Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd[Tien vrolijke verhalen]□ R.J. Gorré MoosesZeg niet dat ik mijn hachje van essayist verdedig door de schrijfstille periode van G.K. van het Reve aan buitenliteraire, en de depressieve schrijfperiode bij mijn Beminde Meester van het Woord aan twijfelachtig, literaire oorzaken toe te schrijven. Wat ik, al zeg ik het zelf (en wie anders doet het?), voortreffelijk omtrent Van het Reve's beide verhalenbundels formuleerde en ik zet mezelf meteen maar eens tussen aanhalingstekens: ‘Hoezeer dit alles van G.K. van het Reve is, het is G.K. van het Reve niet’, is misschien wat onrechtvaardig voor Vier wintervertellingen, maar voor de bundel Tien vrolijke verhalen krijg ik de steun van de Schrijver Zelve: ‘Ja, ik heb het gewoon geprobeerd omdat ik dacht dat ik dat genre wel kon beoefenen om geld te verdienen, het zit ook technisch behoorlijk in elkaar, het zijn wel leesbare verhalen, maar ze hebben weinig met mij te maken.’ En ietsje verder: ‘O ja, die (verhalen) kun je | |
[pagina 115]
| |
rustig herlezen, daar gebeurt je niks van.’Ga naar eindnoot(148) En op een derde plaats dit: ‘En uit de Tien vrolijke verhalen, ach, dat is minder.’Ga naar eindnoot(149) Nietwaar, hij zegt het zelf. Ik accentueer dit alles nogmaals, omdat ik voor mezelf (ook de criticus heeft een geweten, meneer!) de vraag stel of ik niet te zeer mijn Reve Boek naar een thesis toe opbouw. Goed, je leest en herleest en ontdekt een lijn die je met aanvankelijk enthousiasme op de Torpedo doet gooien en dan gaat alles in de richting van die lijn die je bijna in een essayistisch-creatief visioen zag, leven, bewegen, trekken. Nou, een beetje gerustgesteld ben ik wel. Wat heeft dit met R.J. Gorré Mooses te maken, zeg je. Goed opgemerkt. Het voorgaande slechts voor een beetje. Wat nu komt, helemaal. Zijn laatste verhalenbundel uit 1961 bestaat eerst en vooral niet uit ‘tien vrolijke verhalen’, maar uit elf teksten en geen enkele ervan is vrolijk. Ontspoorde ironie. Waarom ontspoord? Omdat ze niet meer gebed ligt in de stroom van Van het Reve's essentiële homoseksuele problematiek. Omdat ze fictie om de fictie wordt. Omdat de schrijver nogal aan de gierige kant (hoevele toespelingen op deze schraapzucht vind je niet in zijn Gehele Werk!) een ‘genre’ wilde beoefenen, ik bedoel het genre gaat vóór het zélf. Om geld te verdienen, zo simpel is dat! Daarom interviewt hij zichzelf onder pseudoniem R.J. Gorré Mooses met dit typische aspect, dat thans voor de allereerste keer (binnen het tekstplatform) en de enige keer in het fictieve werk opduikt: de selfdefense namelijk. | |
[pagina 116]
| |
In het derde hoofdstuk wordt de selfdefense speciaal behandeld als een nà 1963 optredend constant aspect van Van het Reve's vernieuwde schrijverschap. Het is een typisch angelistisch kenmerk, deze behoefte zich te rechtvaardigenGa naar eindnoot(150). Ook hier (nogmaals een bewijs, vind ik, voor het niet-authentieke) strekt deze selfdefense niet verder dan de verdediging van het gepresteerde werk vóór 1961: de schrijver voelt zich miskend, niet in zijn schrijftotaliteit die we nà 1963 als die bijzondere samensmelting van leven (homoseksualiteit) en beleefde werkelijkheid (het irrationele) zullen ontmoeten maar in het afgeleverde produkt dat het boek is. Hij koketteert er weliswaar met zijn bannelingschap en zijn Engelse periode, maar hij legt vooral de klemtoon op kwantiteit: ‘Er is een formidabele inflatie in de literatuur. Als je een vulpen kunt vasthouden en meer dan vier en zestig pagina's volkletsen, dan word je uitgegeven. Het wordt elf of twaalf punts letter gezet met een heel klein spiegeltje, uitgewalst tot 208 pagina's, en je bent een romanschrijver. Laten we maar uitscheiden.’ En dan zien hoe Van het Reve's creatieve impulsen verzwakken en gaandeweg afnemen. Als je mijn Reve Boek al niet in de Prullenmand gegooid hebt, lees dan nogmaals wat ik onder □ 74 12punts pagina's schreef en je zal de Verrekte Gelijkhebber de hand drukken. Het irrationele als responsie op de homoseksualiteit loslatend, slinkt niet alleen de kwantiteit maar, wat erger is de kwaliteit. De twee beste stukjes zijn dan ook de langste. Namelijk het hier al genoemde Haringgraten | |
[pagina 117]
| |
met de beschrijving van G.K. van het Reve's ‘geloofsverlies’. Hij maakt komaf met die perverse tak van het christendom, die het communisme is. Mooi is wel dat hij de christelijke terminologie aanwendt en volhoudt: ‘Het gezin waaruit ik stam, was zeer vroom en orthodox. Het fanatisme oefent dikwijls op kinderen een dwingende kracht uit.’ Alleen aan de daarop volgende woorden ‘het slagen van de wereldrevolutie’ herken je de communist. Maar de christelijke oorlogen, de heilige!, kruistochten en inquisities waarin de katholieke kerk zo gespecialiseerd was en een eeuwigdurend patent op had, lopen dan weer parallel met de messianistische opvattingen van de Rode Kerk: ‘Ik was er heilig van overtuigd, dat men voor het menselijk heil de mensen bij miljoenen mocht gevangenzetten en bij honderdduizenden afslachten.’Ga naar eindnoot(151) Woorden als zondeval, geloof, twijfel (aan de waarheid van het historisch materialisme) kiest de schrijver om de parareligieuze, kosmische dimensies van het communisme scherp te stellen.Ga naar eindnoot(152) Na nog eens, elders, woorden en begrippen als het gelovige milieu en apostelen en geheiligd en GodsrijkGa naar eindnoot(153) te hebben herhaald, wat stijlmiddel nummer één is en wel als een verre echo op Van het Reve's emfatische stijl klinkt, komt het schitterend absurde verhaal, ‘een gebeurtenis (die) mijn geloof de eerste slag toebracht.’Ga naar eindnoot(154) Gerard Kornelis was toen 22 jaar oud. Met vier idealistische (?) communisten, waaronder onze jonge nog communistische Bard, werd in volle oorlogstijd een zinloze, de Duitse bezetter uitdagende daad gesteld: er werd een bord met | |
[pagina 118]
| |
de hoofdletters HONGER opgehangen. ‘Hoe ik ook zocht en dacht, ik kon tot geen andere conclusie komen, dan dat de levens van tenminste vier mensen op het spel waren gezet voor een volstrekt zinloze daad, en ik werd bitter gestemd.’Ga naar eindnoot(155) De genadeslag krijgt zijn geloof door een nog absurder gebeuren. Als stads- en rechtbankverslaggever van het dagblad Het Parool te Amsterdam (zie elders) moest de schrijver materiaal omtrent kieskandidaten verzamelen. Na van pontius naar pilatus te zijn gezonden, belandt hij bij ene Sef Peen. Sef Peen kan hem ook al niet helpen, maar dit communistische partijlid is etende. Zoals de haat van Frits van Egters voor zijn vader ondermeer langs diens eetgewoonten wordt uitgedrukt (personages of mensen die de schrijver haat zal hij dikwijls, ook nà 1963, uit observatie van hun eetgewoonten stuk schrijven!)Ga naar eindnoot(156), zo zal de afkeer voor deze communist en het communisme bij uitbreiding, langs de peuterende, naar haringgraten zoekende vingers in de speekselrijke mondholte, geformuleerd worden. Het verhaal van de apostasie wordt met een knappe pointe afgesloten. Vakmanschap noem ik het de twee personages die tot het ongeloof bijdroegen en elk tot een verschillende story behoren, met mekaar en helemaal in de slotzin samen te brengen.
De Kerstavond van Zuster Magnussen en Afscheid zijn nog twee ‘winterverhalen’ en schrijven dat Bloed, Brieven en Afscheid de dood als thema hebben, zou kunnen volstaan. Alleen nog dit. Soms, ik bedoel hier in de | |
[pagina 119]
| |
korte verhalen Bloed, Brieven, Afscheid, Afgrond en Amulet breekt Van het Reve de verhaallijn vroegtijdig af en voegt er om het tekort aan te vullen? om het verhaal af te ronden? ‘om de stoel onder de lezer weg te trekken’?Ga naar eindnoot(157) een cursief gedrukte, tussen haakjes geplaatste voetnoot bij. Als Van het Reve daaromtrent zelf zegt: ‘Waarschijnlijk heb ik dat gedaan omdat ik eigenlijk wel wist dat die stoel inderdaad weggetrokken moest worden. Omdat de mensen zouden verwachten dat ik er andere ideeën over had’ dan kan ik alleen maar besluiten, dat Van het Reve hier - nogmaals een bewijs voor de teleurgang - voor de constructie van zijn fictieve schrijfwereld ideeën tekort schoot.
De elfde tekst uit deze bundel, dit is het tiende verhaal, is al geen verhaal meer. Maar deze tekst Lof der scheepvaart is ook nog geen reisbrief. De ultieme sprong van het homoseksuele Ik naar het spiegelprocédé om dit Ik in de ‘ander’ te weerkaatsen, is nog net niet gebeurd. Toch ligt november 1961 (eerste druk) dicht bij 16 augustus 1962 (dag waarop Brief uit Edinburg begint)... |
|