Poëzij
(1809)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
[pagina 148]
| |
Wie heden 't heil niet smaakt, dat hem de wereld biedt,
Verdient het zeker morgen niet.
Vlugtig is voorbij gevaren
't Perk des tijds, dat eeuwen scheen,
Rustloos ijlen, vliegen jaren,
Maanden, dagen, uren heen;
Uren worden oogenblikken,
Denk ze... en zij zijn reeds voorbij,
Dat we ons naar die snelheid schikken,
Leven en genieten wij!
Komt, grijpen wij den tijd! hij wordt steeds voortgezweept;
't Is dwaas, 't is ijdelheid hem beuzlend na te staren!
Wij zijn toch eenmaal ingescheept,
En moeten nu wel medevaren:
Gelukkig hij, die staag bij voor- en tegenwind,
De vreugd geniet, waar hij ze vindt!
Laat de stormen woelen, waaijen,
Dat de zee onstuimig zij,
Laat het hulkje zwenken, zwaaijen,
Kantelen naar loef en lij,
| |
[pagina 149]
| |
Laat het rijzen, dalen, zweven,
Vruchtloos, dat men weêrstand biedt;
't Bootsvolk zal geen zeiltje reven,
En de stuurman ankert niet.
Op! vrienden! heden nog: 't is morgen ligt te laat;
En geven wij gerust den kommer aan de winden!
Wat wenschen wij? vergeefs! we zullen nergens baat
Voor onherstelbre kwalen vinden:
Hij, die de smarte kent en haar verdrijven kan,
Is zeker een verstandig man.
Laat het op de wereld spoken,
't Wrokke en twist' thans overal,
Moge 't bloed op 't slagveld rooken,
Klinke 't woeste krijgsgeschal;
Wij - wij doen het bloed niet vlieten,
En het rookt bij ons nog niet,
Dat wij heden dan genieten,
Eer men 't morgen ons verbiedt!
| |
[pagina 150]
| |
Hoe! zouden we onzen tijd, die luttel voorspoeds gaf,
In nare zuchten en met weê! en ach! verkniezen?
Neen! plukken wij het bloempjen af,
Laat ons geen blaadjen zelfs verliezen!
't Moog' dan op de wereld spoken,
Juichen wij bij liefde en wijn!
Doen wij Bacchus outers rooken,
Dat wij Venus priestren zijn!
Laat de beker schuimen - blinken
Van der muskadellen gloed!
Flaccus leere ons minnen - drinken!
Stroome 't edel druivenbloed!
|
|