De structuur van Max Havelaar
(1966)–A.L. Sötemann– Auteursrechtelijk beschermdBijdrage tot het onderzoek naar de interpretatie en evaluatie van de roman
[pagina 160]
| |||||||||||
evaluatie - slotbeschouwingenHet subjectieve karakter van de analyse; onvermijdelijkheid van evaluatieHet in hoofdstuk vi geleverde betoog over de ritmiek van Max Havelaar vormt het besluit van mijn analyse. Dit houdt allerminst in, dat ik zou menen hiermee alle aspecten van de structuur behandeld te hebben. In de eerste plaats heb ik in de beschouwingen over cumulatie en ritme uitdrukkelijk gezegd dat ik mij zou beperken tot het geven van een aantal sprekende voorbeelden; de redenen hiervoor zullen, naar ik aanneem, duidelijk zijn geworden. Maar vervolgens: andere, op zichzelf belangwekkende, elementen zijn ternauwernood of in het geheel niet aan de orde gekomen. Men denke slechts aan de betekenis die de geleding in hoofdstukken heeft. In de derde plaats kan b.v. de lectuur van Brandt Corstius' artikel over de bouw van het werk duidelijk maken, dat er volgens andere dan de door mij gehanteerde methoden van analyse relevante complexen te onderscheiden vallen.Ga naar eind1 En ten slotte zijn er ook tal van kleinere eenheden binnen het grote geheel waarvan ik de opbouw evenmin onder het oog gezien heb, zoals de door Stuiveling behandelde toespraak tot de hoofden van LebakGa naar eind2 en de geschiedenis van Saïdjah en Adinda. Daarenboven heb ik de textuur van het werk, zoals ik in mijn inleiding al had aangekondigdGa naar eind3, vrijwel geheel buiten beschouwing gelaten. Dit alles mag - gezien de omvang die mijn studie desondanks heeft aangenomen - duidelijk maken dat een volledige structuuranalyse en interpretatie van een groter literair geheel, als het onderhavige, binnen het kader dat door mijn uitgangspunt gegeven is, in beginsel misschien niet tot de onmogelijkheden behoort, doch dat deze in ieder geval zoveel ruimte zouden vergen, dat men ernstig gevaar zou lopen zijn doel voorbij te schieten. Intussen wordt door het bovenstaande één ding wel zeer duidelijk: de - in de praktijk wel onvermijdelijke - onvolledigheid is alleen aanvaardbaar als er geen werkelijk belangrijke, laat staan essentiële, aspecten verwaarloosd zijn, en als | |||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||
bovendien de gegeven voorbeelden representatief zijn. Het behoeft geen betoog dat ik daarnaar heb gestreefd, naar beste weten. Dit houdt echter een onmiskenbare restrictie in; anderen kunnen ten aanzien van de relevantie der behandelde structuuraspecten, zowel als van de representativiteit der gegeven voorbeelden een van het mijne afwijkend standpunt innemen. M.a.w. subjectiviteit is, ook binnen de beperkingen, gegeven door mijn opzet, onvermijdelijk gebleken. Wel meen ik dat de resultaten van mijn onderzoek als zodanig een vrij hoge mate van objectiviteit bezitten: de tekst van Max Havelaar stelt een ieder in de gelegenheid om zich ervan te overtuigen dat de door mij aangewezen graad van complexiteit en integratie op de besproken punten in feite aanwezig is. Ik geloof dat althans in dit opzicht slechts op ondergeschikte punten aanvullingen en wijzigingen mogelijk zijn. Nu heeft Wayne Shumaker in zijn voortreffelijke boekje Elements of Critical Theory op overtuigende wijze uiteengezet ‘that from the point of view of strict logic there can be no such thing as a completely inductive value predication ... Analytical data are evaluatively neutral.’ Met instemming haalt hij de woorden aan van Bertram Jessup: ‘Judgment of value can be verified only by value, not by fact-simple ...’Ga naar eind4 En elders merkt Shumaker nog op dat ‘whereas nonevaluative statements can be verified, within some degree of probability, by reference to the object and perhaps also its milieu, judgments of value must be tested by reference also to an evaluative assumption wholly independent of the object.’Ga naar eind5 In mijn studie heb ik steeds gepoogd mij bewust te blijven van deze fundamentele, onontkoombare waarheden. Dat is ook de reden waarom ik niet getracht heb te verbergen wat ik in feite bedreef. Mijn uitgangspunt was het goed recht om Max Havelaar te bestuderen in zijn hoedanigheid van kunstwerk.Ga naar eind6 Welnu, als ik vervolgens heb aangekondigd dat een dergelijke studie zou moeten be staan uit een structuuronderzoek, dan is dat - ondanks het beroep op de overeenkomstige mening van tal van onderzoekersGa naar eind7 - in feite een geloofsbelijdenis geweest. Dit wordt bijzonder duidelijk wanneer men een boek leest als W.J. Harveys Character and the Novel, verschenen in 1965. Ook deze auteur werkt met het begrip structuurGa naar eind8, maar in een volkomen andere betekenis. Zijn werk is gebaseerd op mimetische beginselen; hij gaat uit van de structuur der menselijke ervaring, waarvoor hij de categorieën van tijd, identiteit, causaliteit en vrijheid constitutief acht. En hij stelt dat hij zich in het bijzonder zal bezig houden met ‘character since most great novels exist to reveal and explore character.’Ga naar eind9 Het is hier niet de plaats om een principieel debat aan te gaan met Harvey en anderen; ik heb het werk slechts ter sprake gebracht om te wijzen op de mogelijkheid ener sterk afwijkende benadering van het literaire (proza)werk. | |||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||
En even sterk spreekt het subjectieve element in de keuze die ik gemaakt heb uit de talloze mogelijkheden die, ook binnen het door mij aanvaarde kader, in beginsel gegeven waren. Het spreekt vanzelf dat die selectie tot stand gekomen is op grond van de overtuiging dat het bij uitstek déze structuuraspecten waren, die van belang zijn voor het verkrijgen van een inzicht in het wezen van het literaire werk, en van Max Havelaar in het bijzonder.Ga naar eind10 (Zou het object van onderzoek een ander zijn geweest, dan zouden zonder twijfel ook ten dele andere categorieën zijn onderzocht.) Vandaar dat ik niet geaarzeld heb evaluatieve termen te gebruiken in mijn betoog. Immers, als het waar is dat de bewuste categorieën constitutief zijn voor het bestudeerde taalkunstwerk, dan vloeien uit hun aanwezigheid en uit de wijze waarop zij toegepast zijn en functioneren, conclusies voort ten aanzien van de kwaliteit van het werk. Er bestaat dus alleen schijnbaar een tegenspraak tussen Shumakers stelling en mijn praktijk: de grondslag van mijn evaluerende uitspraken ligt slechts een etage lager dan men op het eerste gezicht zou kunnen menen, en wel in de keuze der mijns inziens relevante structuuraspecten.Ga naar eind11 En met Teesing meen ik dat daaraan niet te ontkomen is: ‘Ohne Interpretation kommt man nicht zur Wertung, ohne Wertung kommt man nicht zu einer Interpretation. Sie lassen sich zwar unterscheiden, aber nie völlig voneinander trennen.’Ga naar eind12 Nolens volens moet ieder die iets over een kunstwerk wil zeggen, bepaalde kanten ervan onder het oog zien - en dus ook: talloze andere buiten beschouwing laten. De keuze van de behandelde aspecten kan moeilijk ingegeven zijn door andere overwegingen dan door het motief dat de onderzoeker ze beschouwt als belangrijk voor het inzicht in, en mitsdien voor de waardering van het werk in kwestie.Ga naar eind13 De onvermijdelijke consequentie van deze uiteenzetting is anderzijds dat ‘the full, evaluated apprehension of the critical subject matter’Ga naar eind14 een hersenschim is, niet alleen door de noodzaak en de subjectiviteit van een keuze, maar daarenboven uiteraard ook omdat het geen onderzoeker gegeven is verder en dieper te zien dan de beperkingen van zijn eigen persoonlijkheid en kennis toelatenGa naar eind15, om nog niet te spreken van de grenzen, gesteld door het feit dat men nu eenmaal leeft in een bepaald tijdsgewricht. Aan deze restricties is dus in beginsel elk onderzoek onderworpen, en dit houdt vanzelfsprekend in dat ik geenszins pretendeer ‘de definitieve studie’ over Max Havelaar te hebben geschreven. ja zelfs: ontleen dat die te schrijven zou zijn. Wel echter meen ik in het werk de objectief verifieerbare aanwezigheid gedemonstreerd te hebben van een aantal kwaliteiten die door critici en theoretici van uiteenlopenden huize - en uiteraard door mijzelf - worden beschouwd als beslissend voor de esthetische waarde van een taalkunstwerk. Daarbij moet | |||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||
vooropgesteld worden dat alle mij bekende moderne auteurs die zich met het vraagstuk van de literaire evaluatie hebben bezig gehouden, beginnen en eindigen met te constateren dat zij zich occuperen met een uitermate netelige problematiek waarvan de oplossing dwingend noodzakelijk, doch voorshands nog niet in zicht is. Dat mag en kan evenwel in mijn geval geen reden zijn om de kwestie te omzeilen - zoals gezegd, omdat het negéren ervan i.c. een vorm zou zijn van struisvogelpolitiek. Immers: ik heb welbewust een analyse ondernomen van de mijns inziens esthetisch relevante kwaliteiten van Max Havelaar. Zonder een poging tot evaluatie zou de hele voorgaande analyse haar rechtvaardiging verliezen. | |||||||||||
Criteria van evaluatieEen helder en kritisch overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de literaire evaluatie geeft Henryk Markiewicz in zijn artikel ‘Evaluation in the Study of Literature’.Ga naar eind16 Ook hij gaat er van uit dat ‘The thesis that literary evaluation can be removed beyond the range of literary scholarship should be rejected beforehand.’Ga naar eind17 Nadat vervolgens een aperçu is gegeven van de algemene problemen waarmee we te maken krijgen wanneer we elk van de ‘waarde-steren’ bestuderen die in de literatuur bestaan, wordt de vraag gesteld welke van die waarde-sferen eigen zijn aan literaire werken. | |||||||||||
Structurele criteriaAllereerst komen dan de structurele kwaliteiten aan de orde, en daarbij geeft Markiewicz van deze criteria (of normen) een overzicht dat zich kenmerkt door bijzondere helderheid: The basic category is here the old principle of ‘unity in diversity’, variously worded as ‘organism’, ‘structure’, ‘organic unity’, ‘beauty of configuration’. Strictly speaking, it is the maximum unity of the literary work connected with its maximum complexity. The factors of unity are: presence of all the indispensable components of the object, i.e. its integrity, functional necessity of each component and mutual influence of all components on each other (so that the quality of each of them is mutually determined by all the others); in consequence - coherence of the object, as well as similarity and | |||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||
equivalence of its various elements (achieved, in part, by means of a rhythmical arrangement): and, finally, a qualitative unity of the whole and facility of its comprehension (eusynopsis). The factors of complexity are: the multitude of components, their gradation, their heterogeneity, semantic and formal contrasts, and lastly - especially in the theses of modern Anglo-American aesthetics - the polysemantic character of single phrases and of the work as a whole.Ga naar eind18 Ik geloof dat het overbodig mag heten nog eens in extenso te herhalen wat omtrent de hier opgesomde kwaliteiten in de voorgaande hoofdstukken is betoogd. Het zijn immers bij uitstek eigenschappen van deze orde geweest, waarvan de aanwezigheid uit de door mij ondernomen analyse aan den dag trad. Ter plaatse heb ik ook telkens de aangetroffen beperkingen en tekortkomingen vermeld - die evenwel telkenmale slechts van ondergeschikt belang bleken te zijn.Ga naar eind19 Het is echter, noodzakelijk op te merken dat het hier gegeven citaat van Markiewicz voorkomt in een context waar de geldigheid der hier vermelde criteria wordt bestreden, en wel met de volgende argumenten:
| |||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||
Het geschut dat Markiewicz hier in stelling heeft gebracht, is nogal grof, en anderzijds niet zeer nauwkeurig gericht. Een deel van zijn felle verzet tegen de structuralisten berust waarschijnlijk op het niet maken van een onderscheiding die men toch al bijzonder helder geformuleerd kan aantreffen bij zijn landgenoot Ingarden: Gewiss, gäbe es in den einzelnen Schichten des literarischen Werkes keine ästhetischen Wertqualitäten, so dass sich keine polyphone Harmonie daraus konstituieren könnte, so wāre das Gebilde, dessen Anatomie wir hier zu geben suchen, kein Kunstwerk mehr. Aber das besagt noch nicht, dass die polyphone Harmonie von ästhetischen Wertqualitäten selbst schon das Kunstwerk ist. Sie ist nur das, was das literarische Werke zur einem Kunstwerk macht (falls es zugleich in dem Werke zur Offenbarung der metaphysischen Qualitāten kommt), was aber mit anderen Elementen des Werkes zu inniger Einheit verwachsen ist.Ga naar eind24 Bij nader toezien blijkt Markiewicz' aanval inderdaad gelanceerd te zijn tegen de overmatige of exclusieve waarde die sommigen willen toekennen aan de bewuste structurele criteria, zoals op verscheidene plaatsen duidelijk wordt in het vervolg van zijn artikel, waar hij de grote betekenis van de structuur ten volle erkent.Ga naar eind25 En dàt is een geheel andere kwestie. In mijn inleiding heb ik al gezegd dat de structuur van een werk gericht is op communicatie; zij bestaat niet op zichzelf, in zichzelf en terwille van zichzelfGa naar eind26, en in dat verband heb ik ook Lionel Trilling geciteerdGa naar eind27: ‘We make the judgment in terms of the implied purpose of the developing [dialectic] series’, waarbij de laatste woorden vrijwel equivalent zijn aan: structuur. In de titel van Booths voortreffelijke werk The Rhetoric of Fiction is het accent verschoven naar de niet-structurele kant: hij bestudeert de techniek van de roman onder het gezichtspunt van de wijze waarop de schrijver er zijn lezer toe brengt ‘[to] join in the dance’.Ga naar eind28 Zoals ik al eerder zei, beschouwt Booth ‘Every literary work of any power’ als ‘an elaborate system of controls over the reader's involvement and detachment along various lines of interest.’ In die | |||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||
context noemt hij dan als relevante categorieën: ‘Truth ... sincerity ... expressiveness ... coherence, complexity, unity ... harmony’, en hij voegt er aan toe: ‘Literary works are, in fact, all of these things; one's choice of which aspect to emphasize is largely determined by the kind of question one wants to answer.’Ga naar eind29 De laatstgenoemde vier, of zelfs vijf, kwaliteiten die Booth noemt, zijn structurele - waarmee is aangetoond dat er ook hier slechts schijnbaar verschil van mening bestaat: Mackiewicz, Trilling en Booth ontkennen in wezen allerminst het eminente belang van de structurele aspecten van een kunstwerk; zij verzetten zich slechts, met grote nadruk of meer terloops, tegen degenen die de structuur als zodanig voorstellen als alleenzaligmakend. | |||||||||||
Waarheid als maatstafWat ik nu in mijn studie heb trachten aan te tonen, is dat een analyse van de cumulatie in de ruimste zin - m.a.w. van het complex van structuuraspecten, verantwoordelijk voor ‘expressiveness ... coherence, complexity, unity ... harmony, - niet mogelijk is zonder de waarden waarop zij berusten aan de orde te stellen: de spanningen van intellectuele of cognitieve, van emotionele en morele, en van kwalitatieve of esthetische aard.Ga naar eind30 En juist deze laatstgenoemde eigenschappen blijken nu, zowel in het betoog van Markiewicz als in dat van Booth - ten dele in ietwat afwijkende termen - de waarden te zijn die deze auteurs in belangrijke mate méde constitutief achten voor het kunstwerk.Ga naar eind31 Deze kwaliteiten bleken op velerlei niveau en wijze aanwezig te zijn in het door mij onderzochte werk; zij bepalen en dragen de structuur, en omgekeerd: de structuur is a.h.w. de manifestatie van die waarden. Zonder de cognitieve, emotionele, morele en esthetische kwaliteiten zijn in een literair werk de structurele niet denkbaar, en omgekeerd. Zij zijn, zoals in de praktijk gebleken is, wel van elkaar te onderscheiden, maar niet te scheiden.Ga naar eind32 En daarmee lijkt mij ook onweerlegbaar geworden dat de eerstgenoemde groep van waarden, door het feit dat zij opgenomen zijn in de structuur, een andere status gekregen hebben dan zij op zichzelf - dus buiten de context van het werk - bezitten, m.a.w. dat zij geworden zijn tot fenomenen van literaire orde, en mitsdien ook dat de complexe ‘waarheid’ die door deze samenwerking van structurele en ‘ideële’ elementen wordt uitgedrukt en die haar existentie en geldigheid derhalve dankt aan het ‘implicit purpose’ van het werkGa naar eind33, een andere is dan de buiten-literaire, b.v. wetenschappelijke, waarheid.Ga naar eind34 Deze literaire waarheid los te maken uit de structuur, is dus in beginsel | |||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||
onmogelijk en ontoelaatbaar. Anderzijds is een logische consequentie van de hier gegeven redenering dat de kwaliteit, de ‘diepte’ van die waarheid, in zekere zin beslissend is voor de kwaliteit van het werk: ‘Der Gedanke der künstlerischen Struktur erweist sich gerade hier als besonders wertvoll, denn das Kunstwerk erreicht die Tiefe nur mit typisch künstlerischen Mitteln; erst in deren Zusammenarbeit entsteht die dem Werk eigentümtiche Wertstruktur.’Ga naar eind35 Wanneer ik dus - ondanks het bovengeopperde principiële bezwaar - de noodzaak zie nader in te gaan op de aard en de orde van de in Max Havelaar uitgedrukte waarheid (misschien is het juister te zeggen: de waarheid die Max Havelaar is), wil ik daarbij uitdrukkelijk het voorbehoud maken dat het mij niet begonnen is om de abstracties als zodanig, maar juist om het feit dat zij op unieke wijze gestalte hebben gekregen in het werk. Men zou de formulering die ik aan het einde van hoofdstuk vGa naar eind36 gegeven heb als generaliserend en abstraherend resultaat van de analyse van het cumulatieproces, nog verder kunnen toespitsen in dezelfde richting, en dan poneren dat het grondmotief van het werk is: de gerechtigheid. Deze ethische categorie wordt door Multatuli gesteld als fundamenteel en absoluut postulaat, als categorische imperatief: de mens dient rechtvaardig te zijn - men zou bijna zeggen: bestáát om rechtvaardig te zijn - ongeacht de sociale en individuele situaties en consequenties, en eventueel zelfs tégen degenen in, die het willig slachtoffer zijn van onrechtvaardigheid.Ga naar eind37 De verpersoonlijking van dit principe is een man die volstrekt eerlijk en zelfverloochenend het beginsel der gerechtigheid in de wereld tracht te verwerkelijken, met geduld en zachtmoedigheid; een man ook die, gegeven zijn persoonlijkheid, geen andere keus heeft dan dit na te streven. In feite is de wereld - en bij uitstek de ‘wereld’ waarin deze man geplaatst is - een poel van ongerechtigheid, en de onvermijdelijke uitkomst van de krachtmeting tussen held en wereld is dan ook de nederlaag en de ondergang van de strijder voor het hoogste ethische beginsel: een heroïsch martelaarschap. Het besef dat op de lezer van het werk wordt overgedragen, is dat de uitslag van deze strijd ten hemel schreit. ‘Metafysische kwaliteiten’ Niemand zal willen ontkennen dat, gegeven de beginselen van de moderne westerse ethiek, de inzet van Max Havelaar hoog is. En al zullen de scepticus en degene die zijn heil niet op het aardse gesteld heeft, waarschijnlijk geneigd zijn tot het maken van uiteenlopende voorbehoudenGa naar eind38, Havelaars strijd mag in beginsel met recht verheven, zijn ondergang tragisch worden genoemd: twee ‘Qualitäten’ die door Roman Ingarden als ‘metaphysisch’ worden betiteldGa naar eind39, en waaromtrent deze stelt: | |||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||
Die wichtigste Funktion, welche die dargestellten gegenständlichen Situationen ausüben können, liegt darin, dass sie bestimmte metaphysische Qualitäten zur Schau tragen, sie offenbaren. Dass dies möglich ist, beweist am besten die Tatsache, dass die metaphysischen Qualitäten sich uns an vielen dargestellten Situationen zeigen. Das Werk erschüttert uns auch am tiefsten dann, wenn dies der Fall ist. Das literarische Kunstwerk erreicht seinen Höhepunkt in der Offenbarung der metaphysischen Qualitäten. Das eigentlich künstlerische liegt aber in der Weise dieser Offenbarung im literarischen Kunstwerk.Ga naar eind40 Over de wijze waarop in Max Havelaar in concreto die openbaring plaats vindt, heb ik in de voorgaande zes hoofdstukken gesproken. Wanneer ik echter geen schakel in de redenering heb overgeslagen, mag m.i. de conclusie worden getrokken dat ook de ‘metafysische kwaliteiten’, zogoed als de eerder genoemde waarden, in de concretisering die het kunstwerk biedt of is, op unieke wijze tot uitdrukking zijn gebracht, ja, dat zij aan dat kunstwerk hun bestaan op déze speciale wijze, en hun werking ontlenen. En daarmee heeft dan Teesings suggestie dat ‘auch die von der “polyphonen Harmonie” abgesonderten “metaphysischen Qualitäten” Wertqualitäten des Werkes’Ga naar eind41 zijn, haar bevestiging gevonden. Deze conclusie wordt gesteund door de volgende overweging: op zichzelf is een incarnatie van de volstrekte deugd, zoals Havelaar er een is, psychologisch moeilijk te aanvaarden.Ga naar eind42 De ervaring leert ons dat dergelijke superieure specimina van het genus humanum in het allergunstigste geval uitermate dun gezaaid zijn. Welnu, in het voorgaande heb ik aangetoond dat in Max Havelaar door een bijzonder gecompliceerd spel met perspectieven, ironieën, schijnkritiek, schijndistantie, en antithetische formuleringen, alles in het werk gesteld is om de zuivere grootsheid van de held verhullend tot uitdrukking te brengen, en de lezer zodoende tot aanvaarding te bewegen, met een m.i. frappant resultaat.Ga naar eind43 Het begrip ‘werkelijkheid’ Waarschijnlijk zou Max Havelaar in 1860 zonder moeite algemeen geaccepteerd zijn als het ‘slechts’ een literair werk was geweest, m.a.w. als de grenzen waarbinnen ik het bovenstaande betoog gehouden heb, er niet in waren overschreden; als de lezer zich had kunnen bepalen tot de ‘verhältnismässig ruhige Kontemplation’ waartoe de ‘Seinsheteronomie’, het ‘eigentümliche Phänomen des “Nicht-zu-derselben-Welt-Gehörens”’ van een roman hem in staat stelt: ‘die Unmöglichkeit einer echten Teilnahme an der dargestellten Situation, eines echten Überspringens aus unserer Lebenssituation in die im literarischen Kunstwerk dargestellte.’Ga naar eind44 Maar | |||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||
Multatuli bood deze mogelijkheid nu juist wèl; hij dwòng er zelfs toe. Hij integreerde in zijn werk de ‘mededeling’: ‘al deze toestanden bestaan in werkelijkheid, en de held die zo fraai en indrukwekkend - verheven en tragisch - strijdt en ten onder gaat, ben ik zelf.’ Weliswaar zegt Kayser over de wereld die in het literaire Kunstwerk geschapen wordt: Aber es bleibt nicht bei dem Ganz-Anderen, die dichterische Welt ist nicht nur eine Welt der schweifenden Phantasie. An jenen Kontaktstellen, da die Dichtung, sich übergreifend, in die Wirklichkeit dringt, erfährt er [der Aufnehmende] ihre unmittelbare Bedeutung für seine Welt, nun ebenfalls als eine WahrheitGa naar eind45; weliswaar stelt ook Teesing: Wenn man aber mit dem Begriff der künstlerischen Wahrheit Ernst macht, wenn man zugibt, dass das Kunstwerk als solches imstande ist, uns Einblicke in die menschliche Seele zu gewähren oder eine neue Weltsicht zu vermitteln, so anerkannt man damit auch die Weltbezogenheit des KunstwerksGa naar eind46, maar een zó krasse en directe betekenis voor de wereld van de lezer, een zó rigoureuze ‘Weltbezogenheit’, die de ‘rustige contemplatie’ wegvaagt, en inplaats van ‘uninteressiertes Wohlgefallen’Ga naar eind47 daadwerkelijk handelen vergt, was een ongehoord en volledig uniekGa naar eind48 fenomeen. Dáárom meende Fruin met een hautaine sneer Multatuli's werk te kunnen afdoenGa naar eind49 en Lothario naar de galg te mogen verwijzen, ‘schuldig aan eigenwaan’. In een Gids-artikel van 1865 verwaardigde de Leidse historicus zich niet de auteur of zijn werk zelfs maar te noemen, al liet ‘Nederland's rechten en verplichtingen ten opzichte van Indië’ meer dan duidelijk blijken waar Fruin ditmaal de mosterd vandaan had gehaald.Ga naar eind50 Inzoverre Max Havelaar, getuige mijn hoofdstukken iii/i en iv, volledig structureel geïntegreerd en dus op strikt artistieke, en esthetisch verantwoorde wijze, de grenzen van het literaire kunstwerk overschrijdt, en de lezer tot daadwerkelijk ingrijpen in de maatschappelijke en politieke situatie wil brengen; inzoverre het werk de deugdheld ten slotte in levenden lijve voor die lezer neerzet in de persoon van zijn auteur, heeft het verzet opgeroepen, en daarmee heeft Multatuli dus zelf het vernietigende oordeel van Van VlotenGa naar eind51 en talloze anderen over zich afgeroepen. Hun betoog komt immers neer op: de man die | |||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||
zichzelf uitgeroepen heeft tot een Socrates, een Christus, blijkt in feite onderhevig aan maar àl te menselijke zwakheden. Dat met deze, op zichzelf juiste, constatering niets afgedaan is aan de waarde van Max Havelaar als kunstwerk, noch ook aan de artistieke aanvaardbaarheid van de figuur Havelaar-Sjaalman-Multatuli, laat staan aan de wantoestanden in Indië, spreekt vanzelf. Wat aan de kwaliteit van het werk wèl afbreuk doet, zijn een aantal structurele tekortkomingen: het feit dat de tegenspelers, en met name Verbrugge en Slijmering, al te zwak, en wat de laatstgenoemde betreft: van den beginne af àl te partijdig, zijn gepresenteerdGa naar eind52, m.a.w. dat zij te opvallend speelbal zijn geworden in het literaire spel. Een tweede, niet alleen structurele, maar ook ‘metafysische’ tekortkoming - die dus dubbel zwaar weegt, en zeer zeker in een werk dat zó bij uitstek de hoogste ethische waarden centraal stelt, is de wijze waarop de figuur van Slotering evident gebroken (letterlijk: in twee stukken gebroken) wordt om er twee tegengestelde zaken mee te ‘bewijzen’: a. dat Havelaar geen donquichoteske dwaas was, immers ook anderen hadden tegen het Grote Onrecht gestreden; en b. dat Havelaar volkomen uniek was, immers ook de eerlijke Slotering had de strijd niet aangedurfd.Ga naar eind53 Een belangrijk positief element, dat er in hoge mate toe bijdraagt Havelaar-Sjaalman-Multatuli te doen aanvaarden als deugdheld, is dat bij herhaling de nadruk wordt gelegd op het feit dat hij niet slechts hongert naar waarheid en gerechtigheid, gedreven door barmhartigheid, maar dat hij ook, in bijna even sterke mate, hunkert naar de glorie van het martelaarschap, voortgestuwd door ontembare eerzucht.Ga naar eind54 Dat psychologische moment is voor de huidige lezers, naast alle structurele elementen, van eminent belang, ook al zijn zij zich terdege bewust dat de deugdheld-in-de-roman op zichzelf anno 1860 een vrij normale figuur was, en dus veel gemakkelijker aanvaard werd dan men, honderd jaar nadien, geneigd is te menen.Ga naar eind55 Het uitermate belangrijke en belangwekkende probleem van de literaire werkelijkheid in haar verhouding tot de werkelijkheid-om-ons-heen wordt door Max Havelaar op een zeer bijzondere wijze geïllustreerd (en uit de bespreking van het ‘voorwerk’ in hoofdstuk i is al gebleken dat het reeds daar op complexe wijze aan de orde komt). In de eerste plaats mag geloof ik op grond van mijn hoofdstukken ii tot en met vi met recht gezegd worden dat Multatuli in zijn werk een autonome wereld heeft geschapen van een volledig eigen karakter en structuur, een wereld waarin alles met alles samenhangt, waarin elk element functioneel is ten opzichte van andere elementen en van het geheel. Over de aard van deze ‘wereld der fictie’ heeft Ingarden zijn buitengemeen verhelderende inzichten | |||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||
gegeven in Das literarische Kunstwerk, inzichten die, zoals men gemerkt zal hebben, in mijn studie een belangrijke rol hebben gespeeld. Maar vervolgens: Ingarden moge de autonomie van deze gesloten microkosmos dan al buiten kijf gesteld hebben, hij ontkomt allerminst aan de erkenning dat zij toch ook weer een betrekkelijke zaak is.Ga naar eind56 Immers, in de laag van de ‘dargestellte Gegenständlichkeiten’ bevinden zich per se ‘Unbestimmtheitsstellen’; de lezer merkt daar gewoonlijk weinig van, o.m. omdat hij vanzelfsprekend ‘über das rein testmässig Vorhandene ... hinausgeht und die dargestellten Gegenständlichkeiten in verschiedener Hinsicht ergänzt’Ga naar eind57, en a fortiori geldt dat voor de ‘Schicht der schematisierten Ansichten’.Ga naar eind58 Waar zou de lezer nu deze onmisbare en onvermijdelijke aanvullingen vandaan moeten halen dan uit zijn eigen levenservaring, kennis en inzicht, en dat wil zeggen: uit de wereld-om-hem-heen? De noodzakelijke consequentie hiervan is dat het literaire werk in elke concretisering spelenderwijs interfereert met de realiteit van de lezer. De ‘eigen wereld’ van het werk wordt dus gekleurd en mede bepaald door de werkelijke wereld van de lezer. Deze werkelijke wereld is de onmisbare en ook de onontkoombare ondergrond van de literaire, hoe ‘fantastisch’ die op zichzelf moge zijn. Historisch bepaalde elementen En aangezien de werkelijkheid zich voortdurend wijzigt, heeft dat ten gevolge dat adequate interpretatie van werken uit vroeger tijden niet mogelijk is zonder gedegen historische kennis. Ik heb dat o.a. gedemonstreerd aan de ondertitel van het werk, aan de positie van de koffiemakelaar anno 1860, aan de verwijzing van Droogstoppel naar de dertig miljoen die Nederland ‘zuiver gewonnen’ heeft, en aan de waarschuwing van Sterns ‘ik’ naar aanleiding van de gebeurtenissen in Brits-Indië.Ga naar eind59 Nog een enkel nader voorbeeld: dat de preek van Wawelaar een belangrijke functie vervult in de fictie-wereld van Max Havelaar, heb ik laten zien.Ga naar eind60 Het maakt evenwel voor het effect dat de preek heeft, een groot verschil of de lezer hem - op grond van historische kennis - onderkent als een caricatuur van een bepaalde orthod 19e-eeuwse predikantenpraktijk, dan wel dat hij er een volledige farce in ziet, als hoedanig Wawelaars woorden een niet gewaarschuwde twintigste-eeuwer moeten voorkomen. Hetzelfde geldt voor de opinies, van Droogstoppel, die, althans ten dele, de lezer van 1860 minder zonderling in de oren geklonken hebben dan zij het een 20e-eeuwer doen die het proces van de vrijwording der koloniale volleen zich ziet voltrekken. Tot die ‘werkelijke wereld’ horen ongetwijfeld ook de literaire conventies waarmee men vertrouwd is. We hebben dat bij herhaling gezien. Het effect van de toepassing is in belangrijke mate afhankelijk van de systemen die tot het | |||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||
‘bezit’ van de lezer behoren, en die dus als uitgangspunt (kunnen) fungeren. Ironisering van conventies is zonder die vertrouwdheid zelfs onmogelijk te begrijpen. Een derde categorie van wereld-aspecten wordt gevormd door de taal. Niet slechts in die zin, dat de lezer dient te weten wat de woorden betekenen, maar minstens evenzeer, dat hij de gangbare stijlvormen van een bepaalde periode - zowel van de gesproken als van de geschreven taal - dient te kennen, om te kunnen beoordelen wat het specifieke taalgebruik in het onderzochte werk voor waarde bezit en voor waarden constitueert. Wat alleen al op dit terrein aan werk moet worden verzet voordat we enigszins verantwoorde uitspraken kunnen doen, is te evident dan dat ik er op hoef in te gaan. Ten slotte vestig ik nog de aandacht op de ethische, en in het algemeen de levensbeschouwelijke categorieën, die evenzeer aan verandering onderhevig zijn. Ter illustratie: men denke aan de gewijzigde opvattingen ten aanzien van waarde en betekenis der sexualiteit, niet alleen in de loop van de laatste eeuw, maar zelfs sinds de Tweede Wereldoorlog. En verder: wat voor moeilijkheden doen zich niet voor bij de lectuur van een Japans boek of het aanschouwen van een Japanse film! Gezien het hierboven betoogde, is het dus allerminst verwonderlijk dat vele literaire onderzoekers zich vooralsnog verre houden van iedere poging tot evaluatie. Hoe wrak blijkt immers de basis waarop die berust!
Dit alles neemt evenwel niet weg dat ook de relatieve autonomie der fictiewereld een onmiskenbaar feit is. Door zijn gesloten vlechtwerk van interrelaties staat het literaire kunstwerk, hoe ‘realistisch’ ook, buiten de werkelijke wereld - die immers in beginsel alleen open relaties kent. In Max Havelaar bestaan duizenden mensen, zaken en verhoudingen niet, die in het Lebak, op het Java en in het Nederland van 1856 tot 1859 er wel degelijk waren, en die alle in meer of mindere mate hun invloed hebben doen gelden op de gebeurtenissen die zich in het werk voltrekken. Ieder die zelfs maar oppervlakkig heeft kennis genomen van de Multatuli-literatuur alleen, zal dat geredelijk toegeven. M.a.w. de ‘wereld’ van Max Havelaar is een gereorganiseerde, ge(re)interpreteerde en ge(re)creëerde wereld, die zich daardoor principieel onderscheidt van de werkelijkheid, door hoeveel banden ze daarmee ook verbonden mag zijn. En wanneer de lezer in onzekerheid wordt gebracht of hij wel met de door hem voorziene ‘Quasi-Urteile’ te maken heeftGa naar eind61, ja, wanneer hij via het structuurcomplex van de authentificatie ten slotte geconfronteerd wordt met het | |||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||
feit dat het weck directe realiteitspretentie bezit, dan doet dat aan het hierboven gezegde niets af. Het bewijst slechts eens te meer hoe nauw de wereld der fictie met die der werkelijkheid verbonden kàn zijn - en, al is het hierboven besproken geval een zeer extreem voorbeeld: hoe sterk die band in het algemeen is. Ware dat namelijk niet zo, dan zou Multatuli's spel niet mogelijk zijn geweest. Maar terzelfdertijd toont het bovenstaande aan hoe volstrèkt die werelden desondanks gescheiden zijn. Want zodra men buiten de wereld van het werk treedt, en op grond ervan zou willen handelen, dient men talloze aspecten die erbinnen niet bestonden, in zijn overwegingen te betrekken. Met dit betoog lijkt mij ook het dispuut tussen de mimetici en de structuralisten of idealisten tot zijn ware proporties herleid te zijn. Zonder mimesis, zonder basis in de realiteit om ons heen, is geen kunst denkbaar, maar zonder een zó fundamentele (re)interpretatie, (re)organisatie en afgrendeling van diezelfde werkelijkheid, dat het nauwelijks een metafoor is wanneer men van ‘schepping’ spreekt, is dat evenmin het geval. En daarmee komt het grootste deel van een - relatief - gelijk toch wel aan de kant van de structuralisten en idealisten te liggen: mimesis is voorwaarde, sine qua non; structuur is essentie.
Het is, als gezegd, wel zeker dat de ‘overstap’ naar de realiteit de Havelaar- problematiek zo gecompliceerd gemaakt heeft. Multatuli zelf immers vond, uiteraard, dat men er zich al te gemakkelijk afmaakte door te erkennen dat zijn boek ‘zo mooi’ was, en het daarbij te latenGa naar eind62, en even vanzelfsprekend was hij diep gegriefd als men zich van de záák trachtte af te maken door op zijn menselijke kwaliteiten af te dingen, of pogingen deed hem te betrappen op incidentele onjuistheden, en de constatering daarvan beschouwde als afdoende argument tegen zijn gehele these. Ik heb in het voorgaande meen ik duidelijk gemaakt dat het vitium originis hier ligt in het feit dat Max Havelaar een kunstwerk is, en dat op zichzelf is voor de auteur ervan al evenzeer tragisch in de ware betekenis van dat woord. Wij verkeren in 1966 in de - voor ons - gelukkige omstandigheid dat Multatuli bijna tachtig jaar geleden is gestorven, en dat de ‘Indische’ problematiek niet meer bestaat ten opzichte van het huidige Indonesië. Het gevolg van deze situatie is dat wij in zekere zin Max Havelaar tòch weer kunnen lezen als een complex van ‘Quasi-Urteile’, waaromtrent ‘verhältnismässig ruhige Kontemplation’ mogelijk is, m.a.w. dat wij het werk kunnen en mogen beschouwen en behandelen in zijn hoedanigheid van kunstwerk, en er vervolgens enige historische overwegingen aan (moeten) verbinden. Voorwaarde voor een | |||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||
enigszins adequaat oordeel en voor een juist begrip, zowel van het werk zelf, als van de repercussies die het ten tijde van zijn verschijnen had, is evenwel dat we een open oog hebben voor de wijze waarop het in de wereld van 1860 terecht kwam, en voor de essentiële extra-dimensies die het tóen - in tegenstelling tot nu - bezat. | |||||||||||
AanschouwelijkheidTwee der door Markiewicz ter sprake gebrachte waarde-sferen heb ik hier nog niet onder het oog gezien. In de eerste plaats die der ‘imaginative values’. Daarmee doelt hij op ‘the capacity of units of meaning contained in a literary work to generate imaginative representations in the mind's eye’Ga naar eind63, m.a.w. op de ‘aanschouwelijkheid’, de ‘Bildlichkeit’, althans het ‘Bildhafte’, een categorie waar ook het criterium ‘vividness’ in past.Ga naar eind64 Hoe men ook staat tegenover de vragen die verband houden met plastiek en aanschouwelijkheid, in elk geval is het zeker dat ze van groter gewicht zijn op het gebied van de (lyrische) poëzie dan op dat van het epische proza, en evenzeer dat ze voor een belangrijk deel verband houden met stilistische kwesties. Gegeven de beperkingen die ik mij van te voren heb opgelegd met betrekking tot de laatstgenoemde problemen, is het dus duidelijk dat deze waarden hier in veel mindere mate aan de orde gekomen zijn dan de eerder genoemde. Ook in ruimere zin (‘levensechtheid’) heb ik er niet het accent op gelegd. In hoeverre derhalve de ‘aanschouwelijkheid’ in Max Havelaar optimaal is, moge uitgemaakt worden door een speciaal op dit punt gericht onderzoek. Dat de bewegelijkheid van het ritme, de vormen van antithetische en parallelle cumulatie, en het voortdurend toespreken van de lezerGa naar eind65 in dezen een belangrijke rol spelen, lijkt mij intussen moeilijk betwistbaar; verder is de op talloze punten gesignaleerde ironie in dit verband van grote betekenis, terwijl ik ten slotte nog wil wijzen op de ‘concretiserende’ betoogtrant van Havelaar.Ga naar eind66 Dit alles neemt evenwel niet weg dat mijn studie op de genoemde punten weliswaar een vrij aanzienlijk aantal indicaties opgeleverd heeft, doch dat zij duidelijk omstandige aanvulling behoeft om recht te geven op een voldoende gefundeerde uitspraak over dit aspect van het werk. | |||||||||||
OorspronkelijkheidHet laatste waarde-gebied waarover Markiewicz spreekt, is de originaliteit van het werk.Ga naar eind67 Men is het er algemeen over eens dat de graad van oorspronkelijk- | |||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||
heid, c.q. van het ontbreken daarvan, een element van betekenis vormt in de evaluatie. De stelling dat volstrekte oorspronkelijkheid ondenkbaar is, omdat ze zou neerkomen op volledige onverstaanbaarheid, behoeft naar het mij voorkomt ternauwernood verdediging. Op een gegeven ogenblik bestaat er een zeker systeem van ‘regels’, van ‘conventies’ ten aanzien van taal, stijl, structuur der literaire vormen. Dit stelsel vormt voor de auteur die zich op dat ogenblik aan het schrijven zet, zijn uitgangspunt. Het vormt de grondslag van zijn werk, voor een groot deel onbewust. Nu is het ongetwijfeld zo dat elk kunstwerk, belangrijk of niet, gaaf of gebroken, gespannen of vlak, onder zeker opzicht uniek is. Alleen als men domweg overschrijft wat een ander heeft gemaakt, ontbreekt dat element. De meeste schrijvers evenwel, variëren slechts op ondergeschikte punten: hun stijl, hun woordkeus, de beelden die zij hanteren, de thema's die zij aan de orde stellen, de aspecten van het menselijk bestaan die ze beschrijven of verzwijgen, de aard van de relaties, de naamgeving, perspectieven, geleding van tijd en ruimte, vormen van cumulatie en van ritmering, dosering van ernst en ironie, en talrijke andere aspecten, zijn algemeen aanvaarde zaken. Hun werk ondervindt daardoor weinig tegenstand; het wordt gemakkelijk opgenomen. De kwaliteit hoeft daarom nog niet zó gering te zijn: verdienstelijk vakwerk heeft zijn onmiskenbare mérites. Alleen de belangrijke auteur daarentegen is een vernieuwer in fundamenteler opzichten. Doordat allicht de afwijkende aspecten in een dergelijk ‘origineel’ werk sterk de aandacht trekken - als een verplaatst meubelstuk in een vertrouwde kamer - is men aanvankelijk dikwijls geneigd als een totale revolutie, een ‘Umwertung aller Werte’, te zien, wat achteraf, onder een ruimer perspectief, uiteraard niet anders kàn zijn dan een wijziging van zekere stilistische of structurele conventies, een uitbreiding of verschuiving van de thematiek, ceteris paribus.Ga naar eind68 Waarmee, naar vanzelf spreekt, in geen enkel opzicht iets is afgedaan aan het belang van de bewuste creatieve veranderingen. Ook Multatuli's werk berust dus op een systeem van bestaande conventies. Ik heb daarop al in het begin van mijn studie gewezenGa naar eind69, en talrijke malen heb ik er vervolgens aan gerefereerd: zonder de conventies van het romantisch-humoristische type-procédé is Droogstoppel niet denkbaarGa naar eind70, zonder de gangbare ironiseringsmogelijkheid van de bronnen-fictie zou het spel met de authenticiteit niet op deze wijze mogelijk zijn geweestGa naar eind71, zonder een bepaalde predikantenpraktijk zou Wawelaars preek anders gefunctioneerd hebbenGa naar eind72, zonder de bestaande auctoriale verteller-conventie met haar ‘lieve lezer’ ware deze vorm van desolidarisatie ten opzichte van Droogstoppel, respectievelijk | |||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||
solidarisatie ten aanzien van Sterns ‘ik’, niet realiseerbaar geweest.Ga naar eind73 Deze opsomming zou men nog lang kunnen voortzetten, waarbij ook de stilistische kwesties aandacht zouden moeten krijgen, zowel als de conventie van de deugdheld, en, in ruimer verband, talloze aanvaarde begrippen over het maatschappelijk verkeer. Enige malen ook heb ik gelegenheid gehad om te laten zien dat Multatuli beïnvloed is door Walter ScottGa naar eind74, en het zou weinig moeite kosten om de talrijke overeenkomsten aan te tonen tussen Max Havelaar en Tristram ShandyGa naar eind75; voor het principe van de naamgeving valt te verwijzen naar Wolft en Deken - door Sterns ‘ik’ (en in de vierde druk in een noot ook door Multatuli zelf) ter sprake gebracht - en naar HildebrandGa naar eind76. En voorts, nogmaals: men zie de dissertatie van Mej. E. Jongejan, en J. Prinsens Multatuli en de romantiek. Door de vermelding van deze reeks conventies en invloeden heb ik nog eens duidelijk willen maken hoezeer Multatuli, als schrijver en als mens, een produkt was van zijn tijd - alweer: het zou niet anders kunnen. Maar vooral het eerste gedeelte van het zojuist gegeven, korte overzicht doet tevens uitkomen dàt in Max Havelaar slechts weinig literaire - en zeer zeker weinig structurele - conventies eenvoudig overgenomen zijn. Ik heb telkens weer aanleiding gehad te demonstreren dat Multatuli zich baseert op het gangbare, doch het iedere keer weer op persoonlijke wijze hanteert, het voortdurend ironiseert, en er dus iets nieuws van maakt: in ondertitel, opdracht, ‘tooneelspel’, Droogstoppel-presentatie, de ‘lezer’-rollen, de ‘ik’-figuren, de ‘author-intrusions’ in Saïdjah, de bronnenfictie, het pak van Sjaalman, en de romantische-romanconventies in het algemeen.Ga naar eind77 Ook de ontleningen aan anderer geschriften zijn creatief gebruikt: Goethe, Lessing, Van Hoëvell.Ga naar eind78 Drs. R. Nieuwenhuys vestigde er mijn aandacht op dat de toespraak tot de hoofden van Lebak in stilistisch opzicht enige overeenkomst vertoont met een proklamatie van Van der CapellenGa naar eind79, en ook hier blijkt de zaak analoog te liggen. Is het hiermee al evident dat Max Havelaar een grote mate van oorspronkelijkheid bezit, deze kwaliteit treedt eerst ten volle aan het licht wanneer men zich voor ogen stelt in welke opzichten de structuur van het werk geheel en al origineel is. In dit verband mag ik dan nogmaals verwijzen naar:
| |||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||
Dit alles geeft Multatuli wel waarlijk het recht om trots te zijn op de originaliteit van zijn werk, en te spreken van ‘eene geheel nieuwe genre die op niets lijkt.’Ga naar eind81 En niet alleen is de graad van oorspronkelijkheid bijzonder hoog, we hebben ook gezien dat de zelfgecreëerde bouwwetten op uitnemende wijze zijn toegepast en geïntegreerd in de totale structuur. Ook wanneer men de overige 19e-eeuwse Nederlandse literatuur niet nauwkeurig heeft geanalyseerd, is het nauwelijks een waagstuk te concluderen dat Max Havelaar in dat opzicht op eenzame hoogte staat, en zelfs dat er in Engeland, Frankrijk en Duitsland niet veel werken aan te wijzen zullen zijn die in dezen Multatuli's boek evenaren, laat staan overtreffen.
Over de ‘algemene ranglijst’ der negentiende-eeuwse, of, als men dat liever wil: der romantische romans, wil ik geen uitspraak doen. Zoveel is op grond van het voorafgaande wel zeker, dat men Max Havelaar moeilijk een ereplaats kan ontzeggen, ook in internationaal gezelschap. Maar het lijkt mij toe dat wij nog in lange tijd niet zullen beschikken over voldoende studies en monografieën om een nadere rangschikking meer te doen zijn dan een slag in de lucht, nog helemaal afgezien van het feit dat een dergelijke vergelijking - tenzij de betrokken werken aanzienlijke onderlinge overeenkomsten vertonen, d.w.z. in elk geval tot eenzelfde genre of sub-genre behoren, en op vergelijkbare conventies stoelen - in beginsel weinig zinvol schijnt. Wie zou willen uitmaken of Leopolds ‘Cheops' hoger dient te staan dan Couperus’; Onde menschen? Men zou met evenveel recht ‘De staalmeesters’ naast de ‘Kunst der Fuge’ kunnen leggen, of een appel naast een fietsbel.Ga naar eind82 | |||||||||||
SlotbeschouwingenIn de bovenstaande bladzijden heb ik de resultaten van mijn analyse getoetst aan de waarde-sferen die Markiewicz behandelt in zijn overzicht van de huidige stand van zaken met betrekking tot de evaluatie-problematiek. Ik meen te mogen zeggen dat onder al deze opzichten (met uitzondering van de ‘aanschouwelijkheid’, waarvoor mijn studie niet genoeg materiaal heeft opgeleverd om een verantwoorde uitspraak mogelijk te maken) Max Havelaar, op grond der op zichzelf verifieerbare resultaten van mijn onderzoek, als een werk van | |||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||
aanzienlijke waarde mag worden beschouwd. Ik hoop bij het uitvoeren van de analyses en bij de toetsing aan de waarde-criteria te werk te zijn gegaan volgens de voorwaarden die W. Müller-Seidel aan de criticus stelt: dat hij historisch denkt, zijn oordeel niet voortijdig klaar heeft, en oog heeft voor nuance en betrekkelijkheid, ook van zijn eigen uitspraken.Ga naar eind83 Zoals ik in mijn inleiding heb gesteld, was het doel van mijn onderzoek in eerste instantie een bijdrage te leveren tot een beter inzicht in het kunstwerk dat Max Havelaar heet. Ik geloof dat mijn studie, binnen de hierboven opgesomde, onvermijdelijke en vrijwillig aanvaarde, beperkingen, tot dat inzicht inderdaad bijdraagt, en dat ook het ‘implied purpose of the developing [dialectical] series’ tot op vrij grote hoogte aan het licht is getreden. Voorts had ik mij ten doel gesteld te bewijzen dat het in beginsel mogelijk is, met zekere - allerminst negligeabele - restricties, in een literair kunstwerk de aanwezigheid aan te tonen van de grondslagen voor een waarde-oordeel. Ik hoop in het onderhavige hoofdstuk deze doelstelling, zonder in ongefundeerd absolutistische uitspraken te zijn vervallen, redelijk wel verwezenlijkt te hebben, gegeven het feit dat het bestudeerde werk blijkt te voldoen aan de uiteenlopende criteria die verschillende onderzoekers in dit verband relevant achten. Ten slotte hoop ik op een aantal punten een bijdrage te hebben geleverd tot de literaire theorie, en in het bijzonder die van de roman, met name door mijn poging tot verdere ontwikkeling van de inzichten omtrent het perspectief en de perspectivische concentratie, de begrippen cumulatie en ritme, de beschouwingen over lezer en tekst, over de lezerrol, over de verhouding van literatuur en werkelijkheid, en over de functie van de ironie. Ik heb mij evenwel gehoed voor conclusies met betrekking tot de roman, of zelfs maar de negentiende-eeuwse of de romantische roman. Een verantwoorde bepaling van het genre in zijn geheel, dan wel van de specifieke verschijningsvormen ervan in een bepaald tijds- of stijl-kader, lijkt mij voorshands buiten ons vermogen te liggen. Daartoe zullen nog tal van detailstudies moeten worden ondernomen, zowel van afzonderlijke werken, van ontstaan, bloei en ondergang van allerlei literaire conventies, alsook van bepaalde systematische categorieën.Ga naar eind84 |
|