Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Voor Hendrik Carette Niemand kan iets verklaren dat uniek is. Men kan iets beschrijven, vereren, aanbidden. Nu ligt echter de waarde van zuivere kunst hierin dat zij schema's in stukken breekt. | |
[pagina 7]
| |
De Groene Anjelier | |
[pagina 9]
| |
De Groene AnjelierOver het Werk en het Leven van Gerard Kornelis van het Reve, een Boek (vol kritische bewondering). Laat mij hem nu eens de schrijvende Markies, dan weer de bewegende Banneling heten. Als ik over mijn hoofdletters struikel, roep dan het Lieve Jongens-fragment in de herinneringGa naar eindnoot(1): ‘Ja, Woelrat, je hoort altijd dat iemand met zijn voet struikelt, dat zijn been struikelde, over iets heen: “Zijn voet struikelde, in het donkere gewelf, over dit of dat”, maar je leest nooit dat iemand met zijn hand struikelde. En toch is het zo: jouw hand struikelt over die van Fonsje, en zo zal ik het neerschrijven, in een boek, en voortaan zal een hand kunnen struikelen, omdat ik het ben die het neerschrijft, en het neergeschreven heb, Woelrat...’ Als je daarbij weet dat ik geen lid ben van de ‘Griekse vakbond van zelfbestuivers’Ga naar eindnoot(2) maar het eens ben met de bewegende Banneling in één van zijn 1001 te onthouden uitspraken: ‘De taal blijft immer ontoereikend’Ga naar eindnoot(3), dan kan het zonneklaar worden dat ik niet alleen over hoofdletters struikel maar op de gehele karkas van dit schrijvende ‘dier dat ook Engel is’Ga naar eindnoot(4) mijn pols verstuik. Hangt er binnen dit Boek dan ook een vette rookpluim van ‘de niet bestaande baklucht van God’Ga naar eindnoot(5) en kom ik soms de ‘slaande waanzin’Ga naar eindnoot(6) nabij, schuif dan de schuld op het hoofdpersonage uit deze studie en kijk het vierdimensionale janusgezicht van de Markies in het oog. | |
[pagina 10]
| |
Zijn teksten, zijn communistische familiebasis, zijn aanvankelijk heteroseksuele binding, zijn homoseksuele eindbestemming, maken van deze Hollandse Markies een interdisciplinair geval. Zijn boeken als ontdekkingsvelden zijn amerika's voor elke close reader met columbusbloed. Zijn communistische jeugd is een stapsteen voor de man die zich naar de laatste mode van de marxistische literatuursociologie kleedt. Hij die freuder dan Freud wil zijn vindt in de wisselwerking tekst/verleden/heden een kluif, al moet hij een enorme hond zijn om het Grote Been aan te kunnen. Psychotische momenten in dit werk volstaan om het theoretische bouwsel van de literatuursociologie te doen wankelen. Je moet al een gehaaide pastoor van het marxisme zijn, wil je G.K. van het Reve in dat korsetje snoeren. Ben Bos probeerde het dan maar nogmaalsGa naar eindnoot(7). De heilige Georg Lukács kreeg weer een kaars opgestoken. En de bebaarde Bos (dat bomen belet te zien, zeg wel) slaagde er warempel in met haat lief te hebben. Maar de stoere Stuntman van de Nederlandse Letteren scheurt ook de illusies van de close reader stuk. Zuiver op de graat kan je geen tekst van hem aan zonder het spook van de context op je weg te ontmoeten. Daarom (hoe verkeerd ook) is de psychoanalytische duiding een grote verleiding. Met de psychoanalyse als hulpmiddel kan je op z'n minst de grillige patronen die G.K. van het Reve borduurt enigszins begrijpen. Dit begrip kan de weerzin voor zijn geschriften helpen overwinnen, zodat je als lezer, over alle slagbomen | |
[pagina 11]
| |
heen, van de schrijver gaat houden. Want daar gaat het om. Zo ben ik, voor mijzelf, op zoek gegaan waarom ik de schrijver G.K. van het Reve kritisch bewonder, waarom ik hem uniek vind. Henry Miller slaat de nagel op de kop als hij stelt dat ‘niemand iets (kan) verklaren, dat uniek is. Men kan iets beschrijven, vereren, aanbidden.’Ga naar eindnoot(8) Ik citeer Henry Miller met opzet en blijkens de hatelijke uitval van mijn Paarse SchrijverGa naar eindnoot(9) vermoedelijk Zeer Tegen Zijn Zin. Ik hoop straks duidelijk te maken waarom ik deze heteroseksuele Amerikaan langs een kiertje in mijn boek binnenlaat. Omdat het (voor mij) moet, zal ik dan ook (op het platform van dit inleidend hoofdstuk) even koketteren met zielkundige roerselen, zoals dat heet. Als ik mij maar lang genoeg koester in het zonnetje van de psychoanalyse weet ik met (mijn) zekerheid iets beter sommige mechanismen van G.K. van het Reve's schrijverschap te begrijpen. Maar altijd opletten! De Meedogenloze Schrijver bezit één ontzettend geheim dat ik zo treffend geformuleerd vond door zijn Grote Kunstbroeder Witold Gombrowicz met wie hij in drie vlakken zoveel gelijkenis vertoont (de communistische achtergrond, het hoogstaande geouwehoer & het autobiografisme): ‘Nu ligt echter de waarde van zuivere kunst hierin dat zij schema's in stukken breekt.’Ga naar eindnoot(10) G.K. van het Reve doorbreekt vele, zoniet alle bordpapieren bouwsels en scheurt alle schema's stuk. Hem onder één hoedje vangen lukt niet best; het ouwe hoedje gooit hij zijn lezer | |
[pagina 12]
| |
toe en onder het nieuwe gaat hij vrijuit zijn weg. Daarom vind ik hem zo ingewikkeld en zo eenvoudig. Zo eenvoudig als je hem slechts vanuit één discipline leest; zo ingewikkeld als je hem als levend man wil vatten. Ik bedoel: de man die zichzelf tot hoofdpersonage schiep (sinds 1963). Gaandeweg ontdek ik dat hij zich in een nimbus van ongenaakbaarheid schrijft; dat hij signalen opricht tegen elke technocratische discipline. De moderne literatuurwetenschap (close reading, semiologische en linguïstische benadering) en de marxistische literatuursociologie zijn technocratische disciplines. Beide zijn het gevolg van een denken dat wortel schoot in de eerste en de tweede industriële revolutie. Beide zoeken op rationele gronden het irrationalisme dat elk creatief schrijverschap toch is, te verklaren. Ik wil het Van het Reve's criticasters moeilijk maken. Neem nou eens zijn verleden, een mes dat langs twee kanten snijdt. Het orthodoxe, messianistische communisme dat zijn milieu kleurde waarom de burger-schrijver het ‘een perverse tak van het christendom’ noemtGa naar eindnoot(11), kan best heel wat van zijn anticommunistische uitvallen en hatelijkheden aan het rode adres verklaren, maar verklaart onvoldoende de complexe persoonlijkheid van de schrijver binnen zijn teksten in het algemeen. In feite boor je een flink stuk dieper als je de psychoanalytische toer opgaat en vanuit bijvoorbeeld de, in De Avonden geschetste, familiesituatie voor Van het Reve's alter ego, Frits van Egters, het psychoanalytische axioma aanvaardt, dat luidt: ‘Telkens wanneer | |
[pagina 13]
| |
de normale familiestructuren worden omvergeworpen, ontwikkelt de homoseksualiteit zich gemakkelijker.’Ga naar eindnoot(12) Maar, De Avonden is een roman. Is het verleden van Frits van Egters dit van G.K. van het Reve? Vermoedelijk lopen enkele lijnen parallel, maar er zijn bewijzen om elke mogelijke synchroniciteit uit de wereld te helpen. Lees, om maar een voorbeeld te noemen, het ontroerende en mij dunkt eerlijke document van Gerard Kornelis' vader zelf. De passages die ik hier opdiep handelen voornamelijk over het vaderportret, het abjecte personage uit De Avonden. Eerst citeert hij Jacques de Kadt ‘een man met wie ik vele jaren geleden bevriend ben geweest, met wiens huidige politieke inzichten ik het ganselijk oneens ben, doch wiens oordeel in de onderhavige kwestie mij objectief voorkomt.’Ga naar eindnoot(13) Over het gezin en het milieu van de Van het Reve's schrijft Jacques de Kadt in zijn boek Uit mijn communistentijd dat hij ‘nooit iets ontdekt (heeft) van de grauwe sfeer van verveling en bekrompenheid, die Gerard Kornelis heel veel later zo afschuwelijk meesterlijk voelbaar maakte toen hij het eigen milieu in De Avonden beschreef.’Ga naar eindnoot(14) En meer, in zijn memoires publiceert vader Van het Reve brieven die zijn zoon hem schreef, met dit besluit: ‘Men kan, dunkt mij, uit deze brieven bezwaarlijk een andere indruk krijgen dan dat de verhouding van vader tot zoon en omgekeerd vertrouwelijk, open en eerlijk was. Dit was ook inderdaad een feit en wat meer is: het is tot op de huidige dag zo gebleven. Gerard Kornelis wist al vroeg wat hij wilde, | |
[pagina 14]
| |
hij was ervan overtuigd te zijner tijd “heel verdienstelijk proza” te zullen leveren. Deze verwachting heeft hij niet beschaamd.’Ga naar eindnoot(15) Over deze ontroerende clichés straks een woordje meer. Nog even de vader, verder: ‘En toen hij voor De Avonden de Reina Prinsen Geerligsprijs kreeg, hebben mijn in 1959 overleden vrouw en ik bij ons thuis een feest gegeven, evenals later toen hij met Hanny Michaelis trouwde. Ik wist niets van zijn homoseksualiteit en ik geloof dat hij het zelf ook lange tijd niet heeft geweten.’Ga naar eindnoot(16) De geloofwaardigheid van vader Van het Reve wordt op een andere plaats en in een andere tijd nog eens extra bevestigd door Gerard Kornelis' ex-vrouw, de dichteres Hanny Michaelis. Wanneer Bibeb, haar interviewer, haar zegt: ‘Gerard zei tegen mij dat het iets geweldigs was dat z'n ouders dat feestje in hun huis hadden na de bekroning van De Avonden’, dan antwoordt Hanny Michaelis: ‘Z'n moeder vond het wel naar, hoor. Tegen mij zei ze, ik hoop dat ik nooit meer in z'n boeken voor zal komen. Maar ze heeft nooit enige pressie op Gerard uitgeoefend. Ook op het gebied van de homoseksualiteit is ze bijzonder geweest. Ik heb het haar tenslotte verteld. Ik was als de dood. Ze wist nauwelijks dat die mensen bestonden. Maar ze reageerde heel rustig, reusachtig wijs. Ze zei, als hij maar gelukkig wordt. En haar grootste zorg was voor voor mij. Ze zei, jouw leven is verknoeid.’Ga naar eindnoot(17) In deze merkwaardige getuigenissen, vooral dit van Gerard Kornelis' vader, zit veel dat zowel een strikt marxistisch- | |
[pagina 15]
| |
literatuursociologische, als zuiver psychoanalytische verklaring ontkracht. Ook zij die de autonome tekst tot hun enige afgod hebben gemaakt, vliegen met één mep uit hun academische stoel en op hun geleerd achterwerk. Wat G.K. van het Reve betracht is, naar het woord van zijn vader, het produceren van ‘heel verdienstelijk proza’. Duidend op zijn tekstproductie zal hij het weldra zijn ‘winkel’ heten en neem alvast met een dikke korrel zout wat hij omtrent zijn eigen teksten staande houdt: ‘...maar wat ik schreef dat was zo, zoals ik het voelde en geloofde dat het was, niks verzonnen, plechtig misschien wel, maar geen leugens of mooipraterij, en ook zonder iets te verzwijgen...’Ga naar eindnoot(18) Dit weten we dan toch al (min of meer): hoe autobiografisch G.K. van het Reve zich ook opstelt (latent in zijn fictief proza, manifest in zijn zogeheten bekentenisliteratuur), de beschreven werkelijkheid moet je steeds zien als een creatieve werkelijkheid. In de vergoddelijking van de taal, proces dat voltooid wordt met Lieve Jongens, vergoddelijkt hij zichzelf. Hij schept letterlijk uit het Niets, met niets. Dit laatste is overdreven, zeker. Thema's en motieven raken wél een voedingsvlak (voedingsbodem vind ik een te sterk woord). Er zijn constanten in dit ‘heel verdienstelijk proza’ en gaandeweg heeft G.K. van het Reve die als goudmijntjes aangeboord (en uitgeput). Het doodsbesef is zo'n constante. Dan zijn er de depressies die hem naar de drank drijven. Hanny Michaelis: ‘...zoals Gerard nu is moet je beschikbaar zijn. Ik had geen | |
[pagina 16]
| |
omkijken naar hem maar nu moet je opletten, moet je er zijn. Als z'n depressies, z'n angsttoestanden uit de hand lopen moet je hem kalmeren. (...) Gerard is niet makkelijk. Vroeger was hij vrij rustig. (...) Ja, hij is erg veranderd, dat vind ik ook. Of dat te maken heeft met drank? Die angsten zijn erger geworden. Die waren er altijd wel maar nooit zoals nu.’Ga naar eindnoot(19) Naderhand is hij naar het katholicisme toe gegroeid zodat de religie en als gevolg daarvan, het irrationele, zijn werk begon te pigmenteren. Binnen dit alles is omstreeks de zestiger jaren de homoseksualiteit manifest zijn bestaan komen beheersen en zij heeft zijn boeken sinds 1963 heel specifiek en soms wel proselitisch, bijgekleurd. Er zijn zeker banden tussen de werkelijkheid (buiten zijn werk) en zijn werk (de werkelijkheid binnen zijn teksten). Maar nergens komt het tot een duurzaam huwelijk tussen tekst en werkelijkheid. Ook, en vooral zijn bundels reisbrieven en voornamelijk zijn recentste boek Lieve Jongens worden hoofdzakelijk door de fictie beheerst. Van hieruit, en reeds in deze introductie, kan ik aanstippen dat gesteund door emfatisch en archaïserend taalgebruik het gehele werk van G.K. van het Reve één reusachtige hyperbool is. ‘Seks, drank en Dood, deze drie, maar de meeste van deze is de Dood’; dit zijn enkele thema's die hij vooral sinds 1963, zal blijven hyperboliseren. Binnen deze hyperbolische schriftuur moeten talrijke reviaanse topics en begrippen gesitueerd worden, dat is zeker. Ik noem maar wat: de vader, de broer, het com- | |
[pagina 17]
| |
munisme, de kitschsuggestie, en vanaf zijn eerste bundel reisbrieven het Zinloze Feit (waarover later meer) en de Alles-Is-Eéngedachte die zowat als borstel dient in Van het Reve's augiasstal der ideeën.
De reviaanse hyperbool! Met ongeduld ligt, achter het hoekje van de tekst, de psychoanalytische verleiding op de loer om deze reviaanse hyperbool als een vorm van Schone Leugen te interpreteren. Homoseksueler kan het niet. Als het psychoanalytische axioma waar is dat bij sommige homoseksuelen, ik denk hierbij aan Jean Genêt, ‘de voorliefde voor de vervalsing en de illusie’ predomineertGa naar eindnoot(20) dan kan ik makkelijk vanuit deze uitvalsbasis G.K. van het Reve's onweerstaanbare drang om kitsch in zijn teksten te integreren, verklaren. Ook buiten zijn teksten is kitsch koning: neem zijn in het T.V.-net gevangen viering in de Amsterdamse Mariakerk (met de Zangeres Zonder Naam, Smartlappenkoningin Nummer Eén) en zijn huis in Greonterp. Even een kort citaat van W.Z. uit M;, die me schrijft: ‘Je had GK's huis in Greonterp eens moeten zien: een wat ruime hutkoffer vol bric à brac, alles derdehands, tot de stoelen toe waarop je bijna niet kon zitten omdat de veren eruit staken.’ Hoe graag toeft de bewegende Banneling op het strakke koord gespannen tussen de komediespeler en de komediant! Laat me die andere Kunstbroeder, André Gide, even onder het stof van de literatuurgeschiedenis halen en zoals die ‘wordt aangelokt door het verlangen te verleiden, te ontroeren en te ver- | |
[pagina 18]
| |
bazen.’Ga naar eindnoot(21) Hoe toepasselijk op Sint Franciskus van het Reve: hij bezit de stijl om te ontroeren en de actie om telkens weer te verbazen; verbaast hij ons immers niet door om de haverklap zijn literaire identiteitskaart in te ruilen tegen een splinternieuw, keurig in plastic verpakt kaartje met telkens een nieuwe naam? Simon, zo heette hij als debutant; een tijdlang werd het G.K. van het Reve; later luisterde hij naar de lintwormnaam van G.K. Franciskus ‘Markies’ van het Reve en zijn nieuwste ontdekking kwam op het kaft van Lieve Jongens. Daarop werd het Reve, een tweelettergrepige naam zoals alle genieën (Kafka, Joyce, Faulkner, Streuvels, Genêt, Gide; al komt even een blos op mijn konen, bezit ik immers zelf niet een tweelettergrepige familienaam?). Verleiding, ontroering, verbazing, ze zijn blokken uit de grote bouwdoos van het Valse. Van het Valse naar het Esthetisme is een verdomd kleine stap. ‘De grote verleiding van de homoseksueel is het esthetisme. (...) Voor vele anderen (dan Genêt, nota van mij) is het echter het esthetisme van een irrealiteit, met behulp van welker esoteriek de homoseksueel, door een soort catharsis, waarden tracht te herscheppen die eigen zijn aan de niet-euclidische wereld waartoe hij behoort.’Ga naar eindnoot(22) Gezien vanuit dit standpunt is het recentste boek Lieve Jongens een meesterwerk. Ik nuanceer: het meesterwerk uit de homoseksuele literatuur.
Naast de mythe van de esthetiek (het aantal plaatsen in zijn werk sinds 1963 waar Onze Schrijver het over | |
[pagina 19]
| |
schrijven en zo schoon mogelijk schrijven heeft zijn legio) maakt de psychoanalyse melding van een zeker aantal mythen, met behulp waarvan de homoseksualiteit haar werkelijkheid hoopt te vinden.Ga naar eindnoot(23) Enkele ervan vind ik erg toepasselijk op het reviaanse werk. Neem de mythe van de engel of het angelisme. ‘Er zijn bij de angelist steeds trekken van de illuminaat, van profetisme, een behoefte zich te rechtvaardigen.’Ga naar eindnoot(24) Ik zei het toch reeds, o verleidelijke psychoanalyse! Op gevaar af op de schrijvende Markies tenslotte toch een kataloog-nummertje te kleven, kan niet ontkend worden dat veel van dit angelisme aan zijn schrijflichaam plakt. Er is de illuminaat. Even de lamp op een schitterend exempel, G.K. van het Reve als Verlichte in Op Weg Naar Het Einde. Hier zal hij tijdens een naar katholiek-mystieke patronen getekende Donkere Nacht zijn definitieve roeping van (irrationeel) schrijver (naar een vergoddelijkt schrijverschap toe) ervaren.Ga naar eindnoot(25) Over ‘de behoefte zich te rechtvaardigen’ kan kort dit gezegd worden: de vier grote werken sinds 1963 zijn alle pleidooien pro domo. Teksten als tekens van zelfrechtvaardiging, alle. Hij zal, zoals in de slotpassage uit De Taal Der Liefde er de Nederlandse koningin bijsleuren net zoals hij in Op Weg Naar Het Einde de vierde persoon van de Heilige Drieëenheid voor zijn kar spant, de Moeder Gods. Het angelisme immers ‘verschijnt als een aspect van het oedipale conflict, van het incestverbod en van de rivaliteit met de vader, met regressie naar het narcistische fallische stadium.’Ga naar eindnoot(26) De verering | |
[pagina 20]
| |
van G.K. van het Reve binnen zijn werk voor en zijn uitspraken buiten zijn werk over Maria zijn duidelijk signalen van ‘een dorst naar zuiverheid’ en een zich steeds weer laten ‘overmeesteren door een mystieke exaltatie die niets anders dan het zoeken van zichzelf’ isGa naar eindnoot(27).
Een boeiende vraag blijft altijd: in hoeverre is een schrijver zich bewust van wat hij schrijft? Is hij überhaupt bewust van wat hij, tijdens de schrijfdaad, doet? Welke aspecten ontsnappen aan de rationele controle van een auteur zo dat hij de maker wordt van ‘het boek, alweer, dat alle boeken overbodig zou maken’?Ga naar eindnoot(28) Neem nu de psychoanalytische laag in G.K. van het Reve's werk. Mijn Schrijver weet van wanten, wees gerust, dat merk je aan de in zijn werk ingekapselde selfdefense. En terwijl ik nu toch de Heilige Maagd in het vizier heb, nog dit. Met zijn purpergedrenkte pen beweert de schrijver niet erg veel van zijn psychiatrische bezoekjes te hebben onthouden. In elk geval, de bezoekjes zijn een feit. Hanny Michaelis: (op de vraag van haar interviewer: ‘Hij zei tegen mij dat hij van z'n 21ste jaar bij een psychiater was voor gesprekstherapie volgens Jung.’) ‘Dat was voor ik hem leerde kennen. Daarna is hij er weer naartoe gegaan.’Ga naar eindnoot(29) En Gerard Kornelis zelf: ‘Dokters konden me niet helpen, al was de psigologie een prachtwetenschap waardoor je precies kon lezen waarom je je de hele dag afrukte en bij mooi weer altijd een depressie kreeg.’Ga naar eindnoot(30) En nog ietsje ironischer: ‘Ik | |
[pagina 21]
| |
heb het in een boek gelezen, wetenschappelijk, het was heel moeilijk, van dokters die alles weten over zulke mensen.’Ga naar eindnoot(31) Toch is Van het Reve een voldoende intelligente vent om te weten waar de klepel hangt (in de klok? o nee, wat dacht je!). Even een illustratie van zijn psychoanalytische kennis. De homoseksueel is over het algemeen erg moeder-gebonden. Voorstellingen van de vrouw, in de homoseksuele denkwereld zullen, om het incestverbod te omzeilen ‘de maagdelijke godinnen van de Olympus zijn, de trotse Athena die regeert, overheerst en beschermt, Diana-Artemis, de voor mannen zo wrede maagd of wel de zeer reine Vesta die het vuur onderhoudt zonder zich er ooit aan te branden’.Ga naar eindnoot(32) Bewonder nu de kennis van de materie die zijn hele leven beheerst. In het boven geciteerde rijtje door de homoseksueel geadmireerde godinnen, plaatst Van het Reve zijn vierde schakel uit de Goddelijke Drieëenheid, de Moeder Gods: ‘(Ik kom, op dit punt, met mijn “reformatoriese broeders”, die aan de verering van de Maagd aanstoot nemen, niet tot overeenstemming. Hun bezwaren worden mij nooit geheel duidelijk, want ik vind het prachtig. (...) Vandaar ook, dat ik er geen enkel aanstoot aan neem, in elke Spaanse kerk, achter het verplichte, maar altijd minuskule crucifixje op het altaar, de gigantiese uitbouw te zien - met lichtinval door een speciaal voor Haar gekonstrueerde glazen dakkoepel - waarin, minstens levensgroot en altijd door een schat van bloemen omgeven, zeilend op de zilveren maansikkel, de Moeder van God, tot voortzetting van de vennootschap onder | |
[pagina 22]
| |
de firma Gezusters Artemis & Diana, (...) Vierde Persoon Gods In Aardse Verborgenheid, zoals ik het, in mijn eigen bescheiden theologie, in voorlopige vorm, meen te mogen formuleren. Alles geestelijk, en generlei kwetsing van andersdenkenden beoogd.)’Ga naar eindnoot(33) Het citaat is wat lang uitgevallen, maar de context is leuk en nodig. De cursieve letters tot aan het (...)-teken, werden door mij besteld. Ik wil alleen maar de nadruk leggen op het feit dat G.K. van het Reve van psychoanalytische wanten weet. Tussen wat hij zelf beweert maar in feite kent, ligt een kloof. Een bewijs, alweer, dat het autobiografisme vaak de grenzen van de fictie nadert, overschrijdt.
Baadt onze schrijvende Banneling vaak in de bedding van het angelisme, net als zijn Franse Kunstbroeder Julien Green komt hij geregeld weer op het droge. Dit angelisme doorbreekt hij door zijn katholicisme. In het katholicisme openen het zondebegrip en het zondebesef de weg naar de mensheid. Het katholicisme breekt de ban van een hooghartig narcisme. De these (noem het hypothese) van mijn boek is trouwens, dat uitgerekend het katholicisme G.K. van het Reve's schrijverschap tijdig (en een tijdlang) heeft gered. Wanneer ik naar het einde van dit Huldeboek De Taal Der Liefde microscopeer, zal ik het hebben over de valsheid van het Revisme. Ik meen voldoende argumenten te hebben verzameld, om aan te tonen dat de revistische seks gewoon tot het domein van de fictie, | |
[pagina 23]
| |
van de zuivere verbeelding, behoort. Doch in de Ban van de Psychoanalyse vind ik het wel leuk even en met buitenliteraire middelen, te wijzen op het feit dat het Revisme typische kenmerken van het angelisme vertoont. Immers ‘de angelist geeft er de voorkeur aan te kijken en nog meer zijn liefde te denken dan haar te beleven.’Ga naar eindnoot(34) Verliefd worden op de liefde ligt dan ook voor de hand en is alweer zo'n typisch homoseksueel aspect. De ‘burger-schrijver’Ga naar eindnoot(35) bevestigt zulks zelf: ‘Mijn woelen en zuchten om wederom in slaap te komen zouden Tijger wakker kunnen maken, en bovendien gevoelde ik mij loopser en geiler en nog verliefder op de Liefde dan ooit...’Ga naar eindnoot(36) (cursief van mij). En als je het sprongetje met mij mee wil maken van de inhoud naar de vorm, zal je zien hoe de mythe van het angelisme de zo beroemde en vaak geroemde reviaanse stijl beheerst: ‘Het esthetisme wordt een wijze om zich te verwezenlijken, maar zoals hij, om zich beter te verwezenlijken, de seksuele normen had verworpen, zo verwerpt hij ook de fundamentele beginselen van de gewone esthetiek.’Ga naar eindnoot(37) God, wat klopt dat wonderlijk voor wat de twee grote creatieve perioden in G.K. van het Reve's werk betreft. In de eerste creatieve periode is de homoseksualiteit in sluimertoestand aanwezig, latent, onuitgesproken en ik denk hierbij aan Werther Nieland (1949). De voornaamste trend in dit werk van vóór de vijftigerjaren is het traditionele kader van het verhaal; is de rationele-narratieve aanpak (wat ik straks zijn Hollandse periode wil | |
[pagina 24]
| |
noemen). Hier streeft de jonge Van het Reve naar een hechte structuur, een bouw van buitenuit. Neem je De Avonden (1947) waarin herhaling en parallellie overheersen dan lees je een strenge gehoorzaamheid aan ‘de fundamentele beginselen van de gewone esthetiek’. Markant is echter dat hij (in wat ik straks zijn Europese periode wil heten) ‘de fundamentele beginselen van de gewone esthetiek’ verwerpt eenmaal de homoseksualiteit een manifest aspect van zijn bestaan wordt. Dan ook slaat hij dit kader van de fictie aan diggelen, zet hij zijn hak op de traditionele schrijftrant en opteert hij voor een eigengereide, chaotische, anarchistische schriftuur. Teksten als Op Weg Naar Het Einde en De Taal Der Liefde zijn vorm geworden homoseksualiteit. Vormen en opvattingen hangen hier schakelvast aan mekaar. Interdisciplinair, heb ik al gezegd.
Even het pad af voor een kijkje in de schrijfkeuken van zijn Engelse Grote Kunstbroeder, Oscar Wilde. Pak je diens De Profundis in de hand, dan ontdek je ook alweer een reeks parallellen. Oscar Wilde werd overigens mijn inspirator voor de bijtitel van dit Lofboek. De Groene Anjelier heb ik van hem. Het door hem gecreeerde symbool van de homoseksualiteit versiert uitstekend het kaft en overkoepelt zeker de inhoud.Ga naar eindnoot(38) Wilde deed extra zijn best om zijn homoseksualiteit, die hijzelf wél als pathologisch beschouwde, te vergoddelijken. Hij zag er een manier in om het absolute te bereiken.Ga naar eindnoot(39) Hier liggen raakpunten, zo voor het rapen, | |
[pagina 25]
| |
tussen Wilde's en Van het Reve's opvattingen. In Op Weg Naar Het Einde legt hij voor het eerst expliciet bruggen tussen homoseksualiteit en religie. In Nader Tot U komt er dieptescherpte in dit reviaanse tweetal. Hoogtepunt wordt de beruchte Ezelpassage: ‘En God Zelf zou bij mij langs komen in de gedaante van een éénjarige, muisgrijze Ezel en voor de deur staan en aanbellen en zeggen: “Gerard, dat boek van je - weet je dat Ik bij sommige stukken gehuild heb?” “Mijn Heer en mijn God: Geloofd weze Uw Naam tot in alle Eeuwigheid! Ik houd zo verschrikkelijk veel van U,” zou ik proberen te zeggen, maar halverwege zou ik al in janken uitbarsten, en Hem beginnen te kussen en naar binnen trekken, en na een geweldige klauterpartij om de trap naar het slaapkamertje op te komen, zou ik Hem drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening bezitten...’Ga naar eindnoot(40) De vergoddelijking, een proces dat zich in de schriftuur manifesteert en zich van de schriftuur meester maakt, bezit nog een ander Groot Ontwerper. Ik denk hier aan G.K. van het Reve's Franse Kunstbroeder Marcel Jouhandeau. De parallellen met deze homoseksuele auteur uit het Zuiden reiken zelfs tot binnen het biografische vlak. Zoals Marcel Jouhandeau van zijn moeder ‘zijn grote belangstelling voor de mens en misschien ook zijn ongeëvenaarde vertelkunst’ erfdeGa naar eindnoot(41), zo staat ook Van het Reve bij zijn moeder in het krijt. Ik lees bij Hanny Michaelis: ‘Ik geloof wel dat hij z'n talent vooral heeft van z'n moeders kant. Ze had fantasie, gevoeligheid, vreemdheid’.Ga naar eindnoot(42) Maar ik wil het vooral over de | |
[pagina 26]
| |
literaire parallellen hebben. In Jouhandeaus voornaamste roman Monsieur Godeau intime (1926) heerst de schoonheid over goed en kwaad, is een drang naar het absolute aanwezig en wordt de zonde een wijze om God te annexeren.Ga naar eindnoot(43) Zo zie ik de bekering van G.K. van het Reve als een homoseksuele noodzaak. Langs het katholicisme waarin de zonde niet alleen vermenselijkt wordt, maar God naar zich toetrekt (zodat de zondaar zelf vergoddelijkt wordt) is ‘de schrijver van geheel ons volk’Ga naar eindnoot(44) in de ban van de angelistische en uranische mythe, ‘de verovering van de hemel en de hel’Ga naar eindnoot(45). Is hij ‘iemand die obskeen met God spotte maar toch voor God als een schooljongen knielde, en die, hoewel van de Griekse Beginselen, toch een geweldig stoer en moedig en manlijk type was, geestig vooral, teder en toch doortastend: zo iemand als ik, zou je haast zeggen.’Ga naar eindnoot(46)
Straks zal mijn Geduldige Lezer, vooral wanneer ik de eerste reisbrievenbundel behandel, op het begrip ironisch esthetisme stoten. Dit begrip dat uit de psychoanalytische sfeer komt, heb ik naar het stilistische plan overgeheveld omdat ik het zo'n treffende formule vind. Het ‘ironisch esthetisme’ is uitgerekend hét middel ‘dat het mogelijk maakt datgene wat men aanbidt, tegelijkertijd te verloochenen.’Ga naar eindnoot(47) Deze stijlfiguur is de zuster van de vervalsing en de broeder van het absolute. Beter dan door dit in de homoseksuele sfeer gebedde begrip, kan ik de reviaanse ironie niet aanduiden. Vooral in de | |
[pagina 27]
| |
teksten nà 1963 krijgt deze ironie een speciaal pigment. Zo zijn de beginbladzijden uit Op Weg Naar Het Einde een expliciet exposeren, een totaal en verbijsterend etaleren van het ganse ironische arsenaal. Hier zal G.K. van het Reve met de ene waarde de andere vernietigen; bevestiging zal volgen op ontkenning. Van dan af, zoals ik zo goed mogelijk zal proberen te bewijzen, zal de esthetische ironie een stilistische en thematische constante worden in zijn werk. Interdisciplinair, alweer. De psychoanalytische verklaring van het homoseksuele mechanisme helpt ons meteen bepaalde schrijfmechanismen verklaren. Het Zinloos Feit, het typisch reviaanse geouwehoer, de van-de-hak-op-de-tak-techniek wat ik later het desultorische schrijfprocédé zal heten, zijn hier een direct gevolg van. Ze helpen ons het onbegrijpelijke en ongrijpbare te begrijpen.
Een andere homoseksuele strohalm is de mythe van Narcissus. Nu ik toch op het psychoanalytische weggetje gesukkeld ben, kan ik maar volharden in mijn boosheid. Wat een verrassende parallellen, ook hier! ‘Het wezen van het narcisme berust op de behoefte van de homoseksueel eindeloos een ander Ik in zijn partner terug te vinden. De ander interesseert hem alleen voor zover die ander hijzelf is: hijzelf zoals hij is, zoals hij zou willen zijn, zoals hij gebleven had willen zijn.’Ga naar eindnoot(48) Een tikkeltje cartografische kennis kan ons de weg aanwijzen in het complexe landschap van de homoseksualiteit. Deze kennis voert ons ook naar een beter begrip van | |
[pagina 28]
| |
de briefvorm, waarmee de Meedogenloze Schrijver zijn literaire burcht heeft versterkt. In zijn eerste bundel reisbrieven richt hij zich tot de lezers van het tijdschrift Tirade. Een vrij anonieme groep, alhoewel een groep met een bepaald gezicht. Dit herhaalt hij in Nader Tot U. Zes jaar later doet hij het nog eens over; de helft van De Taal Der Liefde bestaat uit brieven. Maar hier, (nog) duidelijker dan in zijn beide brievenbundels, wordt de ‘ander’ spiegel. Wordt de ‘ander’ exclusief gezien in functie van zichzelf. ‘De mythe van Narcissus is de ontkenning van de transcendentie van de ander.’Ga naar eindnoot(49) Het geroep van de nimf Echo komt niet eens overGa naar eindnoot(50), zo ontbreken alle responsen in De Taal Der Liefde. De geringste uitweiding aan het adres van zijn Kunstbroeder Simon Carmiggelt wordt door Van het Reve onmiddellijk uitgewist voor de berichtgeving van en over het Ik. Het ontbreken van de responsie zou je hier als een gevolg kunnen interpreteren van een communicatiestoornis. Maar dan zou aan de tekstanalyse van de close reader iets fundamenteels ontbreken; omdat het gevolg verder reikt, over de tekst heen in de psyche van de homoseksueel zit. Kijk naar het aantal brieven van onze Onuitputtelijke Correspondent. Hij schrijft de helft meer bij mekaar dan Simon Carmiggelt. Eenmaal op zwier heeft hij al geen antwoord meer nodig. Eerst als hij stokt, uitgeput is, komt het beeld van de ‘ander’ weer in focus. Maar ook dan, altijd, blijft de ‘ander’ voedsel voor het Ik. Hij functioneert slechts ter verrijking en uitbreiding van het boek. Het is zonneklaar dat | |
[pagina 29]
| |
Simon Carmiggelt geen brieven krijgt terwille van zijn schone ogen of het eventueel krullend lokje in de nek. In nagenoeg elke eerste alinea staat het Ik, dit persoonlijke voornaamwoord van de homoseksualiteit, voorop. ‘De narcist blijft (...) aan het autonomistische stadium van het Ik gefixeerd, en komt niet aan de ware autonomie toe. Autonomisme is Ik voor Ik. Autonomie is Ik te midden van de anderen.’Ga naar eindnoot(51) Dus, zelfs het schrijven van een nieuw boek gebeurt ten koste van een ‘ander’, doorheen een ‘ander’. Psychoanalytisch is het zo dat Narcissus de mislukking van de communicatie symboliseert.Ga naar eindnoot(52) Maar ook elke in zijn boeken beschreven liefdesverhouding met zijn ‘lieve jongens’, weerspiegelt deze narcistische instelling; ‘vandaar het belang van auto-erotische uitingen, zelfs bij de ontmoeting’Ga naar eindnoot(53) en de talrijke passages waar de eenzame, zich G.K. van het Reve noemende hoofdfiguur, masturbeert.Ga naar eindnoot(54)
Een narcistische karakteristiek is ook het zoeken naar het buitenissige. De homoseksueel ‘zal ongewone artistieke voortbrengselen zoeken omdat hij ongewoon is.’Ga naar eindnoot(55) Dit hangt nauw samen met de angelistische karakteristiek, waarbij ‘de fundamentele beginselen van de gewone esthetiek’ verworpen worden, al ligt het accent hier iets meer op de persoon van de maker. Niemand zal betwisten, meen ik, dat sinds 1963 elk nieuw boek een ongewoon artistiek voortbrengsel was. Wel belangrijk om aan te stippen is dat, voor de narcist, het dagboek een grote rol speelt. Het is zowat de kroon op wat Freud | |
[pagina 30]
| |
Zijne Majesteit het Ik heet. Voor mij is het dagboek (met het epistolaire genre) de subliemste literaire vorm, al moet ik toegeven dat de grenzen tussen dagboek en autobiografische roman, tussen dagboek en memoires, erg vaag zijn. G.K. van het Reve zal zijn werk sinds 1963 ‘bekentenisliteratuur’ heten. Al is de wil tot het schrijven van bekentenisliteratuur aanwezig, toch voldoet mij deze omschrijving niet. Het predikaat komt me eerder als onjuist voor en de duidelijk te ontdekken romaneske lijnen in Op Weg Naar Het Einde, De Taal Der Liefde en Lieve Jongens waarin de binnentekstuele werkelijkheid vaak niet met de buitentekstuele werkelijkheid klopt, doen me deze boeken het liefst autobiografische romans noemen. Straks meer, maar dit alvast als aansluiting op wat ik hierboven over het narcistische Ik al schreef: ‘De autobiografische roman is ook een vorm van deze zelfprojektie in een dubbelganger die men naar zijn gelijkenis en naar de gelijkenis van zijn verbeelding kneedt.’Ga naar eindnoot(56)
De mythe van de ontijdelijkheid is een andere en derde pijler die de homoseksualiteit schraagt en die ik, omwille van de toepasselijkheid op Onze Grootste Nationale Schrijver, graag naar voren schuif. ‘Aan de tijd ontkomen is een fundamenteel kenmerk van de homoseksueel.’Ga naar eindnoot(57) Zoveel weten we al toch. En ter affirmatie een aanhanger van de Griekse Beginselen en collega van de ‘gewone, gezonde jongen uit een tuindorp’Ga naar eindnoot(58), Lucien Farre. In Arcadie, een Frans(talig) pendant van Dialoog, schrijft | |
[pagina 31]
| |
deze geestelijke advocaat van de homoseksualiteit: ‘Buiten de tijd staan is kenmerkend voor de homoseksueel. Het is bijna een overheersende trek. De homoseksueel is nooit iemand van zijn tijd. Leeft hij, dan is het in het verleden, hetzij in zijn eigen verleden, zoals Proust, hetzij in het historische verleden, zoals vele oudheidkundigen. Indien hij in het heden leeft, is dit heden voor hem zonder betekenis.’Ga naar eindnoot(59) Toepasselijk schreef ik! Heb ik gelijk of niet? Neem het oude(rwetse), gestolde lavaproza uit de laatste drie hoofdstukken van De Taal Der Liefde; bekijk het procédé, nogmaals maar nu absoluut, totaal, compleet, toegepast op Lieve Jongens. Door een minimum aan plaats- en tijdaanduiding heft de schrijver de tijd op. Dit proza kabbelt gelijktonig in een sfeer van eindeloosheid door. Onophoudelijke duur en duurzame tijdeloosheid, dàt is het effect. Dat G.K. van het Reve niet ‘iemand van zijn tijd’ is, heeft hem talrijke vijanden en kwaadwillige lezers (en voornamelijk critici) bezorgd. Zijn gehechtheid aan het kapitalisme (voor de marxist een restantje uit het verleden), het door hem gecreëerde predikaat ‘burger-schrijver’, zijn archaïserend taalgebruik hoeven, in het licht van deze mythe, geen commentaar. Ik herken er de manie in om de tijd aan zich stil te leggen en aldus een klimaat van ontijdelijkheid te scheppen. Bij G.K. van het Reve is het net als bij zijn Franse Kunstbroeder met de eenlettergrepige familienaam, Proust, vooral het eigen verleden dat dit klimaat kleurt. Deze mythe krijgt voornamelijk gestalte vanaf zijn tweede brievenbundel, waarin | |
[pagina 32]
| |
de geactualiseerde fragmenten door ruime herinnerings-flarden op de achtergrond worden gedrongen.Ga naar eindnoot(60) Volgens de psychoanalyse immers projecteert de esthetiek van de homoseksueel zich heel dikwijls in de herinnering.
De buitenliteraire want psychoanalytische interpretatie blijft, dit komt hier kristalduidelijk aan de orde, dé Grote Verleiding. Verwijzen naar de trouweloosheid als typisch homoseksueel kenmerk, wordt opnieuw een confrontatie met de inhoud van Van het Reve's werk. In zijn vier ‘bekentenis’-boeken beschrijft hij één of meerdere liefdes en één ding is zeker, duurzaamheid zit er niet in. ‘Alles wat tot de tijd behoort, moet worden verworpen of is verworpen, want door het te aanvaarden zou men de duur ervan erkennen. Daarom is trouw niet een van de hoofdkenmerken der homoseksualiteit.’Ga naar eindnoot(61) Lees als illustratie bijvoorbeeld zijn ontrouw binnen de relatie die hij met Teigetje had aangeknoopt: ‘Ik had mij in de namiddag van de vorige dag lichamelijk met Giovanni L. verenigd, en vroeg mij nu voor de zoveelste maal af, of dit iets slechts en zondigs van mij was geweest om te doen, maar ik behoefde het mij niet af te vragen, want ik wist wel zeker dat het zo was.’Ga naar eindnoot(62) Giovanni L. is een Zwitserse jongen van Italiaanse afkomst en logeert een tijdlang bij de schrijver. Klap op de vuurpijl wordt vervolgens de bedscène, die de auteur stiekem en als voyeur meemaakt en waarin het nu Tijgers beurt is om een slippertje te voltooien.Ga naar eindnoot(63) Ik denk | |
[pagina 33]
| |
dicht bij de waarheid te komen als ik de revistische seks, waarover ik het nog zal hebben, als een verantwoording van de typisch homoseksuele trouweloosheid interpreteer. (Ik stel slechts vast: A. gaat met B. naar bed; A. gaat met C. naar bed; B. gaat met C. naar bed.) Mijn neuro-psychiater stelt uit zijn praktijk vast dat hij ‘nog nooit blijvende homofiele paren ontmoet (heeft) en onder hen die een min of meer lange levensduur schijnen te hebben, bestaat geen trouw. (...) Ongetwijfeld bestaan er ergens homofiele paren die de jaren hebben kunnen doorstaan, maar ze moeten heel zeldzaam zijn en de homoseksuelen die ik ondervraagd heb, hebben steeds tal van liaisons gehad, zelden van zeer lange duur, en zelfs gedurende deze liaisons hadden zij, meestal met voorkennis van hun partner, andere vluchtige avonturen.’Ga naar eindnoot(64) Een laatste kenmerk van de mythe van de ontijdelijkheid is ‘de bezorgdheid voor het voortbestaan van zijn persoon, de obsessie van voort te duren, zichzelf te overleven, eindeloos in de ogen van anderen aanwezig te blijven (...)’Ga naar eindnoot(65) Dit aspect wordt door G.K. van het Reve gesymboliseerd door het fameuze werk dat hij wenst te schrijven Het Boek Van Het Violet En De Dood. In zijn eerste brievenbundel noteert hij met zijn Violette Pen een tussen haakjes geschoven pro memoria: ‘(P.M. Een boek schrijven over het Violet, en de Dood.)’Ga naar eindnoot(66) Hij komt daar in zijn tweede brievenbundel binnen de eerste drie bladzijden al op terug: ‘Het zij zo: alles wat ik vertel, zal eenzaam moeten zijn. Ik zal deze | |
[pagina 34]
| |
dingen moeten schrijven, of ik zal niet schrijven, en indien het mij, “kleine slaaf van poëzie en taal”, eens zou mogen gelukken Het Boek Van Het Violet En De Dood te schrijven en te voltooien, dan zal dit wellicht alleen mogelijk zijn, als ik het zou beginnen met geen ander dan juist dit nutteloos, bizar verhaal, dat mij, na zoveel jaren, nu ik reeds tot aan het borstbeen in het graf sta, nog steeds niet met vrede wil laten.’Ga naar eindnoot(67) Ook het nooit geschreven (en ik elk nieuw boek zich verder voltooiende) Verhaal van de Meedogenloze JongenGa naar eindnoot(68) blijkt aan ‘de obsessie van voort te duren’ te beantwoorden, al valt Van het Reve steeds weer op zijn grote wens terug om ooit ‘eenmaal datgene (te) schrijven wat geschreven moest worden, maar dat nog niemand, ooit, op schrift had gesteld: het boek, alweer, dat alle boeken overbodig zou maken, en na welks voltooiing geen enkele schrijver zich meer zou behoeven af te tobben, omdat gans het mensdom, ja zelfs de gehele, thans nog in haat en angst gekluisterde natuur, verlost zou zijn.’Ga naar eindnoot(69) Symbool en model. Wensdroom ook. Feit is wél dat elk nieuw Van het Reve-boek sinds 1963 een hoeksteen van dit éne, ongeschreven boek blijkt te zijn. Het vlietende, het vliedende, het wegsnellende fixeren, bewaren, stollen. ‘De duurzaamheid van de persoon die schrijft geeft de illusie dat de bladzijden het vluchtende immobiliseren, precies zoals Narcissus altijd hetzelfde gelaat spiegelt in een water dat nooit hetzelfde is.’Ga naar eindnoot(70) Deze homoseksuele problematiek wordt echter, veel mooier, in een modern-dinamische transcriptie door Witold Gombrowicz | |
[pagina 35]
| |
geformuleerd waar hij schrijft: ‘De mens wil zijn schoonheid altijd anders ervaren, en daarin uit zich de dynamiek van de tijd - deze Narcissus zoekt zijn gezicht niet in het stilstaande, maar in het voorbijstromende water.’Ga naar eindnoot(71) Op deze plaats kan ik aan het revisme nog een nieuw aspect toevoegen: het oproepen van de begeerte die ontstaat door aan de begeerde een derde persoon te schenken en daarvan pijnlijk te genieten, brengt het extatische moment tot stand. Deze extase immobiliseert de tijd. De sexualiteit krijgt de stempel van de ontijdelijkheid, terwijl het orgasme dat de vervulling van de sexuele begeerte is, de tijd vernietigt.Ga naar eindnoot(72) De laatste drie hoofdstukken uit De Taal Der Liefde en Lieve Jongens zijn uitstekende voorbeelden, die de mythe van de tijdeloosheid illustreren. Het reuzedeel van de volzinnen gaat naar het oproepen van de revistische seks (begeerte) en zelden lees je dat de daad (orgasme) wordt voltrokken.
G.K. van het Reve is niet bijster lang lid van wat hij erg ironisch ‘het homofiel vakorgaan “Dialoog”’ heet, gebleven.Ga naar eindnoot(73) Het tijdschrift ‘Dialoog’ stelde zich inderdaad als een trait d'union op tussen homofiel en maatschappij. Ik neem rustig aan dat redactielid Van het Reve, als schrijver, zijn homoseksualiteit dieper, intenser, bewuster beleeft dan de doorsnee homoseksueel. Vanuit dit standpunt moest het tot een verwijdering komen. Het feit dat de ‘ander’ als alter ego en niet als ‘ander’ wordt ervaren, maakt de dialoog onmogelijk. Daarom is | |
[pagina 36]
| |
bij onze Winkelhouder de strijd al vroeg verlegd naar het domein van de identificatie. Kurieus is dat bij zijn eerste manifest-homoseksuele boek de drang naar identificatie voor het eerst expliciet wordt uitgeschreven.Ga naar eindnoot(74) Als G.K. van het Reve ooit aan een ‘homofiel vakorgaan’ zou kunnen meewerken, dan zou het Monoloog moeten heten. W., een vriend van me en zelf homofiel, schrijft me: ‘Van het Reve is voor homo's en hetero's allebei een wat vreemde vogel: hij zal in homo-kringen misschien wat meer gelezen worden (zijn werk van de laatste tien jaar, bedoel ik), net zoals Johan Daisne in Gent vermoedelijk iets beter verkoopt dan in Antwerpen en Louis-Paul Boon in Aalst beter dan in Hasselt; maar anders niet. Zijn moed werd in de jaren zestig wel gewaardeerd, al waren er natuurlijk enkelen die zeiden: als hij zó schrijft, zullen de mensen denken dat alle homo's zo gek zijn. Maar zijn rol in de emancipatie is groot en positief. Alleen moet je niet denken dat hij de eerste was (Jef Last, Van Hattum, Freek van Leeuwen, Anna Blaman en anderen hadden er ook heel openlijk over geschreven, maar zij bereikten een ander publiek en waren niet zo provocerend). Door zijn fantasterijen, taalgebruik, vreemde ideeën, enz. wordt Van het Reve zeker niet geassociëerd met dé homo.’
Om deze buitenliteraire en psychoanalytische trip af te ronden, citeer ik nog graag even een Aanhanger van de Griekse Beginselen en pleitbezorger ervan, de Fransman Jacques Valli: ‘...in deze homoseksuele betrekking | |
[pagina 37]
| |
wordt ander als een alter ego ervaren: het is de bedoeling te bezitten om zich terug te vinden, dat wil zeggen een situatie te scheppen, niet van dialoog maar van strijd om identificatie. Dit soort betrekking, dat geen complementariteit maar buitensporige tegenoverstelling is, heeft echter geen enkele immanente norm... Indien de mogelijkheid tot communicatie uitgesloten blijft, komt de homofiel ertoe deze ervaring van identificerend bezitten eindeloos opnieuw te beginnen, zoals ieder bewustzijn dat niet aan de dialectiek der begeerte kan ontkomen. Hij zal onophoudelijk een nieuw lichaam moeten bezitten om zich onophoudelijk op het nulpunt terug te vinden en daar vandaan weer te vertrekken, daar de toegang tot de ander en tot de dialoog versperd blijft... Indien hij zich laat vangen in de kring van de eindeloos herhaalde ervaring, van het voortdurende zoeken naar een steeds andere partner... gaat de tussen losbandigheid en een denkbeeldige relatie heen en weer geslingerde homofiel een volslagen existentieel echec tegemoet.’Ga naar eindnoot(75) Vanuit deze optiek zijn tal van discriminerende uitspraken van G.K. van het Reve te verklaren (daarom niet goed te keuren, maar dit brengt ons op het ethisch vlak en nog verder van de ‘schrijver’), ik denk hierbij aan zijn uitval, allerminst poeslief, tegen Simon Vinkenoog die hem een ‘gestoorde persoonlijkheid’Ga naar eindnoot(76) noemt. Dat de pot de ketel verwijt dat ie zwart is, klinkt wel leuk. Maar het is, van psychoanalytisch standpunt uit, nog waar ook. Vanuit deze optiek, raak door Jacques Valli geformuleerd, begrijpen we best dat aan de reeks ‘lieve jongens’ | |
[pagina 38]
| |
geen einde komt en dat de stroom bekentenisboeken van De Grootste Nationale Schrijver in feite nooit zal eindigen. Hoezeer het ook tegen de zin van bepaalde homofiele vrienden of ex-vrienden gebeurt, G.K. van het Reve zal nooit ophouden deze vluchtige en soms ook wel duurzamere relaties op schrift te stellen. Dit op schrift stellen is zijn redding. Deze relaties zijn aanknopingspunten en uitvalbases voor zijn boeken, want zoals we straks zullen zien is de verteller en romancier van fictief proza al heel spoedig uitgepraat. Daarom heeft hij in de ‘ander’ een biografisch romanesk structuurelement gezocht. Door de ‘ander’ hangt zijn tekst samen, komt er samenhang in zijn proza.
Ik zie niet goed in hoe welke lezer dan ook, zonder voorkennis van bepaalde homoseksuele mythen en mechanismen, G.K. van het Reve's schrijverschap en literaire werk kàn begrijpen. Omdat ik, lezer die toevallig mijn ideeën omtrent G.K. van het Reve aan het papier toevertrouw (mooi cliché, jawel) Mijn Auteur beter wil begrijpen; omdat ik van zijn boeken hou om tal van redenen die zelfs in het uitvoerigste essay ongeformuleerd zullen blijven, heb ik niet aan de Grote Verleiding kunnen weerstaan iet of wat dan toch aan mijn onderwerp te sleutelen met de hulp van de psychoanalyse. Vlekkeloos zal deze analyse wel niet zijn. Ik moet zélf trouwens telkens een weerstand overwinnen om de eerste stap naar deze zielepulkers te zetten. Alles kan immers verklaard worden, maar daarmee is nog niets op- | |
[pagina 39]
| |
gehelderd. In wat G.K. van het Reve schrijvenderwijze doet, zie ik veel positiefs. Zijn teksten zijn antigif. Maar ik loop vooruit. Eerst dit ontroerend kort verhaal van een Man en een Bloem. Met zijn bloem laat ik hem dan ook uit dit boek stappen, Oscar Wilde. Touchant heerschap als hij was, verliefd op vrouwen, op mannen en op bloemen, dol op doch hard voor zijn partner Douglas, zon hij op een methode om door een bloemkweker, uiteraard een Schone Jongeling, een groene anjelier te laten kweken. Sommigen vonden dit een monsterlijke, anderen weer een uitzonderlijke bloem. De Groene Anjelier, zij (hij) hét herkenningsteken van het homoseksuele milieu! Hét symbool van de homoseksualiteit! Zo wil ik het werk van G.K. van het Reve, vooral de ruiker die hij sinds 1963 schikte, vergelijken met Oscar Wilde's Groene Anjelier. Uitzonderlijk en soms monsterlijk, ordeloos en soms vervormd, chaotisch en soms anarchistisch komt dit proza op ons af. Zijn werk, ‘die binnenhuisarchitektuur van de kosmos’Ga naar eindnoot(77) komt mij als een signaal en een symbool voor. Door, in en met zijn homoseksualiteit slaagt G.K. van het Reve er, mijns inziens, in over de grenzen van zijn inversie heen, algemeen geldende en voor onze tijd erg noodzakelijke waarheden en waarden te verdedigen: ‘Ik vind het moderne leven zeer dreigend en angstaanjagend’ schrijft hij aan Simon Carmiggelt. ‘Vooral de massifikaatsie en het steeds meer ontbreken van een individueel standpunt of persoonlijke schepping, de verheerlijking van de “groep”, | |
[pagina 40]
| |
vind ik huiveringwekkend.’Ga naar eindnoot(78) Hij slaagt er, mijns inziens, in homoseksuele topics om te buigen tot wapens tegen het technocratische monster dat onze samenleving werd. Ik zie zijn werk als de voltooiing van de Gombrowiczeaanse droom alle schema's te doorbreken. Dat G.K. van het Reve zélfs het homoseksuele schema in stukken breekt, is zijn unieke verdienste. Gevaren en negatieve kanten? Die zijn er. Blind zou je moeten zijn, om die niet te zien. Maar je kan ook als Harry Mulisch verzeild geraken tussen ijsschotsen van schema's, verzinsels over een ideale maar onbestaande maatschappij, zodat je vervriest op grond van een paar persoonlijke vetes in dat dwaze en verwaande kunstmannetjeskrakeel. Zowel het verweerschrift van Harry MulischGa naar eindnoot(79) als het Ezelproces zijn (waren) gevolgen van moedwillig misverstand. Dat marxisten en christelijken slecht lezen, kan geen toeval zijn. ‘Een perverse tak van het christendom’ aldus de schrijver, en gelijk geef ik hem. Twee loten van dezelfde stam. |
|