Syons wijn-bergh
(1670)–M. van de Speybroek– AuteursrechtvrijInhoudende verscheyden schriftuerlijcke liedekens, uyt den Ouden en Nieuwen Testamente by een vergadert
't Vijf-en-veertigste liedt.
| |
Stemme: Psalm 1.
ZIngt o mijn ziel! de heerlijcheyt des Heeren,
Al wat gy ziet, is vaerdigh om te leeren,
Gods alle-macht, en groote goedigheyt,
Die al wat is, soo wijsselijck bereydt.
2. Zijn machtig woordt doet alle ding herleven,
Het dorr' gelaet des Winters is verdreven;
De gantse aerde schijnt als weer verjeugdt,
Ja al wat leeft is op sijn wijs' verheught.
3. Hoe groent het veldt! t geboomte staet te bloeyen.
| |
[pagina 224]
| |
De plant, en kruyt zijn willig om te groeyen.
De knop ontsluyt de bloem, dan set de vrucht,
Siet hoe 't gewas, als nae sijn rijpheyt zucht.
4. De schoone bloesem 't cieraet van de hoven,
Komt overvloedig hare vrucht beloven.
Hoe veel vergaet dat nimmer rijp en wordt!
't Geen heerlijck bloeyt, oock lichtelijck verdort.
5. Als haer de vrucht tot rijpen wil gaen setten:
Helaes! wat wil haer was-dom al beletten?
De vlieg, de risp, mist, droogt', of guere windt,
Doen dat men weynigh rijpe vruchten vindt.
6. Gy moet O mensch! hier nutte lessen leeren,
Tot dit gesicht, verstandt en aendacht keeren.
Siet hoe natuer, herschapen weder leeft,
En gy! doorsoeckt wat vreught uw Ziele geeft?
|
|