Villers-la-Ville
(1988)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
De gedachte is in mij opgekomen om een werkje te schrijven dat niet alleen handelt over de natuur van de dingen en de eigenschappen van de woorden, maar ook over hun mystieke betekenis. Want hemelsche redene en mach ertrike niet verstaen; want van allen dien dat in ertrike es, mach men redene ende dietsch ghenoech venden, mer hier toe en weet ic gheen dietsch noch ghene redene. Nochtan dat ic alle redene can van sinne alsoe mensche connen mach, al dat ic u gheseghet hebben, dat en alse gheen dietsch daer toe: want daer en hoert gheen toe dat ic weet. O voi ch'avete gl'intelletto sani
mirate la dottrina che s'asconde
sotto il velame de li versi strani!
(O gij met gezond onderscheidingsvermogen,
Let op de leer, die zich verbergt
Onder de sluier der vreemde verzen.)
dante alighieri, La Divina Commedia, Inferno
| |
[pagina 7]
| |
Aan Frans en Mia Geysen | |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
Werkstuk van giganten zo vertrouwd
Met aarde als met hemel nu uit grijs
Verrotst massief de massa loskomt
Wolkgekorreld alsnog aardgeworteld
Soms en soms ook gaaf geaderd pols
Tot godgerichte pijlers gepolijste
Werkstukken van handige giganten
| |
[pagina 11]
| |
Tekenen van tekenen na te laten sporen
Daarop het vrome werk van de ontcijfering
En van de grassen groeiend onder de
Gekromde ruggen van monnik en convers
Zo wordend het allodium der allodiën
Want zonneleen en leenzon voor de vogels
Duif en buizerd in het uitgezuiverd teken Thyle
| |
[pagina 12]
| |
In het herfstbrons is de bron Goddiarch
Ontbrond verdriet bewolkt het brabantwoud
En zielen in hun lichaam knielen De mijters
En de schoudermantels zijn nog niet bereid
De beitel bijt in eindeloosheid de eerste
De nooit voltooide steen want hemelwijd
Gewijd in herfstbrons is Goddiarch hun bron
| |
[pagina 13]
| |
Sprokkelend het kleine hout in dit
Kolenwoud zetten zij de stappen van
Het vuurbehoud een woud van gedachten
Gloeiend houdt en vingertoppen warmt
Tot waar de ader rood geworden het hart
Zijn god weerhoudt de roodborst vlamt
In de breedste brandgang van het kolenwoud
| |
[pagina 14]
| |
Maak ik mij op om tussen vellum en velijn
Dit getuigenis na te laten van hoe uit
Berotste rondingen rotsen hun arduinen omtrek
Van hoe uit eeltgeharde handen godgewijde biddend
De beitels bijtend buitelen hun vuurlijn snijden
Blok te worden en cirkelrond volmaakt van staat
Pilasters kroonlijst blinde en verblindende arcaden
| |
[pagina 15]
| |
Honderd monniken en broeders driehonderd
Broederlijk bijeen eten zij en bidden zij
En biddend zij zitten bijeen op tegel
En bidbank bijeen gebogen bidden zij
Benedictijnse gebeden op gebogen lippen
Gebeden die vonken uit tondels van monden
Honderd monniken en broeders driehonderd
| |
[pagina 16]
| |
In stromen van fysisch licht komen zij
Rijgebonden in een ketting van gezangen
Verschansen zij de handen in het schapulier
Want schaduwen van Zijn schaduw lippen
Zij de woorden in het koele marmer
Gaan zij liggen op ligbedden van tegels
Vertellen van tegels tegelijk de ascese
| |
[pagina 17]
| |
In webgeweld van kruisgewelf gevangen
Warmte wij overwinteren rond de haard
In dit calefactorium kalm te keuvelen
Over weer en weerwolf over vrieskou
Die de vriesgans aan de hemel tekent
En hoe nestverwarmend in zijn vlies
De vleermuis huist in web en kruisgewelf
| |
[pagina 18]
| |
Een boerehand van eenvoud eeuwenoud
Gebed van dwarsgewelf tot tongewelf
En van het zelf uit overweldigd zwijgen
Het zwijgen zelf van steen en stilte
Hoor hier groeit de klaver die
Je kleuren hoort en hoe de houtworm
Danig door de dakstoelbalken boort
| |
[pagina 19]
| |
Hoe achter de huidlijst de poriën
In de openingen van het denken over
De landlijn van het denken denkbaar
Bedachtzaam in de marge van het zachte
Met naaktzachte voeten betreden grassen
Er zal wel nog bladstilte zijn en
Uit monniksmond gebedskristallen
| |
[pagina 20]
| |
Het ademen uit kapitelen en timpanen
Dat een ademen is van de landavond
In dit avondland en de ademing is van
Haast onzichtbaar gemaakte gebaren
Als uitgeademd de adem na het baren
De geboorte van het gebeente en van
Het vlees dat uit kapitelen ademt
| |
[pagina 21]
| |
Op draagstenen van bogen gebogen
Hooggotische dieren buigen voorover
Faunatisch gevlinder engelenvlerk
Aan de schouder een ganzenek de erker
Van bereborstkas oerdierlijk gebaar
Van hooggotische dieren op draagstenen
Van bogen gebogen in binding verbogen
| |
[pagina 22]
| |
In vervorming van gevaarlijk vaak grotesk
Gedierte wacht aan de portalen van de aarde
De demon ons op gewapende weelde geweld
Het ontregelde zelf de mond op de botste
Verbuiging van letters vervormd en terstond
Tomeloze verbeelding van dit verwonde
Halfrond in de vorm van de dierlijke demon
| |
[pagina 23]
| |
Tweehonderd broden voor die nood
En broodnodig brood nodig hebben
Hemels manna in vermenigvuldiging
Een hemel van kruimels uit de hemel
Van moegeknede handen van moegebeden
Monnikshanden knedende het deeg
Voor duizend broden uit de rode oven
| |
[pagina 24]
| |
Mystieke lelie die zich van kruis tot
Kruis ontsluit en onder booggewelven
Buigt kerngeworden woord vanuit het
Geheiligd boek en boek der boeken
Ochtendgloren door de hoge ogen
Boven de gewelfde bogen valt Ons
Overvalt met leliewitte ochtendlicht
| |
[pagina 25]
| |
Liturgische dans van geboorte naar dood
In graagzaam gregoriaans en uitgegalmd
Uit klokgevormde monden het mundiale
Bewustzijn te zijn verankerd in angels
En angst voor de onbekende eindbestemming
De zevenurenzang een zoekend zingen
Tussen zonsopgang en zonsondergang
| |
[pagina 26]
| |
Want zo weten wij dat Hij boven dàt
Wat wij weten en wij denken staat Hij
Allegorie nu en dan honds anagram
Blaast zijn geblaf niet naar de aarde
De aarde Zijn warme aan zwaartekracht
Ontstegen weelde en zoekt Hij ons niet
In het spel van ons lichaam te verrassen
| |
[pagina 27]
| |
Op voeten van brons komt hij tot ons
Gelijk een mensenzoon zijn hoofdharen wit
En onder de witte okselwol de borst
Van goud omgordeld Jaspis en jade
Stoten zijn mond een verreikende stem
Hij die ons tot steun heet en van
Het hemeldak een staalgetemperd stut
| |
[pagina 28]
| |
Onbeweeglijke beweging van hemelse tijd
Een en enig verenigd voor eeuwig als vlees
Het versteende en gesteente gevleesd heerst
Voordat Abraham was wie leefde en heerste
In de eeuwen der eeuwen en van eeuwen
Eeuwig weten uit het feest der sterren leest
In de tedere leest van versteend bewegen
| |
[pagina 29]
| |
Licht verstroomd door de ramen van het koor
En door de ogen hoog daarboven lichtobolen
Smetteloos wit voor onyx en ivoor
Zodat patenen kelken remonstransen glanzen
En de glimlach van het alleroudste steen
Het diluviale dat zijn aders marmert
Tot meerdere eer en glorie van Wie hier woont
| |
[pagina 30]
| |
Onder het onderhout geborgen truffels
Gezocht door wie van truffels houdt doch
Vooral houdt van wat in onderhout geborgen
Zich verbergt voor reukzintuig en oogomtrek
Denk edele gedachten in een mond die zwijgt
Glinsteringen in een oogopslag en woorden
Die adel ademen tussen heelal en dal
| |
[pagina 31]
| |
Sporen te bespeuren waarmee de wereld
In spiegels tot ons spreekt als wierook
Het eindpunt van apsidelijnen breekt
Want eindpunt van de baan des levens tekent
Handen in ogief gevouwen en taalverweven
Op de mond de godsgeschenken water grond
Waarin gebed door handenarbeid afgerond
| |
[pagina 32]
| |
Hoe hanen van edelmetaal staan kraaien
Bij elke stap en van de druiventreders
De hand verwonderend om het oor
Dat luistert hoe de kreet driekeer
Als vruchtkem uit de dorsvrucht komt
En ons in Hem verraadt Versmaadt
Gekruisigd in de hartstreek sterft
| |
[pagina 33]
| |
Heiligen zijn overal Zij bevolken zichtbaar
Onzichtbaar de ruimte en zij dalen terneder
In de kring der kringen In het tabernakel
Der dingen beginnen zij bij de binnenste
Van de binnenstgerichte ringen ringen dragend
Die hemelen van herinneringen tot
In de verste hersenhoek doen openspringen
| |
[pagina 34]
| |
Uit stenen gerold het rollen van stenen
Stevig gesteend op gesteente bezig bebouwen
Van de colline éternelle onder wolken
Blauwgewolde en wolkgewilde winden
Begonnen en bezonnen onder verzadigde
Verzonkenheid van zuiderse zonnen
En soms verwintering in verwondering
| |
[pagina 35]
| |
In heldere valleien van vallende sterren
Velt Zijn heldere stem de as van de es
Begeesterd als Hij is door de stilte
Door naaktheid van naald en den
Gehoord in het gebladerte het blaten
Van het Lam Uit zijn vochtige vacht
Vallen in heldere valleien de sterren
| |
[pagina 36]
| |
In vele en in velerlei geheimen ingewijd
Verdwijnen achter gordijnen van hooggroen
De versteende stijlen van portieken
Vermommen pijlers zich bijwijlen Is
Verjaard en grijsgeworden in dit steen
De wereld voortijds wit en weelderig
Een winters weergebaar weerom
| |
[pagina 37]
| |
Dat de diamant alleen met het bloed
Van een bok kan worden gesneden
Of de letter aan het woord ontnomen
De waarheid zegt Breek het weefsel
Van dit zoet ontmoeten Brand van het gebed
Waarin het woord onverwoestbaar antwoordt
Op de tirannie en de adem Gods koeler drank
| |
[pagina 38]
| |
Investituur van tijd Amforen Ampullen
Die zich langs vallend goudlicht vullen
Salomo in onze lichamen de armen heft
De edelstenen der devotie Het heilig Hout
Gehakt uit wouden van de edele weelde
En van weeromstuit loktaal van de stap
Die zijn sporen spijkert in het tijdtapijt
| |
[pagina 39]
| |
Als in Aquitanië wondroos heerst
Horen wij tot in het galmgat aarzelend
De aarzelzangen en uit diepe traveeën
De trage betekenisdragende gebeden
Ten hemel stijgen uit de monniksmond
Een wereldwijde trechter op de witte
De aardomvattend witte monniksmantel
| |
[pagina 40]
| |
En de stad heeft de zon en de maan niet
Van node dat die haar beschijnen want
De heerlijkheid Gods verlicht haar en
Haar lamp is het Lam en levend het goud
Van de voorhoven al glanzender dan
Gesmolten goud voor al wie ontheemd
Het huis der huizen kiest en zijn clausuur
| |
[pagina 41]
| |
Redelijke redenen ook al zijn ze tegen
De regel naakt en ongeschoeid te rennen
Door het lentegras te roeien op de reuk
Van bloesem die uit de ochtend stroomt
Knielende de aarde kussen in de korrel
Zodat de aarde heidens door elke porie
Zodat de harde eikel door de aarde boort
| |
[pagina 42]
| |
Met het doorlichaamd lichaam door de alkoof
De alcohol vangend van het lichaamsvocht
Gevorderde ontbinding door het dormitorium
Van de nacht dat zijn geheimen onthult
Onder het zegel van zegen en sacrament
Mond die het kleinste woorddeel weet
Onder de bezwete wol wat zonde heet
| |
[pagina 43]
| |
Het bloemenveld doorkruist wij weten
Hoe wereld ijdel is Wie doet het na
Zoals de klaproos zijn gesprekken voert
De korenbloem verborgen in de voren
Zijn blauw weerspiegelt en voorspelt
Lucht en ogen van geliefde en haar
Tussen granen gegranuleerde lichamen
| |
[pagina 44]
| |
Alleen als men een maagd in het bos zet
Kan men de eekhoorn vangen In het net
Van een reinriekende meisjesschoot legt het
Zijn hoofd Het zindert van symbolen
Dan als het laatste uur nog verborgen
Het bericht ons uit Ultima Thule
Bereikt De dood op een dobberende boot
| |
[pagina 45]
| |
Alsnog bloeit van Alborea de zomerboom
En draagt hij vruchten en hoge vogels
En dromen over appels en appelachtigen
Ofschoon en welk ook de oorzaak zij
De tucht door wolk en lucht opgelegd
Verbleekt en in de oecumene van de
Wolken de bliksem kwetsscherp klaarligt
| |
[pagina 46]
| |
Het ging om een globe niet om de eigen
Eerbaarheid hoewel het zich herinnert
Een zwanehals al halvelings gebronsd
Een geslacht als een gekloven toren
Aarsgerichte aarde en een beamende
Adem die fluweel blaast om de mond
In en uit schuivend schuimend een david
| |
[pagina 47]
| |
Barbastro saraceense stad vol goud en vrouwen
In het vrouwelijk goud van hun gehelmde
In maliënkolders toegestikte dijen rent
Wie ridder is en man en zaad in overdaad
Bezit om met geheven benen in het bruidsbed
Zijn bruidsgebed te bidden Vaginale bidstoel
Feiten en verhalen van verrukte feodalen
| |
[pagina 48]
| |
Om de lust in de lenden een andere vorm
Te geven is het goed de lenden van de lust
Te wenden en te weten het weten weet niets
Tenzij huisgericht geruis aristocrates
Een denken dat de denkkern zelf verbuigt
Tot labyrint heelal en aan het oog
Onttrokken voor ons onleesbaar schrift
| |
[pagina 49]
| |
Zulks is het recht van de zon Zij geselt
De gewonde met haar stralen Zij opent
De mens in de mens en mildert hem
O levende wezen dat treurt na de paring
Eerst na de paring treurt hij verweesd
En wendt naar der naderingen dood
Zijn van dood dooraderde gedachten
| |
[pagina 50]
| |
De kleuren waren fel De roden bloed
Of vuur Boek der Openbaring opgebaard
Als onze lichamen de ingebalsemde
In de middeleeuwse rust zijn bijgezet
Geen belialskind of het wordt bemind
Tot onder de rozen van de gordelring
Eenheid van apostel in apostelin
| |
[pagina 51]
| |
Haar te blijven zien in de schapen in de ossen
In de bomen in het serene licht dat het terrein
Van bunder tot bunder in stralen verguldt
Dat de oorzaak van de liefde het goede is
En wat goed is bepaald door de kennis Zij
Zij aan zij de verglijdende engel der stilte
Geheimen van wederzijdse wederspiegeling
| |
[pagina 52]
| |
Tekenen van zondaarsoog naar zondagsoog
Ons voorgezet zonsopgangen van betekenis
Polder duin en zee daarin hun context
Populier en wilg ruisende hun commentaar
Over de vlakte misverstand voor velen
Tenzij zij deelgenoot zijn weidsheid delen
Wijd gewijde delen van geakkerde gehelen
| |
[pagina 53]
| |
Alsof het lot ons dit legaat heeft nagelaten
Zomer die in hortensia's taant en aster
Die verherfst Achter de hand is nog licht
Dat van de hand het perkament belicht
Oude cijfers en getallen tekens gevallen
En marginalia In kazuifel en harnas
Het sterven van een tijd Het verval ervan
| |
[pagina 54]
| |
Aan deze zijde het koor van de engelen Aan gene
De muil van de hel Ga geloofd zij de heer
Nu de avond tot wolvemond verwordt De maan
Onder de arimaspen embleem van duisternis
Verschijnt met wolken in schermutseling
Predikheren en eremiet sterven vroegtijdig
In de veevormige vlucht van de nachtgans
| |
[pagina 55]
| |
Het gelaat als dat van een man gepantserd
In kazuifel van zuiver glas en naakt en
Lijden maar geen lijnen van onyx en smaragd
Daden maar geen draden van chrysopraas
Als ongewild linten van beril verwijzen
Naar het kluwen van zijn hoofd dat
In raadsel boven citadellen van robijnen rijst
| |
[pagina 56]
| |
Naar de al bestaande toekomst stroomt
De absolute stroom van tijden kosmisch
Stromen de sterfelijke stromen onzer levens
Bewust van het bewuste berusten wij
In de bewolking van het geborgene Wij
Die een voorwaartse stap achteruit Wij
Die in nalatenschap geboren worden
| |
[pagina 57]
| |
Men bedient zich alleen van tekens en
Tekens van tekens als de dingen zelf
Ons ontbreken zo de dauwstap in het gras
Om de graven en van de biddende monnik
De mond die een krans van woorden weeft
Om zijn levende doden om november
Om tekens nog onbekende van het requiem
| |
[pagina 58]
| |
Bij de derde bazuin komt de dood door
Het water Zij die bij een naam genoemd
Worden door hem ontnoemd en alles
Van het hoofd tot de voet neemt af
In het geweld van de stilstand staat
De zon op zijn hoogst Komt de dood
Bij de derde bazuin door het water
| |
[pagina 59]
| |
Zijn is gelijk aan de massa van een
Volmaakt ronde bol waarvan de kracht
Constant naar alle kanten is Zo God
Onsterfelijk in zijn dagelijkse dood
Mens daarin het middelpunt Aarde
Water Lucht en Vuur en op den duur
In memoriams uit verstilde monden
| |
[pagina 60]
| |
Perverse wil klaaglied clausule
Om het lichaam dat zijn laatste handen
Samenstrekt De stille vijver waarop
Onhoorbaar de beschaduwde nymfeaken
De bodem naderen Roerloosheid in hoe
De wolken hun witte rompen roeien naar
Verstervend licht van stam tot kelk
| |
[pagina 61]
| |
O ronde sfeer Jubeling Cirkelnorm
Van eenzaamheid is ziekte gruwel ons
En soms uit zweerpunt van geschiedenis
Pus en etter zwelbeweging naar de dood
Dat gaas voor onze ogen spant en van
Het spreken ons het zwartste woord
Toewijst Onbeduidend beeldgebaar
| |
[pagina 62]
| |
De doden zij staan aldoor in het notehout
Te sterven hun hoogst onwelvoeglijke dood
Vogels uit het noorden Nevels hun koorden
Over het overrijpe koren spannen en
Het nooit daarvoor gehoorde uit hun mond
Items Ontstemde articulatoren en boven
Geboorte op de aarde al tot dood gedoemd
| |
[pagina 63]
| |
Handelingen van een gevreesde liturgie Handen
Voelen het branden ervan en welke standen
Het lichaam ook zoekt de ruimte ruig
Een marteltuig waarin het lichaam huilt
En uit zijn huilen in hellepijnen tuimelt
En god die toeziet keurt het goed en proeft
Met genoegen het beginnend bloed
| |
[pagina 64]
| |
God de kwantumsprong Wie zegt het na
Voor wie valeriaan te zwaar een kruid
En voor verdoving metafoor is en daarna
Dood zo is in ons de herborist geboren
Geboorte vooralsnog uitstel en belofte
Plantaardige beweging in de zenuwbaan
En hoe ontbinding het begin beaamt
| |
[pagina 65]
| |
Kom met mij in de wijngaard hoor ik de stem
Zegt de een Kom met mij in de wijngaard
Hoor ik de stem zegt de ander en de stem
Van de wijngaard die zich voortzet
In de wingerd die de steen van de dood
In de wingerd die de dood vindt in het
Gekunstelde bestaan van de versteende tak
| |
[pagina 66]
| |
Hoe hoog oogt het oog als honing
Uit de steen geperst en olie uit de rots
De hardste rots de rots der rotsen komt
Voor wie de leeuw zijn broeder noemt
En broeder van het hemelse gevogelte
En van de winden en het water en de dood
En van de dood de allerzoetste broeder is
| |
[pagina 67]
| |
Alsof de geest iets van een kreeft heeft
Valt het moment in het moment terug
Wortelt de tijd in de klok ook de dood
Komt te langzaam het lichaam in en uit
En verwordt En verwondt de overlevende
Met van verdriet het traagvloeiend vocht
Alsof de geest iets heeft van een kreeft
| |
[pagina 68]
| |
Schaduw onder schaduwen melkwit dek
En geen licht dat ons te stade komt nu
Het licht dit langzaam lichte lichaam
Met mondjesmaat verlaat in hoe zij
Met haar maanmond een glimlach maalt
En ons haar blik toenevelt Hoe
Luidt de ochtend van de laatste dag
| |
[pagina 69]
| |
Tenger en van leden teder sterft zij
In de engte van haar cel een mystica
Haar lichaam naar de zestig toe want
Toestand die de geest verweest en
Lymfen in het latente leed verherfst
Gioconda soms hoe ondergronds zij ons
Met de toekomst van haar lach verrast
| |
[pagina 70]
| |
En hoe dit stromen tijd vereist Hoe
Veelheid tijd en bijaldien een tweede
Opdat het eerste zich verplaatsen kan
Een derde dan opdat het tweede kan en zo
Totintoneindige O eenmaal maar genezen
Van deze tijd en van de tijden de genese
Alsnog hypothese en verwoest verweesd zijn
| |
[pagina 71]
| |
Eenhoorns Leeuwen Arabische schrijvers en
Moren o onoverbrugbare kloof tussen bodem
En toren want teken van loutere afstand
Wat waarheid wil verwart verwarring
Met sterven in de witte webben overwintering
Of het wild verstijven van het vlokkristal
In de smeltkroes van vaarwelwillende handen
| |
[pagina 72]
| |
Hoorn des overvloeds en overvloed van
Hoornige materie maar tot het einde toe
Nooit te weten hoe het predikaat der
Predikaten de redenering kroont Dood
Als voorbeeld en laatste complement
En naar de dood toe van een lichaam
Hypothese van het volslagen taalverval
| |
[pagina 73]
| |
Elk schepsel van de wereld is een boek
Is een geschrift Is een teken om wat
Voor teken zou het gaan Verstening
Van hoofd naar hart en ergens de enge
Terugweg van het hart naar het hoofd
Wie niet gelooft moet bedachtzaam
De plooien uit zijn lichaam looien
| |
[pagina 74]
| |
Met rug en schouder opgerold in geweld
Van ingewanden hij wentelt soms in ons
De areopagiet hij het dingscherp denken
Daar god in stuiptrekt en daarna sterft
De dode door en door gedode roofvogel
De angstsneeuw in de heuvelspleet
Bevrijder en bevrijde hij die weet
| |
[pagina 75]
| |
Van het einde van de wereld te beginnen
Bij onze sterfelijke omhulsels vertellen
De tekens de zesentwintig van het alfabet
Het gesproken woord in het geschrevene
Versterft zijn ringen door de steen getekend
Waterspraak en wederwoord en aan
De hand die schrijft verdorring dood
| |
[pagina 76]
| |
Die van zijn lichaam een tong maakt
Hij wint met de dag aan meerspraak
Zijn spraakgebied bedding en bolwerk
Daarin hij laat de goden goddeloos sudderen
In hun waarheid met de smaken van de dood
En leeft Herleeft wat hij beleeft te leven
Van de eik heeft hij de stam en de gestalte
| |
[pagina 77]
| |
Woorden in preambulen zoals De wereld
Wordt oud Worden gangbare formulen
Uit tule en teder weefsel in de hersenen
Gedreven en als taalbezinksel neergezet
Onwetend over het heden wordt toekomst
Weerkaatsing van verleden en erg onhelder
Wordt etter uit de hoge ether zelf verwekker
| |
[pagina 78]
| |
In hoe de tijd zo holograaf is
Zodat het heilig zijn een sein drie
Dimensioneel wordt Ons bestormt
Een stotteren eerst en dan voldragen
Van spreekgebaar een bidden wordt want
Van de wortel uit de God verwoordt
In duistere nissen ons genadewoord
| |
[pagina 79]
| |
Om degene daarbuiten een aanduiding
Van de geheimen onzer eenzaamheid
Te geven zoals de evennaaste haastig
Zich op zijn eigen evenaar beweegt en
Afweegt wie met hem communiceert
De steen in de kern versteend en geen
Bericht ontcijferbaar want grensontwricht
| |
[pagina 80]
| |
Sneeuw is een voortreffelijk perkament
Soms laten de lichamen van de onzen
Hun sporen na Hun leesbaar schrift
Soms is het slechts slecht afgekrabd
Een palimpsest omtrent het hierennugeren
In de zwijgende stem van de goden
Liggen uitgehijgd de onzen uitgehuild
| |
[pagina 81]
| |
De waarheid die van nergens is want
Overal in de noteschelp van woorden
Het soortgelijk gewicht ervan hoe weinig
Gewicht ervan soortgelijk de soortgenoot
Voor de val behoedt Het grote beest
Dat uit de zee komt uit de zee
Geen verdrijft het zoals het drijft naar ons
| |
[pagina 82]
| |
Waarin gesproken wordt over het verbreken
Van het vijfde zegel Waar zij die zijn
Om het woord van God gedood onder altaren
Van gerechtigheid verschijnen eisen Elk
Een wit gewaad verkrijgt en wordt gezegd
Nog een wijl te wachten wijl het wachten
Zijn duurzaamheid van ster tot ster bereikt
| |
[pagina 83]
| |
Dat zal de tijd van het eind en het eind
Van de tijden zijn Het woord dat is gezegd
In zijn zegbaarheid van sprekend teken
Waarin de taalvorm vervormd een spiegel
Voorhoudt en ons daarom weerspiegelt
Zonder dat wij zien tenzij weerkaatsing
Van opperste verdwazing letter laatste
| |
[pagina 84]
| |
Er is sprake van een schaamteloze steen
Die over de vlakte rolt Van hese krekels
Die vanaf de aarde zullen zingen en van
Eerbiedwaardige vijgen Niemand
In het land der anathema's lacht
Of hij komt met zijn welsprekendste sprong
Over de hinderpaal van de gespleten tong
| |
[pagina 85]
| |
Waarin het zo prettig is te schrijven
Als de pen zacht is de avond zacht is
En nachtbereid de tafels kaarsverlicht
Het schrift van taal vervuld is en de hand
Van volschrift geleegd is uitgeschreven
En verschaduwd uit de verte ver trekkende
Omschrijving zo prettig als zacht de pen is
| |
[pagina 86]
| |
Inderdaad verhalen deze beelden ons
Van een gebied dat je op de rugkant
Van een blauwe gans bereikt Tussen
Duif en buizerd kent de wolkenstoet
Zijn kreeftegang en sterft de wind
In de trage trechters van de winde
Woord dat op het blad de dood bereikt
| |
[pagina 87]
| |
Stijgen naar de oppervlakte van lippen
Van lippen zwijgende stijgen de woorden
En ze beeft als een vogeltje in de winter
Dat beeft als ze vogeltje is Winter
Die huilt in zijn vlokken in zijn winden
Die huilen uit de sneeuw van de hemel
Waaruit zij zich losmaakt en vrouw wordt
| |
[pagina 88]
| |
In een man mens kunnen worden als sneeuw
In een wolk schoon in de schoot van een vrouw
Heeft gewoond hij een heer die hier woont
Uit de uit rots gehouwen blauwsteen
Uit het gewonde hart van onze wereld
Tot wij met zwijgende lippen bidden
In het dode geschrift van dit gedicht
| |
[pagina 89]
| |
Is dageraad wel een woord om te verven denk je
Is dageraad eerste letter van een miniatuur
Een morgennimbus bij wijze van spreken alsof
De inkt nog niet is opgedroogd de verf nog kleurt
Uit de hand die met vaste hand lijnomtrekken tekent
Zolang niets uit de hand loopt als hij tekent
Ten teken van het teken dat hem tekent
| |
[pagina 90]
| |
Tekst waarvan betekenis verder reikt verder
Dan de letters Hypothese soms Alsnog geen dood
Hoezeer sterfherfst der heerlijkheid beheerst
En ziekte de verziekte bladnerf zoekt
Misschien ontstaat het dode lichaam later
In vooralsnog een ongenoemd heelal
Valt tekst en letter in dat smeltpunt samen
| |
[pagina 91]
| |
Zodanig is van menselijke talen de magie
Dat gelijke klank het gelijke ding niet dekt
Sterven is zo'n woord waar van weeromstuit
Geboren wordt wat sterft behalve het verdriet
Dat zwaarder wordt naarmate sterven nadert
Vader voor de zoon Vriend voor de verwante
Die al die eeuwen in het verwante woont
| |
[pagina 92]
| |
Maar uit het beeld zoniet het lichaam
Dan toch de gedachte aan het lichaam
Teken van een teken althans herbeleefd
Gedeelten waarin te leven herbegint
Zoals de klank aan betekenissen wint
Naarmate adem de mondspleet nadert
Uitgang naar taalbetekenissen vindt
| |
[pagina 93]
| |
Men zegt ook dingen door te zwijgen
Door dingen te verzwijgen die geen mond
Gezegd krijgt in het krijt van de ochtend
Te staan om de avond in te halen Zons
Ondergang in silhouetten van zee en
In zilver van stilte een mantel op de schouders
En een lichaam dat zijn lichaam verlaat
| |
[pagina 94]
| |
In de volmaaktheid van het woord dat zich
Aan zichzelf uitdrukt het woord vindt
Zichzelf terug zoals het teruggevonden woord
Teruggevonden wordt in het gedicht Licht
Dat op stelten staat en naar de grond
Verwijst nadat de lucht het licht verwezen
Verwijst naar het inwendige van het gedicht
| |
[pagina 95]
| |
Komt in de bruidscatacombe het zonderlinge
Ons overrompelen De wolken en het walken
Van de verten op de ingevulde lijn
Van huis naar horizont met daarna
Op de mispeltak het bezingen mild
Van sterfvogels in hun mengsels van gezongen
Traag verzonken posturbane legenden
| |
[pagina 96]
| |
Passages citaten onvoltooide zinnen
Verminkte rest van boeken naar ons
Voltooid maar onvoleind neigt de einder
Na het dageind in hoe de strandlijn
Donkerte ons toeseint De pijn in de stem
De nacht een katafalk van zwijgen
En zwaar de zwarte windsels van de wind
| |
[pagina 97]
| |
Regels over de niet te vermijden onrust
Waarin ademhaling bezwarende bespeurd
En reuken van verrotting in de woorden
Van het lichaam dat zijn naam belichaamt
Uit diepe nacht in de diepte overgaat
En ternauwernood nog talen baart
In benige burijnen van Holbein is
| |
[pagina 98]
| |
Wat hier binnen schijnt wordt u voorzegd
Door de vergulde deur Door de leegte
Zoals de lucht door licht doorstroomd
In dat licht verstroomt Zijn mond stijgt op
Naar de hemel Hij valt geveld valt hij
Onder de regen van terugkerende woorden
Als onder het scherp van een bernardijns mes
| |
[pagina 99]
| |
Bladen van het fijnste vellum Koning
Der perkamenten puimsteengepolijste
Want krijtverzachte in enigmate
Hecht verbonden Wat tussen ogen staat
Bestaat zelfstandig zijn bestaan in aquarelle
Verijling van lijnen Betoog dat leven wordt
Op bladen van het allerfijnste vellum
| |
[pagina 100]
| |
Schrijvend de geschriften van wie zwijgen
Zwijgen in dit scriptorium de schrijvers
Een wolk van kalligrafen zet zich neer
En wijdt gewijd zich aan het overschrijven
Niet het schrijven zelf maar het geschrift
Van zij die schrijven want nu zwijgend
Zich aan der eeuwen zwijgplicht wijden
| |
[pagina 101]
| |
Een boek is een broos schepsel Het lijdt
Onder de tand des tijds Knaagdieren ducht het
Van storm en ontij de onbekwame handen
Als bij dezen de stilte wit en ongewild
Een labyrint wordt een hemelruim heelal
Dan hangt in het centrum van het web
Het woord van het begin het tetragram
| |
[pagina 102]
| |
Volgehouden lettergreep Allegorie van tijd
Zonder onderscheid van tijd en al die tijd
Recitant van dit graduaal der eeuwigheid
Vergrijsde reiger die van zijn vleugels
De hand legt op dit land en uit de stiften
Van zijn stelten tellurisch lijnen tekent
Zo van zilver en op duurzaamheid berekend
| |
[pagina 103]
| |
Beeld blijvende in alabaster uitgebeeld
Retabel van tekens en tekenen vertekend
Tot teksten op papieren panelen ten dele
Opgetekend de bestemming binnen boom
En bast van de klimmende sappen Liturgie
Van het beschreven blad in het luchtledig
Gewelf van gebed een bidden om betekenis
| |
[pagina 104]
| |
De vreze Gods is het begin van de wijsheid
En de wijste der wijzen in de wind van de
Tijd wint tijd want is hij die het goede zegt
In de weiden der engelen en in de engten
Tussen eilanden en laaglandse continenten
Gebed in halssnoeren van woorden
In noordelijke woordwaarden uitgezet
| |
[pagina 105]
| |
De kracht van de zon neemt het zuiverste
En tederste in de wortel van de boom op
En laat dat opstijgen naar de twijgen
Waar het openbloeit Zo vloeit over
Het woord het woord in de ziel over
Wordt wereld weelderig de wereld van
Het nooit eerdere het ongeboren woord
| |
[pagina 106]
| |
Wij die leven voor de boeken zoete zending
In deze wereld beheerst door chaos en verval
De dauw van metaforen werpt de hoge toren
Van de kilte in ons omver zo dat polders
Symbolen worden voor de grassen en het koren
Dat in ons groeit en voor dat groeien zelf
Van het nooit voor ons gehoorde woord
| |
[pagina 107]
| |
Prachtig is de taal van edelstenen Beril
Weerkaatst de wijsheid en de juiste leer
Saffier hoop en bespiegeling op aarde hier
En hier op aarde de chrysopraas en hyacint
De vooralsnog ongeschonden blik Het kind
Dat in de woordweg van het vers zijn weg
Hervindt De haren en het hart in de wind
| |
[pagina 108]
| |
Wie zal ons vleugels geven als die van de duif
Zodat wij over alle koninkrijken van de aarde
Vliegen en binnengaan in de zuidelijke hemel
En wie daarna zal ons geleiden naar de Stad
De Stad van de grote Koning die ons ziet
Wie dit schrijft schrijft strofisch het verblijf
Hij schrijft zijn versverblijf voor deze Vesting
|
|