hoopte nog vóór Kerstmis terug te zijn en allen in goeden welstand aan te treffen.....
Die brief bereikte echter de familie nooit: het stoomschip, waarmee hij vervoerd werd, werd aangehouden door een Deutschen hulpkruiser en, omdat het een Engelsch vaartuig was, opgeblazen!
De bemanning redde zich in de booten, maar de brief ging met schip en lading naar den bodem van den Oceaan!
Gelukkiger was de afzender, die na een betrekkelijk kalme reis via Londen en Rotterdam te Amsterdam arriveerde, in 't rustige bezit van zijn spaarpotje. Hoe popelde zijn hart, toen hij door de zoo bekende straten op de Amstelkade aanreed. Daar stond het rijtuig stil; hij steeg vlug uit en belde aan. Mien verscheen.
‘Wat blieft u?’ vroeg Mien, die meende met een nieuwen huurder te doen te hebben.
‘Juffrouw, woont Willem Hens hier?’ luidde de wedervraag.
‘Welke Willem??’
‘Willem Hens.’
‘Nee, man, dìen ken ik niet.’
‘Is hier dan in huis geen jongen, die Willem heet?’
Mien weifelde, alsof ze een voorgevoel had, dat die man roet zou gooien in hun eten, dat zoo wèl te vuur stond tegenwoordig. Toch wou ze niet liegen.
‘Ja,’ was het antwoord, ‘Wim van Bergen.’
‘Juist, meisje, ik ben zijn vader.’
‘Groote grut, zijn vaoder!’ riep Mien, niet bepaald hartelijk uit. ‘Zijn vaoder,’ herhaalde ze, ‘die slamp.....’
Mijnheer Van Bergen door het drukke gepraat aan de deur nieuwsgierig gemaakt, kwam toeloopen en noodde, na een korte inlichting, den bezoeker uit, binnen te komen.