Syons wijn-bergh(1670)–M. van de Speybroek– AuteursrechtvrijInhoudende verscheyden schriftuerlijcke liedekens, uyt den Ouden en Nieuwen Testamente by een vergadert Vorige Volgende Kinders. EEn kint is als een wit papier: Dus let op dit onnoosel dier, Want soomen daer yets quaets in prent: Soo is dat edel wit geschent, Gelooft vry dat in teere sinnen: d' Opvoedingh kan den aerdt verwinnen. Gewent een Wint-hont tot den pot, Een Jacht hondt wort een keucken-sot: Leert ouders u kinders, en vooghden u weesen Voor al den grooten Schepper vreesen. Gods vreese is een goet begin, De gront der wijsheyt leyter in. Straft vry na waerd' u eygen kint: Indien ghy dat met leugens vint, En soo ghy eenigh dingh vermeught: Leert waerheyt spreecken aende jeught, Straft kintsche feylen in u kint: Eer ghy daer mans gebreecken vint. Men moet voor al de kintse jaren: Boven reden niet beswaren. Licht korsel zijn en licht te proncken: Zijn inde jonckheyt quade voncken. [pagina 333] [p. 333] Gy die dit in u kinders siet, Soeckt gy u voordeel lijt het niet. Een kint geneyt tot snoeperyen En staet een Vader niet te lyen. Want als de lust daer toe gewent, Soo is een aerdigh kint geschent. Gewent soo veel gy immer kond', Tot slechte kost een kinder mond', Dat is u nut en hem gesont, Want als de spijs is door de keel, Dan is 'et doch al evenveel. Maeckt dat geen jonckheyt ledigh gaet, Want niet te doen leert alle quaet. Wie in sijn lant geen koren saeyt: 't Is beter dat hy distels maeyt. Ledigheyt is hongers moeder: En van dievery een broeder. Als ghy de jonge kinders voet, Let watje seght en watje doet. Laet geen kint vuyle reden hooren: Want kleyne potten hebben ooren. Ach waer een teer gemoet geraekt ontrent de sonde Daer wert'et oog besmet, het oore wert geschonde: Hier door een slim gesigt, daer met een dertel woort Het quaet gelijck de pest het set geweldigh voort. Ach wie een vat besaet sijn hoepen af te breken! Veroorsaeckt dat de wijn moet in de kelder leken. En streelt de kinders niet al is de liefde groot! Doet kinders uytte weeg wanneer men gasten noot. Hoort noch een huys gebodt hier mede nut geweten? En maeckt noyt eenig kint naukeurigh in het eten, Niet lecker inde spijs niet dertel in den dranck, Het blijft haer anders by haer leven-dagen lanck. Siet alsmen wort genoot in trouwer lieden huysen Daer sal u teere jeugt ellendigh sitten pluysen, Een mont van kiesen aerdt dat is een lastigh pack: En voor haer eygen selfs een droevigh ongemack. Noch moetick voor een les de ouders hier belasten: [pagina 334] [p. 334] Geen kinders nimmermeer te setten by de gasten, Want onder dit gewoel gebeurt niet selden wat: Dat by de teere jeught niet op en dient gevat, Het kint in desen stant gaet buyten alle palen: Het laet een gierigh oog op alle schotels dwalen, Het eyst: een yeder geeft, en dit en weder dat, En hier af wert de maegh tot aende keele sat, Dit hindert jonge luy: dit hindert aen de leden, Dit hindert aen de geest: dit hindert aen de zeden. AL wie sigh besigh houdt ontrent het Huys-gesin, Die vint 'er kleyn beslach, doch groote saecken in, Gy met u weerde Man zijt hier als hooge machten, Als Prinçen van het landt, wilt op u kinders achten, Bwijst met u gewaet, met uwe reyne zeden: Bewijst met u gebaer, met uwe goede reden: Bewijst het over-al dat ghy een Christen bloedt In uwe leden draeght, en in u boesem voedt. Vorige Volgende