Voorwoord
Toen ik het plan had opgevat om de ontstaansgeschiedenis van een gedicht van Leopold aan de hand van het beschikbare materiaal uit te zoeken, en het met enkele collega's besprak, raakten zij zo gefascineerd door de problematiek, dat het idee ontstond een informele werkgroep te vormen om gezamenlijk het voornemen uit te voeren. Er werd aan deelgenomen door G.J. Dorleijn, R.L.K. Fokkema, W.P. Gerritsen, A. Kets-Vree, M.A. Schenkeveld-van der Dussen, J. Steenbeek en H.T.M. van Vliet.
Nadat wij geruime tijd aan het project hadden gewerkt, kwam het stil te liggen. De oorzaken waren deels van externe aard: de last van onderwijs- en organisatie-verplichtingen, ten dele ook van interne: de aard van het onderzoek in de volgende fase maakte het voor groepswerk minder geschikt. Het aandeel van de werkgroep in deze uitgave is in de ‘Inleiding’ verantwoord. Graag wil ik hier mijn collega's danken voor hun essentiële bijdrage aan het resultaat in een stadium van het werk dat om verscheidene redenen deze coöperatie dringend behoefde.
Wilde deze studie in een publikatie resulteren, dan was het nodig er een tijdlang geconcentreerd aan te kunnen werken. Het verheugt me daarom bijzonder dat een Leverhulme Fellowship en de gastvrijheid van Master en Fellows van St. Edmund's House mij de gelegenheid hebben geboden enige maanden in Cambridge door te brengen, waardoor het boek kon worden voltooid.
Cambridge, mei 1976