Dat maakte golven en de rand van de schuit kwam daarbij soms gelijkt met
het water. Vermoedelijk was daardoor het paaltje, waaraan het touw was
bevestigd, wat los gewiegeld, want wat gebeurde er?
Toen men er genoeg van had, omdat Hein en Klaas zich krampachtig aan
de zijkanten vasthielden en er met alle geweld uit wilden, sprong Hein het
eerst op de trap, die langs de glooiïng tot in het water reikte. Daarna volgde
Willem, maar Jan duwde in zijn sprong het bootje met kracht van den kant,
zóó dat het paaltje los liet en de roeiboot met den achtergebleven Klaas wegdreef.
Goede raad was duur. Daar stonden ze nu; wat moesten ze beginnen?
Gelukkig behield Willem zijn tegenwoordigheid van geest. Hij snelde naar
huis en vond zijn vader bezig in het schuurtje. Die wist raad.
Hij nam een lang touw met een haak er aan, maakte den grooten hond
los van den ketting en was spoedig op den dijk.
Maar intusschen was het schuitje al verder en verder afgedreven, wel
dertig meter van den kant. Klaas huilde van angst en schreeuwde om hulp.
Die zou spoedig opdagen. Want Willems vader gaf Karro den haak in den
bek, de hond sprong te water en zwom naar het bootje, dat hij al spoedig bereikte.
Met gespannen aandacht volgden den drie andere jongens vanaf den dijk
het reddingswerk.
Klaas trok met eenige moeite den hond in de boot, sloeg den haak om
het plankje aan den steven en Willems vader, die het andere einde van het
touw had vastgehouden, palmde het touw in, zoodat de boot langzaam maar
zeker den dijk naderde.
Toen was alle angst ineens verdwenen. Klaas wuifde met zijn pet en de
jongens op den dijk juichten van plezier. Alleen Karro zat rustig in het besef
van zijn waardigheid voor op de boot, nog druipend van de zwempartij.
Klaas bedankte Willems vader voor wat hij gedaan had en toen de
jongens, na een kleine berisping, rond de tafel zaten te smullen aan boterhammen
met worst, kreeg Karro van Klaas een extra-hapje als belooning.