de druk-1614 van de Hert-spiegel aanwezig. Naar mijn oordeel kunnen wij de afwijkingen van de druk niet alleen toeschrijven aan slordigheden, ze wekken de indruk opzettelijk te zijn aangebracht. Als in V, 125 ‘u kintheijts valsche beelden’ vervangen wordt door ‘u kindsheid valsche beelden’, dan constateer ik, dat de kopiist de intensivering in het hs. niet begrepen heeft. Als in II, 71 ‘hout- | |
[pagina XVI]
| |
plaats-teil’ geworden is tot ‘houtplaats feil’, dan waag ik te betwijfelen, of de kopiist wel notie had van het drukkersprocédé. Als in II, 69 ‘Faamklaps snelle wieken’ gewijzigd wordt in ‘faams-klap-snelle wieken’, dan meen ik dat de kopiist geen goede voorstelling heeft gehad van de realiteit waarin de beeldspraak haar oorsprong vond. Als het hs. in VI, 225 heeft ‘Aard, water, vier, en lucht’, de druk ‘Aerd, water, lucht, en vier’, dan betekent dit, dat de kopiist blijkbaar niet op de hoogte was van de verhouding tussen de elementen, zoals de alchemie die kende. Voeg hierbij de vele plaatsen, waar het vers-ritme geweld is aangedaan, ik verwijs alleen maar naar V, 428 en 430. Mijn opvatting over de tekstoverlevering van de Hert-spiegel valt in tweeën uiteen: 1. Er is iemand geweest die in een apograaf, of in de kopij van de editie-1614 op volstrekt willekeurige wijze heeft ingegrepen in de redactie, zoals die afkomstig was van Spiegels autograaf. Wie dat ook geweest is, hij had weinig inzicht in het doordachte en subtiele taalgebruik van de dichter, en was niet versgevoelig. 2. In het hs. vinden wij een redactie die nauw, zo niet zeer nauw verbonden is met die van de autograaf. Wat is die autograaf geweest? Wij weten het niet, evenmin hoe die tot stand is gekomen. Bij een lang gedicht als de Hert-spiegel moeten er wel voorstadia geweest zijn, alweer, wij kunnen het vermoeden, bewijzen echter niet. De eindredactie kan dan een omwerking hiervan zijn, maar het is ook goed mogelijk dat reeds vroeg - vooral bij een consciëntieus man als Spiegel - de definitieve redactie van onderdelen vaststond, en de uiteindelijke autograaf niet anders was dan het verzamelen hiervan. Het feit blijft dat wij niet anders hebben dan het hs. in de K.B. in Den Haag. Tot dit hs. moet onze aandacht zich dus bepalen. Ik heb gezegd dat het hs. dicht bij de autograaf zou staan. Kan ik dat bewijzen? Natuurlijk niet, dan zou ik de autograaf en de apograaf moeten kunnen vergelijken. Maar ik kan het misschien aannemelijk maken, en plausibiliteit is in ons vak het enige, waartoe wij vaak kunnen komen. A.C. de Jong in zijn proefschrift H.L. Spiegels Hertspiegel heeft het hs. beschreven. Hij citeert een brief van De Vreese, waarin deze meedeelt dat het hs. naar zijn oordeel ‘blijkens het watermerk van het papier, in de eerste jaren van de zeventiende eeuw geschreven (moet) zijn, misschien in 1613 of 1614’. De precisie van 1613 of 1614 lijkt ingegeven door de wetenschap dat de Hert-spiegel in 1614 werd uitgegeven, en dit klemt temeer, daar het hs. - ingebonden in een perkamenten band uit die tijd - wordt voorafgegaan door de titelplaat in vergrote vorm van de editie-1614. Wie is de kopiist van deze apograaf? Wisten wij het maar, dan zou alles wat nu volgt ongeschreven kunnen blijven, immers, ik moet me op specu- | |
[pagina XVII]
| |
latief terrein wagen. Maar ik zal trachten toch enige grond aan mijn veronderstellingen te geven. Anders dan de kopiist die bezig is geweest met de apograaf, ev. apografen, waaruit de kopij van de eerste druk is voortgekomen, is die van het hs. een uiterst zorgvuldig persoon geweest, ook van een hogere geestelijke standing. Het zou wel eens kunnen zijn - laat ik niet schijn-zekerheden inbouwen als ‘het lijkt wel haast zeker’ en dgl., maar mij bepalen tot ‘het zou wel eens...’ - dat de kopiist Grieks heeft gekend. Wat is het geval? Hij gebruikt als grafemen twee letters uit het Griekse alfabet: de β (bêta) en de ξ (xi). Men kan zeggen, dat hij die ergens heeft opgepikt. Inderdaad, dat kan, maar laten wij niet bij voorbaat van dit wantrouwen uitgaan. Heeft hij werkelijk Grieks gekend, dan moet hij een geleerde, een humanist zijn geweest. Dat zou twee dingen verklaren: allereerst het waarom van de kopie. De moraal-filosofische inhoud van de Hert-spiegel, de zoek-tocht naar het summum bonum was hem de bestede arbeid waard. Daarmee zou samenhangen het feit, dat het hs. werd ingebonden in perkament, en voorzien van een apart gedrukt titelblad. De bezitter stelde dus het hs. op hoge prijs! In de tweede plaats de kwaliteit van het hs. Welnu, het hs. heeft grote kwaliteiten, zowel wat het uiterlijk betreft: een regelmatig, niet door doorhalingen onderbroken schriftbeeld, als wat het innerlijk aangaat: een weloverwogen moralistisch systeem, enerzijds gefundeerd in de visie op de mens als een natuurlijk schepsel, anderzijds in de regels en geboden, die de christelijk-bijbelse ethiek voorschrijft. Ik bedoel dus daarmee, dat de tekst zoals die in het hs. voor ons ligt, geen enkele passage vertoont die corrupt zou kunnen zijn. De kopiist die de apograaf (het hs.) heeft vervaardigd was intellectueel in staat het taalmateriaal van de legger te beoordelen, en tevens de door dat taalmateriaal geconstitueerde inhoud. Hij had geen behoefte taalvormen te wijzigen, en zinsstructuren te vereenvoudigen. Hij kon met zijn schrifttekens de legger - naar mijn overtuiging dus de autograaf van Spiegel - nauwgezet weergeven. Iemand zal zeggen: dat klinkt wel erg mooi, maar ik zou toch graag concrete bewijzen zien. Welnu, die kan ik geven, en ze passen geheel in het bovenstaande betoog. A.C. de Jong merkt in zijn dissertatie in het commentaar bij I, 83 reeds op: ‘Meermalen heeft: Hs. H. juistere woordvormen bij vreemde woorden, bv. I, 127 Pernassus, Hs. H. Parnassus; I, 326 Peilloot, Hs.H. Piloot; II, 9 Taal-leye, Hs.H. Taleije; III, 6 Merk-uurs Hs.H. Merkuurs; V, 394 spings, Hs. H. sphinx. Ten dele wordt dit veroorzaakt door onjuistheden in de druk, ten dele misschien ook, doordat Hs. H. woordspelingen die Spiegel | |
[pagina XVIII]
| |
in zo'n woord wilde leggen, wegwerkt’.Ga naar voetnoot5 Had De Jong zich beperkt tot zijn eerste argument, dat van de druk, dan zouden wij gezegd hebben, dat is mogelijk, maar zijn tweede argument, dat van het wegwerken van Spiegels woordspelingen, is wel de wereld op zijn kop zetten. Spiegel hield van woordspelingen, ik heb er verschillende keren op kunnen wijzen, maar niet van de soort die De Jong hem toedicht. Oorhuijs en Voeijbus (IV, 81) voor Apollo zijn uitzonderingen, en hij geeft hier in het Nederlands weer Horus en Phoibus. Maar noch de kopiist-humanist, noch de auteur-humanist hielden van de verminking van namen. Die gaven zij weer, zoals de kennis van de klassieken hun die had geleerd. Degene die verantwoordelijk is voor de redactie van de drukken, had geen respect voor de tekst die voor hem lag, de kopiist van het hs. had die juist wel. Het woordpaar peilloot/piloot uit het bovenstaande rijtje toont het procédé van de kopiist wiens arbeid tot de drukken leidde. Spiegel schreef piloot, het hs. heeft dat ook. Waarschijnlijk heeft hij dat ook voor ogen gehad, maar hij koos voor peilloot, een volksetymologische vorming naast peillood.Ga naar voetnoot6 Blijkbaar achtte hij dat ‘gewoner’, en het woord werd in de zeventiende eeuw gebruikt. Duidelijk toont het hs. zijn kwaliteit in de schrijfwijze van woorden die vooral uit de oudheid stammen. De Jong maakte zijn commentaar naar aanleiding van bk.I, 83. De druk spreekt, in dat vers over ‘d'Asschgrase poeet’; hiermee wordt Hesiodus aangeduid, die in het Boeotische Askra geboren was, het hs. heeft dan ook ‘d'Askraase pöeet’,Ga naar voetnoot7 het bijv. nw. Askraase van Askra is volkomen aanvaardbaar, de zin van de vorm Asschgrase ontgaat mij, het kan natuurlijk een op enigerlei wijze verminkte vorm zijn. In ieder geval het hs. stelt ons niet voor problemen, wij hoeven niet te zoeken naar een of andere duistere woordspeling. Een tweede kenmerkende trek van het hs. is de goede interpunctie. Ik geef één voorbeeld: ‘Godt weet, en jont ons t'best; laat hem t'bestieren vrij./Lieft ellik ding na waard: God, deuchd, en t'eewich leven/ met staaghe liefd: maar tijdlijk t'geen u sal begeven,/soo voeldij geen verlies: Want hier niets niet gebeurt/dat ons met recht bedroeft, verdriet baart, of versteurt’. (I, 220-224). Dit lijkt mij voldoende, de interpunctie is met grote zorg aangebracht. De vraag mag gesteld worden: is deze interpunctie van de kopiist, of van Spiegel? Ik ben ervan overtuigd dat zij van Spiegel afkomstig is, en ik heb daarvoor een argument. De druk-1614 heeft allerlei tekortkomingen, maar uiteindelijk is hij een | |
[pagina XIX]
| |
nazaat van Spiegels autograaf. Welnu, de interpunctie van deze editie verschilt weinig van die van het hs., is iets minder nauwkeurig, en gezien de andere ingrepen, moet die wel overgenomen zijn, daaraan is nauwelijks gemorreld. Een derde kenmerk van het hs. is de zorgvuldigheid waarmee het als geheel is vervaardigd. Er komen geen doorhalingen in voor, wel overschrijvingen. Meestal was dit te wijten aan het feit, dat de kopiist anticipeerde op een komend woord, zijn fout inzag, en het goede woord, altijd de beginletters, er overheen schreef. Ook uit de totaliteit blijkt de accuratesse waarmee gewerkt is. Zitten er fouten in het hs? Ik zou bijna zeggen: hoe kan het anders, een gedicht van nagenoeg zesendertighonderd verzen. De ergste fout is het weglaten van een hele versregel, II, 297, het rijm verraadt het gemis.Ga naar voetnoot8 De Jong heeft in zijn proefschrift reeds de fout aangewezen, die heel gemakkelijk uit de druk-1614 hersteld kan worden, het is geen probleemvers. De verdere foutjes worden in mijn editie vermeld en rechtgezet. Het hs. is met een regelmatige humanistische letter geschreven, er is nog een restje van het gothische schrift gebleven in de e, voornamelijk in en, el en dgl. combinaties, maar daarnaast komt ook de humanistische e voor. Wij zullen tevergeefs zoeken naar eenheid van spelling in het hs., de kopiist hanteert zijn eigen spelling, naar het mij lijkt verschillend van die van Spiegel. Zo vinden wij ‘Godt’ naast ‘God’, ‘tott’ naast ‘tot’, ‘deucht’ naast ‘deuchd’ Volgens de Twe-spraack schreef Spiegel ‘dueghd’,Ga naar voetnoot9 maar is hij bij deze spelling gebleven? Het is heel goed mogelijk, dat hij in de latere jaren van zijn leven de ‘ue’ vervangen heeft door ‘eu’, en dat de kopiist van het hs. deze schrijfwijze voor ogen heeft gehad. Ook Hooft verandert zijn spelling enkele malen. De versregels beginnen niet altijd met een hoofdletter, dat is vooral het geval bij enjambementen, die veelvuldig voorkomen. Eigennamen krijgen een kapitaal: Godt, Heijl-landt, Natuijr, Parnassus, en dgl. Maar andere woorden delen soms die eer. In VI, 38 vinden wij ‘Nevens’; een vergissing was de oorzaak: het vers luidde: ‘En in de boven-ruimt drie salen nevens een,’; de kopiist schreef ‘drie salen bo..’, (waarschijnlijk perseverantie van ‘boven-ruimt’) zag zijn fout, verbeterde door overschrijving - zijn gewoonte - en werkte de lange stok van de ‘b’ weg door de hoofdletter ‘N’. Op die zelfde bladzijde ontmoeten wij: Eetzaal, Gevels, Iaar, voor mij onduidelijk die hoofdletters. In ‘dats Goetheijt, wijsheijt, macht’ | |
[pagina XX]
| |
(VI, 177) - alle drie attributen van God - zou men de hoofdletter van Goetheijt kunnen verdedigen met de opmerking dat het gaat om het eerste woord, maar dat gaat niet op in VI, 166: ‘en soeken siektes, Armoeds, slavernijs verliesen?’ Het heeft er veel van dat er niet een bepaald systeem zit in het gebruik van hoofdletters. Als in I, 65 de min-god als ‘Aterlingschen dwergh’ wordt afgeschilderd, kan men zeggen: aterlingse is hier als kwalificatie belangrijk, en springt er door de kapitaal uit. Maar wat te denken van de volgende passus: ‘O al vervullend een, die alles schepper sijt,/selfstandich wesen, sonder stof, of Form, of tijt,/ ...’ (III, 35-36) Wat een mogelijkheden om hoofdletters te gebruiken, alleen ...Form. Misschien is er sprake van een ‘emotioneel gebruik’ van kapitalen. Ik bedoel er dit mee: de kopiist krijgt een woord in zicht, dat hem treft, en dat dan automatisch een hoofdletter krijgt. Een voorbeeld: ‘Dit geeft de Tooren kracht ook eijgen heijl te deeren’. (II, 413). ‘Elk is haast rijk. Anmerkt Diogenes, sint Ian/die waren rijker beij, als ellix tij is Tiran’. (II, 211-212). Translitteratie. De hoofdletters: In de meeste gevallen leveren ze geen problemen, ze zijn duidelijk te onderscheiden van de kleine letters. Alleen bij de ‘m’ en de ‘ξ’ is twijfel mogelijk. Er is een fraaie hoofdletter ‘M’, maar er bestaat ook een vergrote ‘m’, enige willekeur is hierbij niet te vermijden. Bij de ‘ξ’ is geen onderscheid mogelijk, ik geef alle minuscuul weer. De ‘u’ en de ‘v’. Ze zijn grotendeels gescheiden naar onze normen. Soms komt een ‘u’ voor waar wij een ‘v’ zouden schrijven, zo kan men ‘leuen’ naast ‘leven’ vinden. Ik heb ze laten staan als curiosa, ze tonen duidelijk hoever de kopiist was opgeschoven naar onze normen. De hoofdletters heb ik naar onze schrijfwijze genormeerd. Ik meen een verschil tussen ‘V’ en ‘U’ te kunnen constateren, al is er wel eens een twijfelgeval. De ‘i’ en de ‘j’. De kleine letters zijn naar onze normen verdeeld. Bij de hoofdletters is dat niet het geval: er is maar één grafeem voor beide klanken. Ik heb gekozen voor de ‘I’. De ‘y’ of ‘ij’. Er is een grafeem ‘y’, er is een grafeem ‘y̆’ met een tittel (een boogje), er is een grafeem ‘ij’. Ik heb steeds een ‘ij’ gekozen, er is een neiging in die richting. Daarmee wordt de uitspraak niet aangeduid: in ‘ijmand’ (IV, 395), en ‘ijglijx’ (VI, 48) zal de ‘ij’ zeker niet uitgesproken zijn, zoals thans gebruikelijk is. I, 477 geeft nog een voorbeeld van een neiging naar de ‘ij’: in waarschijnlijkheijt.’ driemaal een ij. Met de beide Griekse grafemen ß en ξ staat het heel anders. Ze behoren niet tot het systeem van grafemen van de Nederlandse taal. Die er wel | |
[pagina XXI]
| |
toe gerekend kunnen worden, hebben ‘toekomst’, er is continuïteit, alle blijven. Dat is niet het geval met de Griekse grafemen, die zijn ‘Fremdkörper’ in het systeem. Wanneer wij uit het Grieks zouden translittereren, zouden wij de ß door een ‘b’, de ξ door een ‘x’ weergeven in alle gevallen waarin ze voorkwamen. Dat gaat hier niet op: er is een grafeem ‘ß’, er is een grafeem ‘ξ’. Wij moeten ze dus los zien van hun functie in het Griekse alfabet, ze krijgen daardoor meer mogelijkheden: ze kunnen gebruikt worden voor welk Nederlands grafeem ook, of voor een combinatie van grafemen. Voor het bepalen daarvan kunnen en mogen wij een beroep doen op onze kennis van het Nederlandse taalsysteem, wij hebben geen andere norm, waaraan wij kunnen refereren, dit is volkomen legitiem. Nu de uitkomsten. ß = ss. Wij kunnen dat met zekerheid vaststellen. In bk.II 177-178 vinden wij het rijmwoordenpaar ‘verwißen-missen’, dat ons uitsluitsel geeft: ß = ss. Als wij dus in IV, 425-426 ontmoeten glißen en vergißen, dan translittereren wij glissen en vergissen. Onze kennis van het Nederlandse taalsysteem, en de context bevestigen deze keuze. De dubbele ‘ss’ kan ook ontstaan uit twee woorden die tot een eenheid zijn geworden, zo in V, 151, waar ‘is sij’ wordt ‘isse’, in het hs. iße. De ‘ss’ kan eveneens in vreemde woorden voorkomen, de ervaring leert ons de juiste schrijfwijze: Parnassus, in het hs. Parnaßus. Als er een grafeem zo los in het systeem zit, bestaat de mogelijkheid dat het nog een andere verwante klank weergeeft. Dat is hier het geval. ß=s. In I, 201 komt voor boßchen, dus getranslittereerd ‘bosschen’. Hieruit ontstaat blijkbaar in IV, 87 en 94 boßch, getranslittereerd ‘bosch’, en daaruit. ß=s. Maar het is ook mogelijk dat uit ß-ss, ß=s spontaan voortkwam. Zo komen wij vormen tegen als dichtenß' (dichtens') I, 66 naar voorbeeld van sijns' (I, 367), en blijvens' (IV, 470). De translitteratie van het grafeem ß heeft dus nu eens ‘ss’, dan weer ‘s’ opgeleverd. Dit is nu allemaal erg fraai, maar hangt wel heel sterk samen met de hypothese van de kopiisthumanist. Wij kunnen deze veronderstelling vermijden, en op een andere grondslag tot dezelfde resultaten komen. Wat toch is het geval? In het systeem van grafemen van het Nederlands komt een gelijksoortig grafeem voor als de bêta, ontstaan uit de lange ‘s’ met er tegen aan een ‘z’, in deze trant ß, Wij geven die weer met ‘sz’, ook in de zeventiende eeuw gebeurde dat. Zo kennen wij: Garbrant Adriaensz, maar ook Gerbrant adriaenß, of garbrant Adriaanssoon. Gewoon zijn namen als: Ian Iacoß, Dirck hendricß, claes egbertß, dus Ian Iacobsz, Dirck hendricsz, en claes egbertsz. Maar eveneens kwam voor: Ariaen Cornelisß = Ariaen Cornelis-zoon, en Claes pietersß = Claes pieterszoon. Daarnaast trad het grafeem op | |
[pagina XXII]
| |
in ondergeß = ondergesz = ondergeseijde, en voorß = voorsz. = voorseijde.Ga naar voetnoot10 Dit mag voldoende zijn om aan te tonen dat het grafeem ß verschillende woorddelen kon vervangen. De stap is niet zo groot om het te gebruiken voor ‘ss’ en ‘s’, temeer daar die niet zo ver afwijken van ‘sz’. Daarbij: Dr. Verkruysse geeft op blz. 125 van het Memoriaal Philips ariaenßen weer met Philips ariaenssen, dus met ‘ss’. Rest ons nog de ξ, die wij in het systeem van grafemen van het Nederlands kunnen determineren als een vlot geschreven ‘z’. Overal waar dit grafeem voorkomt dacht ik het weer te geven door een ‘z’. Dan echter doet zich een complicatie voor. In bk. III, 9 ontmoet ik het volgende woord: ξeeuξcher = Zeeuzcher. Bedoelde de kopiist dat werkelijk, had hij dat in zijn legger voor ogen, had Spiegel dat geschreven? Bovendien, naar mijn mening belast ik daarmee het woordbeeld te zwaar, en ik translittereer Zeeuscher. Dat riekt naar ketterij, maar bij de ß hebben wij al gezien, dat dit grafeem stond voor ‘ss’ en ‘s’. Maar dat feit slaat niet op zichzelf. Wij lezen in bk. I, 234 en 289 ‘vreese’, in I, 327 ‘vreeξe’, in de tekst ‘vreeze’. Zo staan naast elkaar ‘deser’ (I, 136) en ‘deξen’ (I, 336) = dezen in de tekst. Evenzo ‘sielgesichte’ (I, 162) en ‘ξielen’ (I, 2739 = zielen in de tekst. In bk. III, 11 ‘ξuijmdij’, in III, 314 ‘verξuijmen’, beide in de tekst ‘zuijmdij’ en ‘verzuijmen’, maar in III, 303 ‘versuijmt’, en dat ook in III, 165 en 170. In III, 183 ‘geensins’ in 224 ‘geenξins’. Dit verschijnsel zou ik nog met tal van voorbeelden kunnen vervolgen steeds een afwisseling van ‘s’ en ‘z’. Voor de kopiist zijn ze verwisselbaar, hij is dus niet constant in de onderscheiding van ‘s’ en ‘z’. Bij de translitteratie moet ik een norm hebben. Die kan ik alleen vinden in het moderne Nederlands. Als ik dus bk. VII, 51 lees ξuijker-ξoette translittereer ik ‘suijkerzoette’, in VII, 62 wordt ξuijer-ξee ‘Zuijer-zee’. Zo wordt in bk. IV, 268 weerξchijn ‘weerschijn’, en wijξheijt in IV, 326, 245, 408 en overal elders wordt ‘wijsheijt’. In bk. VII, 339 moet 'ξ werells worden tot ‘'s werelts’. Overigens, door zo te translittereren komt het resultaat overeen met de praktijk van Spiegel in zijn Twe-spraack. Het is duidelijk dat de kopiist zijn eigen spelling volgt. Of heeft hij toch niet een autograaf, of apograaf van Spiegel voor ogen gehad? Hoe dat ook zij, de spelling die Spiegel voorstond vinden wij in het hs. niet. De interpunctie is integraal overgenomen, over het algemeen komt die met de onze overeen. Niet altijd komt na een volzin een punt, soms staat | |
[pagina XXIII]
| |
er geen leesteken, de volgende zin begint dan niet steeds met een hoofdletter. Het vraagteken heeft niet altijd onze waarde, wij zouden in die gevallen een punt of een uitroepteken plaatsen. Bij het lezen van de tekst moet men er dus op bedacht zijn dat er van onze normen wordt afgeweken, hinderlijk is dat niet. |
|