Gedichten(1815)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] De gelukkige man. Hij, die in pracht en overvloed, In weelde en wellust leeft, Aan elke drift van zijn gemoed Gereed voldoening geeft; Die al wat hart en oog bekoort Terstond verkrijgen kan, Geen' neiging in zijn' boezem smoort, Is geen gelukkig man. Maar hij, die, bij een' held'ren geest, Kracht en gezondheid voegt, Die, voor geen werk en zweet bevreesd, Voor vrouw en kind'ren zwoegt; Die nooit van 't pad der onschuld wijkt, Maar rein de vreugd geniet, Wiens hart een' zuiv're beek gelijkt, Die stil en effen vliet; [pagina 53] [p. 53] Die nooit zich slaafsch ter neder buigt; Maar trouw Gods wil betracht; Met ieder bijtje honig zuigt, Met ieder knaapje lacht; Die in zijn harte rust geniet, Vrede in zijn' woning vindt, In elken mensch een' broeder ziet, Hem als een' broeder mint; Die de onschuld steeds ter hulpe snelt, En wéldoet, waar hij kan; In menschenmin zijn' glorie stelt, Is een gelukkig man. Vorige Volgende