| |
| |
| |
[Deel 2]
bijlagen
| |
| |
bijlage A identificatie
Achterstaand volgen de passages uit Max Havelaar waarop de identiteit van Sjaalman en Havelaar, resp. ‘jufvrouw Sjaalman’ en Tine berust. Daarna volgt een opsomming van de gegevens die de identiteit van Havelaar en Multatuli, resp. van Tine en E.H.v.W. vastleggen.
Vooraan de regels zijn de paginanummers uit het handschrift - en dus uit Stuivelings editie ervan - vermeld. Tussen vierkante haken zijn nadere gegevens en commentaren toegevoegd. De punten van overeenkomst zijn gecursiveerd, en worden gevolgd door vermelding van de bladzijden uit het manuscript waarop zij betrekking hebben (tussen ronde haken). Wanneer in het handschrift woorden onderstreept - en in de uitgave gecursiveerd - zijn, is dat vermeld.
| |
| |
| |
Havelaar/Tine
56 | [Havelaar heeft] ... op Sumatra gediend (18) ... veertien jaren geleden ... hij was ... twee-en-twintig jaar oud ...
[Hij heeft zijn leven gewaagd om een hond te redden, geduelleerd voor anderen] ... hij trok altijd partij voor de zwakste. (Cf. 148)
[De reactie van Duclari:] - Wèl, laat ieder voor zichzelf duelleren, als men het dan volstrekt doen wil ... [is equivalent aan Droogstoppels opmerking op blz. 11/12.] |
57 | ... sedert langen tijd gehuwd ... |
61 | ... mevrouw Havelaar ... [had een] ... gemakkelijke ongedwongenheid (36) ... [en gaf daardoor blijk dat zij] ... in de hoogere klassen der maatschappij te huis behoorde. [Zij droeg] ... de haren ‘à la chinoise’ (36) met een kransje ‘melati’ in den ‘kondéh’ (36) ... |
61 | [Havelaar is ‘nu’] ... vijf-en dertig jaren. [Hij heeft] ... flaauw-blaauwe oogen (10) die ... vuur schoten (12) als een groot denkbeeld hem beheerschte. (Cf. 81.) Zijne blonde haren (10) ... |
62 | ... vlug van begrip (11), vatte [hij] dadelijk het hoogste, het ingewikkeldste ... Vol liefde voor waarheid en regt ... Hij was ridderlijk en moedig (12) ... [‘ik’ vergelijkt hem met] ... don Quichot ... dichter in den hoogsten zin van het woord ...
Geene wetenschap was hem geheel vreemd ... (24/29) |
64 | Havelaar had veel ondervonden. (15/16) |
65 | [Havelaar heeft een zoontje:] ... de kleine Max (36) |
67 | [Havelaar spreekt met Verbrugge over de landrenten] ... wij zijn sedert '43 maar achtduizend vooruitgegaan ... in twaalf jaar ... [De gegevens moeten betrekking hebben op een geheel jaar. Het ‘nu’ van dit verhaal moet dus 1856 zijn. Het dienen op Sumatra valt - veertien jaar geleden (blz. 56) - dus in 1842. Dit klopt ook wel ongeveer met de leeftijd: ‘nu’ 35 (blz. 61) - op Sumatra 22. In 1860 zal Havelaar dus 39 à 40 zijn. Cf. blz. 11.] |
75 | Vóór hunne reis naar Europa was Havelaar, adsistent-resident van Amboina geweest... Molukken (28?) |
76 | ... waar anderen hulp behoefden, was hem het helpen, het geven een ware hartstogt. [Ook 77/78, 80, 90/91, 130 v.v., 149, 163.] (12, 184) ... hij was altijd bezig met het ontwikkelen zijner denkbeelden op het papier .... en ‘eens zou dat gedrukt worden, meende zij [Tine] ...’ (15, 24/29) |
77 | Max [kocht een] ... slavenfamilie vrij ... te Menado ... (23) |
78 | Haar [Tines] grootvader de baron van W. [Ook 61] |
| |
| |
| |
Sjaalman/zijn vrouw
10 | hij was zeer blond, had blaauwe oogen, en in houding en kleeding iets dat den vreemdeling verraadde. |
11 | ... hij [had] om mijnentwille een' Griek den neus aan't bloeden geslagen, want hij bemoeide zich altijd met dingen die hem niet aangingen.
... in drie- of vier en dertig, geloof ik ... [Droogstoppel is dan] een jongen van zestien ... hij ... met zijn sjaal ... een paar jaren jonger ... [Gegeven het feit dat Droogstoppel ‘nu’] ... drie en veertig jaren oud ... (blz. 3) [is, moet ‘nu’ 43 - 16 = 27 + '33 of '34 = '60 of '61 zijn. Het boek komt uit in mei 1860, dus ‘nu’ is begin '60] ... vóór ... de voorjaarsveiling ... (blz. 8). [Sjaalman moet dus ‘nu’ ongeveer 40 jaar zijn.]
... knap was hij ... |
12 | [Sjaalman was] ... pas een jaar of dertien oud [‘nu’ dus 40. Zie boven.] ... zijne oogen flikker[d]en, - anders zagen ze flaauw ...
[Sjaalman treedt hier bijzonder ridderlijk op door Droogstoppel te hulp te komen; hij heeft zich kennelijk geen ogenblik afgevraagd wat de gevolgen voor hemzelf zullen zijn.] |
15 | 't Was najaar ... [‘Voor eenigen tijd’ (blz. 9) moet dus najaar '59 zijn geweest.] [Sjaalman schrijft:] Ik ben dichter ... en schrijver. [Het werk is nog niet gegepubliceerd.] Sedert mijne kindschheid drukte ik mijne aandoeningen in verzen uit ... gij zult ... uit [het pak] zien dat ik veel gedacht, ge- |
16 | werkt en bijgewoond heb. |
18/22 | [het gedicht van Sjaalman is] ... in 1843 te Padang geschreven [toen hij dus 22 of 23 jaar was].
[Uit de inhoud van het gedicht is op te maken dat ‘ik’] ... naauwlijks twee paar jaren ... [geleden uit Nederland is vertrokken, dat hij toen romantische toekomstdromen koesterde, sindsdien ontzaglijk veel heeft beleefd, een meisje heeft bemind en haar weer heeft verloren.] |
23 | [Onder de papieren van Sjaalman bevindt zich een] Verslag over de Koffij-kultuur in de Residentie MENADO [waar hij dus blijkbaar is geweest, en als het verslag van zijn hand is, heeft hij daar een bestuursfunctie vervuld!] |
24 | [Droogstoppel staat verbaasd over] ... de verscheidenheid der behandelde onderwerpen ... en de schrijver [scheen mij] ... op de hoogte van zijne taak ... [en bezat] ... eene groote soliditeit in zijne redeneringen ... |
24/29 | [Uit het pak blijkt Sjaalmans formidabele veelzijdigheid. Talrijke titels hebben uiteraard betrekking op kwesties die later in het werk aan de orde komen. Ten dele worden die beschouwingen aan Havelaar in de mond gelegd. |
| |
| |
81 | ... hoe zijn blik vuur schoot ... [Ook 61] (12) |
85 | Havelaar werkelijk dichter ... (15) |
86 | [vers van Havelaar] (18/22) |
108 | [Havelaar is] ... op Padang ... [geweest] (18) |
114 | ... in '42 [was Havelaar] kontróleur van Natal. [Ook 134, 144. Dit vormt de bevestiging dat het ‘nu’ van het verhaal 1856 is. (blz. 56)] |
115 | ... ik [was] juist in eene zeer verdrietige stemming ... Ik had, primo, eene ongelukkige liefde (18/22) |
116/117 | [vers van Havelaar] .... ik maakte verzen in die dagen .... (18) |
148 | Ook duelleerde ik wel eens voor een' ander, dien ik voor verongelijkt hield .... [zie blz. 56] |
160 v.v. | [Duits vers van Havelaar] (33) ... eens [was Havelaar] verre, verre weg van vrouw en kind. |
160b | [De kleine jongen blijkt [in 1859] een beel jong zusje te hebben] (36) |
160d | [Het vers is geschreven:] Januar 1859. [Dit is ‘eens’; het ‘auteurs-nu’ moet dus wel 1860 zijn.] |
165 | [Het ‘verhaal-nu’ nadert ... 15 Maart 1856. [Cf. 167:] ... den tijd vooruitgeloopen ... |
173 | Ik kies de namen van dat dorp en dien Javaan uit de aanteekeningen van Havelaar (33/38) [plus authentificatie]
[Deze zin levert de definitieve identificatie van Sjaalman en Havelaar. Hij is echter zo terloops geplaatst dat niemand er nog ooit op gewezen heeft, ondanks Droogstoppels bevestiging op blz. 179.]
[Op blz. 204/06 vindt de uitdrukkelijke authentificatie plaats van de in de Havelaar-geschiedenis vermelde misdaden. Daarop ligt in de context zeer sterk de nadruk. Intussen wordt ook de identificatie nader ondersteund door het telkens herhaalde:] |
204 | ... ik heb de stukken vóór mij liggen ...
... [de] lijst van diefstallen en afpersingen, die vóór mij ligt ... [in het hs. onderstreept] |
206 | ... de nota des voorgangers van Havelaar ... [zie ook blz. 155/56] ... eene nota die voor mij ligt.
... die brieven ... waarvan afschriften voor mij liggen. (29) |
209 | [De brief van Havelaar aan de resident is gedateerd:] 24 Februarij 1856 [Heel sterk wordt de identificatie geaccentueerd wanneer, onmiddellijk nadat op blz. 211 de sublieme Havelaar is vergeleken met de ‘unspeakable’ Slijmering, Droogstoppel invalt met: ‘Die Sjaalman is een gemeene schooijer.’ Deze kunstgreep werkt eerst ten volle als de lezer zich al in hoge mate bewust is van de identiteit der beide figuren, al is het ook heel wel denkbaar dat hij het juist door deze schokkende confrontatie wórdt.]
|
| |
| |
Sjaalman blijkt Frans, Maleis en Javaans te kennen. Hij is waarschijnlijk ook op de Molukken geweest (28)]
Ook vond ik brieven ... of ... afschriften ... door andere personen geteekend voor ‘gelijkluidend met het oorspronkelijke’. |
33 | [Sjaalman is de auteur van] ... duitsche verzen ... |
33/35 | [Droogstoppel komt met Stern overeen dat deze het boek zal schrijven, en daartoe krijgt Stern de beschikking over het pak van Sjaalman, de] ... bouwstoffen ... Ik zag in dat wij Sjaalman noodig hadden ... |
35 | [‘Jufvrouw Sjaalman’ is] ... eene vrouw of dame ... Zij zag zeer bleek ... |
36 | ... Zij [was] volstrekt niet verlegen ... over mijne komst ... Zij had als eene chinesche de haren achterover gekamd, en die achter het hoofd in eene soort van strik of knoop zaâmgebonden ... hare kleeding [was] eene soort van ‘Indische dragt’ ...
[Er zijn twee kinderen:] ... een klein meisje ... [en] ... een knaapje van een jaar of zes ... |
179 | [Droogstoppel geeft aan de op blz. 173 voltrokken identificatie - zie de linkerpagina - nog meer nadruk door weer expliciet te spreken over] ... die Sjaalman [die] allen had gek gemaakt met zijn pak ... |
184 | [Sjaalman en zijn vrouw zien er ellendig uit, en armoedig, maar:] Toch schijnt hij nog eene soort van trots te bezitten, want bij gaf iets aan eene arme vrouw ... en wie zelf zoo weinig heeft doet zonde als bij nog iets weggeeft. (76/78, 80 etc.) |
212 | [Droogstoppel is tijdens de afwezigheid van de Sjaalmans binnengedrongen in hun kamer:] - er hing een half broekje met geborduurde strook over een' stoel; wat behoeven zulke menschen geborduurde broekjes te dragen? |
213 | ... dat die vrouw van Sjaalman van deftige familie was ... (61, 78) |
215 | ... dat die Sjaalman eene zeer ontevredene persoon was die op alles aanmerking maakte ... [Droogstoppel haalt de ex-resident aan.] (passim) [Cf. hiervóór, blz. 75.] |
216 | ... ik zag hoe hij [Sjaalman] met de mouw van zijn kaal jasje zijn bleek gelaat trachtte te reinigen van de [modder]spatten. |
| |
| |
217 | [De tweede brief van Havelaar aan de resident is gedateerd:] 25 Februarij 1856. |
222 | [De derde brief aan de resident is gedateerd:] den 28 Februarij 1856. |
225 | Er zijn meer dan drie jaren verloopen sedert de gebeurtenissen die ik verhaal.
[Dus het ‘auteurs-nu’ is 1859 of '60 (33/38). Vgl. 165, 209, 217, 222, 228, 230, 231, 234.] |
225 | ... Havelaar teekende een borduurpatroon ...
‘... Max, laat mij uw broekje eens zien; .... heb je die strook aan? .... [die is onderstreept in het hs.] ach, ik weet nog waar ge die geborduurd hebt, Tine.’
... toen waart ge bezig aan die strook. (212) |
228 | [De kabinetsmissive is gedateerd:] den 23n Maart 1856. |
230 | [De ontslagaanvrage is gedateerd:] 29 Maart 1856 |
231 | [De brief aan de controleur is gedateerd:] den 15n April 1856 |
234 | Ik vind onder Havelaar's papieren de minuut van een' brief ... (33/38; cf. 173) |
234 | ... de echtheid der andere officiële stukken [in het hs. onderstreept] ... die allen door vreemde hand zijn geteekend ‘voor eensluidend afschrift. (29) |
234 | [De brief aan de gouverneur-generaal is gedateerd:] 23 Mei 1856. |
236 | Havelaar doolde arm en verlaten rond. [Deze laatste woorden van Sterns ‘ik’-figuur leggen, gegeven het voorgaande, de verbinding tussen Havelaar-van-1856 en Sjaalman-van-nu. Stern heeft zijn taak volbracht, want het ‘vervolg’ is, uit een ander perspectief bezien, de lezer al bekend.] |
239 | ... dat de Havelaars worden bespat door den modder van Slijmeringen en Droogstoppels. (216)
[Zoals reeds is uiteengezet, wordt hier, in de laatste zin van het werk, onder meer de, nu voor een ieder duidelijke, identiteit van Havelaar en Sjaalman vastgelegd. Zie hiervóór, blz. 62.] |
| |
| |
| |
Havelaar/Tine
[62/64 | De persoonsbeschrijving van Havelaar toont duidelijke analogieën met de karakteristiek van de dichter in de opdracht.] |
64 | Zulk een kreet van smart ... vloeit niet uit een ongedeerd hart. Dáár moet geleden zijn .... daar is ondervonden! [Ondervonden is in het hs. onderstreept.]
Die tirade is mij ontsnapt .... ze staat er nu eens, en blijve. Havelaar had veel ondervonden. |
65 | Wat dus de levensomstandigheden aangaat, kon hij veel ondervonden hebben. En dat hij werkelijk veel ondervonden had ... [kon en
had zijn in het hs. onderstreept] ... hoeveel hij had bijgewoond en geleden ... |
78 | Haar [Tines] grootvader de baron van W. |
80 | ... toen hij reeds veel geleden had onder den druk van geldgebrek ... |
87 | ‘Kom eens hier, Max,’ riep Havelaar, die zijn kind gewaar werd, spelende op het erf ... Toen hij [het zoontje van Havelaar] bij den Djaksa kwam, ... wees deze iets op het hoofd van den kleinen Max ... |
90 | Tine schoof bij; er werd over den kleinen Max gesproken! [Het kind wordt nog vele malen met name genoemd, o.a. op blz. 95, 140, 150, 152, 225/26] |
118 | ... toen ze [Tine] u dien zakdoek behouden liet met eene E, op de punt .... [De E is in het hs. onderstreept.] |
123 | Gij weet nog hoe ge mijn' naam vertaald hebt, E.H.v.W.? [Woorden van Tine zelf; de naam is door Multatuli in het hs. onderstreept. Havelaar gééft vervolgens de ‘vertaling’:] - Eigen haard veel waard. |
133 | Ik [Havelaar] had immers reeds te veel gedacht en geleden ... |
147 | Ik heb dan ook onder de gevolgen van die zaak veel geleden.
[En dat, terwijl die ‘zaak’, zoals ik in hoofdstuk v zal aantonen - zie hiervóór, 130/35 - tot in details een voorafspiegeling is van de zaak-Lebak!] |
160(b)/(c) | [kleine Max heeft een] Schwesterlein [in] 1859 [160(d)] |
225 | Havelaar heeft in dien tijd veel geleden ... [Deze zin krijgt pas zijn volledige waarde wanneer men beseft, dat op dit punt de authentificatie al zover is voortgeschreden dat men er zich nauwelijks meer aan kan onttrekken, en dat zij in het vervolg van de zin nog wordt onderstreept: ‘... de geschriften die voor mij liggen getuigen daarvan...’, terwijl deze zelfde passus ook nog een rol speelt in de identificatie van Havelaar en Sjaalman. Zie aldaar. Bovendien: Havelaar koestert blijkbaar het plan] nu op de Lebaksche zaken ... terug [te] komen ... [en Multatuli dóet het in feite.] |
227 | ... o Max, o Max, getuig dan wat ik leed, ...
En hij [Havelaar] berstte uit in tranen ... |
| |
| |
| |
Multatuli/echtgenote
| Auteursnaam [Cf. hoofdstuk i, blz. 22 noot 30.] |
1 | E.H.v.W. [Kennelijk de echtgenote van Multatuli. Zie hiervóór, blz. 23.] [De karakteristiek van de dichter wordt gereflecteerd in de persoonsbeschrijving van Havelaar, i.h.b. op blz. 62.] |
236 | Ja, ik Multatuli, die veel gedragen heb, neem de pen op. |
237 | Ik [Multatuli] wilde in de eerste plaats iets daarstellen dat als heilige poesaka zal kunnen bewaard worden door ‘kleinen Max’ en zijn zusje [die dus de kinderen van ‘ik, Multatuli’ moeten zijn; anders zou er geen sprake kunnen wezen van ‘poesaka’ (cf. blz. 186, waar twee maal wordt verteld over de verkoop - in hoogste nood - van dergelijke sacrale erfstukken van de ouders)], als hunne ouders [dat wil dus zeggen ‘grote Max’ en zijn Tine: mijn vrouw en ik] zullen zijn omgekomen van ellende. [Zie nog hiervóór blz. 69, noot 6, en blz. 114.]
[De aanhalingstekens om kleine Max betekenen uiteraard: het jongetje dat de lezer onder die naam heeft leren kennen, maar dat in werkelijkheid dus anders heet. - Cf. blz. 87, 90, 95, 140, 150, 152, 225/26.] |
238 | Want ik ben geen vliegenreddende dichter, geen zachtmoedige droomer, als die getrapte Havelaar die zijn' pligt deed met den moed van een' leeuw, en honger lijdt met het geduld van eene marmot in den winter. |
|
|