Voor jong Nederland. Deel 1
(ca. 1925)–Caspert van Son, A. van Son– Auteursrecht onbekend
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
Er heerschte alle dagen
Een ware wintervreugd;
Het was een openluchtfeest
Voor heel de lieve jeugd.
En op het krabbelbaantje
Stond ook de kleine Jan;
Het was nog maar een hummel,
Zoo'n echte broekeman.
Hij vroeg zijn grooter broertje,
Die even stil bleef staan:
‘Mag ik het eens probeeren?
Toe, bind ze even aan!’
En daar stond Jan op schaatsen;
Zie zoo, nu opgepast!
Hij hield zijn broertje stevig
Met beide handen vast.
Maar na een poos zei broertje:
‘Doe 't nu maar eens alleen!
Je hoeft niet bang te wezen,
Vooruit, sla uit je been!’
Dat viel ons Jantje tegen,
Hij raakte van de wijs,
En tuimelde, al zwaaiend,
Voorover op het ijs.
Toen ging ons Jantje huilen,
Hij had zich zeer gedaan,
En met betraande oogjes
Is Jan naar huis gegaan.
|
|