Een visie op de universiteit
(1985)–P. De Somer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
I Denken over de universiteit | |
[pagina 13]
| |
Geloof en wetenschapGa naar voetnoot*Een dergelijk onderwerp behandelen met de exactheid die eigen is aan positieve wetenschappen is geen werk voor een wetenschapsmens maar wel voor een filosoof. Deze weet beter wat wetenschap is, hoe wetenschappelijke kennis voortschrijdt, dan iemand die ze dagelijks beoefent, maar zich zelden afvraagt welke techniek hij volgt en wat de uiteindelijke waarde is van zijn kennis. In dit artikel heb ik niet de ambitie de domeinen van wetenschap en geloof nauwkeurig te omschrijven. Ik zal er mij toe beperken mijn persoonlijke visie uiteen te zetten in verband met het probleem, meer steunend op eigen cogitaties dan op studie. Elke mens filosofeert nu en dan over wat hij doet, zoekt een synthese en verantwoording voor zijn houding en zijn activiteit. Dit is het, wat ik in dit artikel zal trachten te geven. Na een beschouwing over het verschil tussen wetenschappelijk en godsdienstig denken, zal ik trachten de problematiek, geloof en wetenschap, duidelijk te stellen. In een tweede deel onderzoek ik, waarom de katholieken in de wetenschappelijke wereld slechts een secundaire plaats innemen. | |
Wetenschap1. Voor de opbouw van haar kennis gaat de wetenschap uit van positieve waarnemingen die vatbaar zijn door de zintuigen. Ze zoekt een verband tussen die verschillende waargenomen feiten, b.v. griep, en drukt dit uit in de vorm van een hypothese. Vanuit deze hypothese gaat ze weer terug naar andere feiten om de hypothese aan de werkelijkheid te toetsen. Indien die feiten niet passen in het kader van de hypothese wordt deze eenvoudig verlaten. Indien ze integendeel bevestigd wordt, wordt de hypothese wet of theorie. | |
[pagina 14]
| |
Zelfs een wet of theorie krijgt in de wetenschap geen absolute waarde. Zij betekent slechts een voorlopige synthese die steeds weer aan de werkelijkheid getoetst wordt en die men zo nodig verwerpt of aanpast aan nieuw feitenmateriaal. Wetenschap wordt inductief opgebouwd en wanneer ze deductief redeneert, gebeurt het met een afbrekende mentaliteit. Zeer dikwijls worden meerdere tegenstrijdige theorieën gelijktijdig als een mogelijke uitleg voor bepaalde fenomenen aanvaard in afwachting dat nieuw feitenmateriaal toelaat een nieuwe synthese met één enkele theorie te maken. Zo werden er twee verschillende theorieën opgebouwd om de evolutie van de levende wezens te verklaren. Volgens Lamarck bestond er een rechtstreekse invloed van de omgeving op de genetische eigenschappen, zodat de levende wezens beïnvloed werden door een verandering in hun omgeving en zich hieraan genetisch adapteerden. Darwin daarentegen ging uit van het idee van spontane mutaties of veranderingen in de erfelijke kenmerken als enig mechanisme in de evolutie. Het milieu bepaalde de zin van de evolutie door een selectie van de mutanten, die het best aangepast waren om in de veranderde levensvoorwaarden te blijven voortbestaan. Het verschijnen van weerstandige microben, als gevolg van het gebruik op brede schaal van antibiotica in de geneeskunde, schonk gedurende de laatste 5 jaren aan de wetenschap de gelegenheid een stuk evolutie te beleven, en op het laboratorium het mechanisme van deze evolutie nader te volgen. Door deze waarnemingen werd zonder enige twijfel bewezen dat de bacteriën zich aan een veranderde omgeving - de aanwezigheid van antibiotica - aanpassen volgens de theorieën van Darwin. Men heeft immers vastgesteld, dat in een bacteriëncultuur normaal mutanten ontstaan, bacteriën dus, waarvan eigenschappen verschillen van die van de moederstam. Men heeft zelfs kunnen nagaan dat er bij het ontstaan van nieuwe bacteriën gemiddeld op 100 miljoen één mutant voorkomt, die dus het ontstaan geeft aan een stam bacteriën met gewijzigde eigenschappen. Nu komen er toevallig stammen voor die weerstandig zijn aan penicilline, tetracyclines of andere antibiotica. In de aanwezigheid van deze antibiotica zullen deze weerstandige stammen geselectioneerd worden en alleen overleven. De antibiotica zijn dus niet rechtstreeks de oorzaak, van resistentievorming maar selectioneren mutanten die spontaan weerstandig werden. Alhoewel de meest recente observaties en proeven wijzen op een spontaan mutatiemechanisme als enige uitleg voor de evolutie, vindt men | |
[pagina *1]
| |
De jonge docent Piet De Somer
| |
[pagina *2]
| |
Prof. P. De Somer: ‘Denken en discussiëren over de Universiteit’
| |
[pagina 15]
| |
nochtans nog altijd voorstanders van de adaptatietheorie en het is niet onmogelijk dat nieuw feitenmateriaal in de toekomst bewijst dat in de evolutie beide mechanismen een rol spelen, ofwel dat alles volgens de theorie van Lamarck gebeurde, of nog dat een heel nieuwe theorie beide voorgaande uitschakelt.
2. De uitleg van de natuurlijke verschijnselen zoekt de wetenschap alleen in de fysisch-chemische eigenschappen van de stof. Volgens de denkwijze van de moderne wetenschap moet de evolutie van de levende natuur noodzakelijk gebeuren in de richting die ze in feite gevolgd heeft, omdat ze volledig bepaald werd door de eigenschappen van de levende wezens en van hun omgeving. Als noodzakelijke werkhypothese neemt de wetenschapsmens een absoluut determinisme aan van de materie. In zijn techniek om onze kennis op te bouwen en de natuurfenomenen uit te leggen moet hij de begrippen ‘voorzienigheid’ en ‘ziel’ uitschakelen, zelfs wanneer het gaat over de studie van de psychische reacties of over de handelingen van de mens.
3. In zijn wetenschappelijk denken negeert de wetenschapsmens systematisch de aanwezigheid in de natuur van gelijk welke kracht die een doel nastreeft. Zonder deze werkhypothese of geestesdiscipline negeert de wetenschap zichzelf. Wanneer hij een rechtstreekse tussenkomst van God in een bepaalde stap van de evolutie aanneemt, dan doet een wetenschappelijk onderzoeker niet meer aan wetenschap en schakelt hij de mogelijkheid uit om langs fysisch-chemische weg een uitleg te vinden. Voor een genezing die hij niet kan verklaren met de biochemisch-biologische wetten die hij kent, zal hij niet besluiten tot een mirakel maar wel een uitleg zoeken in nog ongekende eigenschappen van de natuur. Zolang al de eigenschappen van de stof niet gekend zijn, zullen ook de grenzen van de natuurwetenschappen niet bepaald kunnen worden en zal de houding van de wetenschapsmens er altijd in bestaan een oplossing te zoeken met zijn eigen discipline. Nieuwe ontdekkingen vullen onze kennis aan, maar stellen vooral nieuwe problemen. Het geloof in het determinisme van al de natuurverschijnselen zal dan ook altijd als systeem in de wetenschap blijven.
4. Indien de wetenschap enerzijds ernaar streeft theorieën op te bouwen die zo breed mogelijk natuurlijke fenomenen uitleggen, valt anderzijds elk waardeoordeel volledig buiten haar domein. De begrippen van rechtvaardigheid, de esthetische waarde, het goed of slecht zijn van bepaalde handelingen zijn vreemd aan de wetenschap. Zo zal ze bijvoor- | |
[pagina 16]
| |
beeld de werking van hormonen op fysiologische processen of op het celmetabolisme bepalen, deze duidelijk omschrijven, maar nooit komen tot een waardeoordeel van deze werking. Bepaalde onevenwichtstoestanden in de hormonale secreties kunnen leiden tot handelingen die moreel slecht zijn. Wetenschappelijk betekenen zij alleen een gebeuren waarvoor een uitleg gezocht moet worden. In een schilderij is een kleurstof wetenschappelijk een produkt met scheikundige eigenschappen, waarvan het onderzoek niet leidt tot het begrip schoon of lelijk.
5. Een wetenschapsmens drukt zich nooit teleologisch uit. Hij zoekt een causaal verband tussen fenomenen, geen doelverband. Het zou geen natuurwetenschappelijke wijze van denken zijn, wanneer men over de zon zou zeggen dat het haar rol is energie te bezorgen voor de bladgroensynthese, en zo het leven op aarde mogelijk te maken; of wanneer men de aanwezigheid van planten en dieren zou willen verklaren met te wijzen op hun betekenis als voedsel voor de mens ... De mens voedt zich met stoffen van plantaardige en dierlijke oorsprong, en in de biologische wetenschap zal men bestuderen hoe die stoffen opgenomen en verwerkt worden. De wetenschapsmens acht een verschijnsel in de natuur slechts verklaard, wanneer hij gevonden heeft dat bepaalde, voorhanden zijnde eigenschappen van de stof dit verschijnsel noodzakelijk teweegbrengen. Het is voor hem géén verklaring te zien dat dit verschijnsel op een doel gericht schijnt. M.a.w. de categorie ‘doel’ is vreemd aan de natuurwetenschap. Zij kent slechts de categorieën ‘oorzaak’ en ‘gevolg’.
6. Dit kort overzicht van de techniek van het wetenschappelijk denken is noodzakelijk onvolledig. Het had alleen tot doel te illustreren dat wetenschappelijk denken slechts een beperkt deel is van de menselijke geestesactiviteit. De wetenschap is gebaseerd op een bepaalde houding tegenover de werkelijkheid, die op zichzelf de mogelijkheid en de gewettigdheid van andere houdingen niet uitsluit. Er is de houding van de filosoof, de theoloog, de estheticus enz., maar ook de persoonlijke houding van de mens tegenover de andere mens in zijn intieme omgang met zijn naasten of - weer anders - in zijn publiek optreden op het politiek-sociaal vlak; er is ook de godsdienstige houding van de gelovige. Dit alles zijn mogelijke en gewettigde houdingen, en zij impliceren alle een bijzondere wijze waarop de werkelijkheid gekend wordt. Zij kunnen echter niet de natuurwetenschap vervangen, evenmin als deze de plaats van al de andere geesteshoudingen en kenwijzen zou kunnen innemen. | |
[pagina 17]
| |
Geloof1. Waar de wetenschapsmens vertrekt van feiten die met de zintuigen kunnen waargenomen worden, vertrekt integendeel de theoloog van het bestaan van een hoger wezen. God heeft de wereld en de mens geschapen met een bepaald doel. De mens heeft dus een bestemming en verplichtingen tegenover God. De waarheid van een katholiek steunt op het geloof in de goddelijke openbaring, de waarachtigheid van de Bijbel en de Evangeliën, de godheid van Christus en de zending van de Katholieke Kerk. Wanneer hij die waarheden aanvaardt, neemt hij aan wat de Kerk hem voorhoudt te geloven en richt hij hiernaar zijn leven. De ‘waarheden’ in de godsdienst steunen voor de gelovige op een gezag dat hij aanvaardt. Het dogma neemt hij aan als waarheid alleen op het gezag van de Kerk en niet omdat hij door verstandelijke redenering hiertoe overtuigd werd. Het is essentieel voor godsdienstige waarheid dat ze niet alleen niet door onze zintuigen kan gevat worden, maar dat ze zelfs onze verstandelijke vermogens te boven gaat. Een mysterie of een dogma kan niet meer in adequate woorden geformuleerd worden en ze behoren tot een werkelijkheid die met onze zintuigen niet bereikt en met ons verstand niet doorgrond wordt. Er kan dus geen sprake van zijn, er door eigen onderzoek iets over te weten. Men kan alleen vertrouwen op de goddelijke openbaring. Voor de gelovige betekent een mens meer dan het geheel van biochemische reacties. Zijn leven wordt gericht door de Voorzienigheid die hem helpt, door de genade, zijn zending te vervullen. Elke menselijke daad krijgt een betekenis, heeft een zekere waarde. Zij wordt goed of slecht, rechtvaardig of onrechtvaardig.
2. Dit essentieel verschil tussen wetenschappelijk en godsdienstig denken leidt noodzakelijk tot een zekere spanning vooral bij mensen die zich geheel aan wetenschap of godsdienst geven. Een evenwichtige levenssynthese is moeilijk. Zoals bij de levende wezens de functie dikwijls de ontwikkeling van het orgaan bepaalt en een eventuele hypertrofie van dit orgaan teweegbrengt ten koste van andere, zal een mens eveneens gemakkelijk verstard geraken in een bepaalde geestesdiscipline. Deze geestesgesteldheid zal noodzakelijk een grote invloed hebben op de argumenten die voor een bepaalde mens een maatstaf van waarheid geven. Wetenschap en godsdienst zullen om die reden hun aantrekkingskracht op twee verschillende geestestypen uitoefenen. In de wetenschap zullen vooral voldoening vinden mensen met interesse voor het concrete, | |
[pagina 18]
| |
terwijl godsdienst meer hen zal aantrekken die zin hebben voor problemen met algemene waarde voor de betekenis van het leven. Van wetenschappelijk werk een beroep maken veronderstelt een groot zelfvertrouwen, ambitie en een zeker egocentrisme. Wetenschap zal alleen jonge mensen aantrekken die erin geloven in min of meer grote mate scheppend werk te kunnen verrichten. Beoefening van een godsdienst veronderstelt nederigheid, onderwerping van het verstand en van de wil aan het kerkelijk gezag, zijn leven ten dienste stellen van anderen. Geloof betekent vrijwillig aannemen dat zijn eigen opinie over bepaalde problemen verkeerd is, omdat de logische gevolgtrekking eruit eventueel niet strookt met de kerkelijke leer en moraal. Tot wetenschap wordt vooral de kritische geest gedreven die niet gelooft aan het schoolse en gangbare, de mens die kritisch staat tegenover gezag en gezagdragende mensen. Hierin kan misschien wèl een uitleg gezocht worden voor het feit dat men wetenschapsmensen dikwijls in politiek linksgerichte bewegingen aantreft.
3. Benevens andere oorzaken, waarop wij hier niet kunnen ingaan, ligt de spanning gedeeltelijk aan een zekere geestesvorming die wij bijna essentieel durven noemen bij het wetenschappelijk onderzoek. Onbegrip tussen godsdienst en wetenschap wordt verscherpt door de aantrekkingskracht die vanuit de wetenschap en de godsdienst uitgaat op mensen met een verschillend geestestype en die dikwijls leidt tot een ‘dialogue des sourds’. Aan de wetenschapsmens ontbreekt meestal de ‘open mind’ om werkelijkheden en andere toetsstenen van waarheid aan te nemen dan de zijne. In godsdienstige middens wordt weinig aandacht geschonken aan de activiteit van de mens en te veel aan zijn waarde. Deze kloof wordt nog verbreed doordat de godsdienstige vorming bij de intellectuelen meestal stagneert op het peil dat bereikt werd op het einde van de humaniora. Als enig contact met de godsdienstige problematiek blijft nog de zondagspreek, die vooral aangepast is aan het intellectueel niveau van de gewone volksmens. De geesteshypertrofie van laboratoriummensen voor wetenschappelijke problemen wordt veelal gecompenseerd door een atrofie in de interesse voor problemen van algemene cultuur. Godsdienst betekent voor hen niet meer dan de uiterlijke verschijnselen waarmee godsdienst zich voordoet en waar zij alleen nog in contact mee komen. Het zijn niet de uitwendige vormen van de godsdienst, ook niet de liturgie die bij een positieve wetenschapsmens interesse zullen wekken, maar wel een filosofisch benaderen van godsdienstige problemen. Religieuze manifestaties | |
[pagina 19]
| |
voor de massa, zoals processies, bedevaarten en openluchtmissen, zijn uitingen die de mens met een positieve geest niet dichter brengen tot de godsdienst, maar hem eerder op een afstand houden. Van de andere kant komt wetenschappelijk werk in katholieke middens moeilijk tot volledige ontplooiing, omdat interesse voor zuiver onderzoek, de kennis om de kennis, in die middens geen vruchtbare bodem vindt. Voor de geneeskundige wetenschappen zal men wel in katholieke middens eminente clinici vinden, zeer goed georganiseerde hospitalen, degelijke sociale organisatie tegen de ziekte, maar weinig eminente zuivere wetenschapsmensen. Toegepaste wetenschap als middel om de mens te dienen wordt wèl geapprecieerd, maar de wetenschap als zuivere kennis, die zoekt naar het waarom van al het stoffelijke dat ons omringt, wordt genegeerd of gevreesd.
4. De spanning tussen godsdienst en wetenschap wordt scherp wanneer de techniek van het positief wetenschappelijk denken gebruikt wordt voor onderzoek naar waarheid in de godsdienst of tegenovergesteld, wanneer godsdienst tracht te interfereren met wetenschappelijke waarheid. De strijd gedurende de 19de eeuw tussen wetenschap en godsdienst was vooral te wijten aan het feit dat de eigen aard van beide domeinen onvoldoende onderscheiden was. Een dialoog is niet mogelijk indien een theoloog de Bijbel als een wetenschappelijk boek beschouwt of de wetenschapsmens zijn denktechniek gebruikt voor de oplossing van godsdienstige problemen. Evolutie en generatio spontanea zouden nooit een punt van discussie geworden zijn zonder de mentaliteit van de theoloog die zich bedreigd voelde en van de wetenschapsmens die hieruit besluiten tegen de godsdienst wilde halen. Door een zelfde geestesgesteltenis kan men het Galileï-incident uitleggen. De negatieve houding van de Kerk tegen de grote wetenschappelijke revoluties en de houding van de wetenschapsmensen die hun ontdekking gebruikten om de godsdienst aan te vallen, drukken nu nog een stempel op de huidige verhoudingen tussen wetenschap en godsdienst. Ondanks de gunstige evolutie gedurende de laatste jaren wordt er in het onderwijs van de Bijbel en van de Evangeliën nog te weinig de nadruk op gelegd dat het doel van deze geschriften niet is een uitleg te geven over de fysische wereld of bij te dragen tot de kennis van het heelal. Veel nutteloze geloofstwijfels zijn te wijten aan een gewilde onvoldoende scheiding tussen wetenschap en godsdienst. Het is onjuist voor de gebrekkige afbakening tussen beide domeinen de Kerk volledig verantwoordelijk te stellen. De techniek van het wetenschappelijk denken, vooral in de biologische wetenschappen, ont- | |
[pagina 20]
| |
wikkelde zich alleen gedurende de laatste eeuw. Slechts sinds Claude Bernard werd het wetenschappelijk denken in de geneeskunde ingevoerd en sindsdien gebeurde er een zodanige evolutie dat veel artikels die vijftig jaar geleden geschreven werden, voor de moderne wetenschapsmens geen waarborg van betrouwbaarheid meer geven. De wetenschappelijke vooruitgang gedurende de laatste jaren is vooral te danken aan de ontwikkeling van een strenge wetenschappelijke discipline. Hierdoor werden de domeinen van godsdienst en wetenschap duidelijker afgemeten. Het is nu duidelijk geworden dat er tussen wetenschap en godsdienst geen tegenstrijd mogelijk is, indien elkeen op zijn domein blijft. Een apologetica gesteund op wetenschappelijke argumenten heeft geen waarde. Uit wetenschap zal men nooit het bestaan van God of van de ziel kunnen afleiden, omdat deze problemen met wetenschappelijke argumenten of feiten eenvoudigweg niet te benaderen zijn. De klassieke uitdrukking van de ongelovige Franse chirurg die beweerde ‘je n'ai jamais trouvé l'âme au bout de mon scalpel’ geeft ons een voorbeeld van ‘le dialogue des sourds’ enkele tientallen jaren geleden en van het misverstand, dat zowel door de Kerk als door de wetenschap gedurende tientallen jaren onderhouden werd. Onze schoolboeken met de wetenschappelijke bewijzen van het Godsbestaan zijn voor de mensen van onze generatie hiervan een onaangename herinnering.
5. De vooruitgang van de wetenschap en vooral het duidelijk aflijnen van haar grenzen was zeer nuttig voor de evolutie van ons godsdienstig leven. Door het wegvallen van het secundaire komt de zending van de Kerk veel zuiverder uit. Een spanning zoals deze bestond in het verleden rond problemen zoals de evolutie is eenvoudigweg niet meer te denken. Christus kwam niet tot de mens om uitleg te geven over de fysische wereld die hem omringt, maar wel om hem te verlossen en om zijn betrekking tot God te openbaren. Wetenschap kan om al deze redenen voor een katholiek geen probleem stellen op het gebied van de kennis. Wel bestaat er een interferentie in morele problemen. Indien wetenschap nooit tot het begrip ‘rechtvaardig’ of ‘onrechtvaardig’, ‘goed’ of ‘slecht’ komt, heeft nochtans de wetenschappelijke vooruitgang een invloed op de begrippen ‘verantwoordelijkheid’ en ‘zonde’. De studie van de invloed der hormonen op het gedrag, de verandering van het psychisme na een ingreep op de hersenen, de farmacologische stoffen met psychische inslag, brachten aan de moralist nieuwe gegevens voor de juiste beoordeling van de menselijke verantwoordelijkheid. | |
[pagina 21]
| |
De Kerk wordt dikwijls streng beoordeeld voor haar strakke houding in de beoordeling van een misdrijf in het verleden, waarbij brandstapels en Spaanse Inquisitie als hoogtepunten voorkomen. Men vergeet dikwijls dat de Kerk een gemeenschap is die gedragen wordt door mensen en met menselijke middelen haar zending moet vervullen. Op elke periode van haar geschiedenis vindt men noodzakelijk deze stempel van haar menselijke onvolmaaktheid terug. Ze verkondigt de boodschap van Christus op het peil van de menselijke kennis en mentaliteit in de verschillende perioden van de geschiedenis. Juist zoals het gerecht, zal de christelijke moraal altijd geconfronteerd worden met onze inzichten over de menselijke vrijheid.
6. Voor de nieuwe problemen die oprijzen voor het mensdom zal de Kerk gewoonlijk een conservatieve houding aannemen. Alleen wanneer deze problemen uitgekristalliseerd zijn en een definitieve oplossing gekregen hebben, zal zij zich hieraan aanpassen. De wetenschap integendeel evolueert zeer snel en kan zeer gemakkelijk haar houding veranderen, omdat de uitleg die ze geeft aan natuurlijke fenomenen tenslotte altijd slechts als een voorlopige werkhypothese moet beschouwd worden. Ook in haar logische conclusie zal de wetenschap dikwijls in tegenstrijd komen met de Kerk, omdat de wetenschap geen rekening houdt met het moreel aspect van bepaalde handelingen. Voor de geneeskundige wetenschappen zal een therapeutische abortus de logische oplossing zijn van bepaalde ziektetoestanden. Voor een katholieke dokter zullen beschouwingen van morele aard de praktische uitvoering van zijn logisch wetenschappelijke conclusie echter beletten. | |
De plaats van de katholieken in de wetenschapIndien men een wereldkaart bekijkt en hierop de landen situeert die uitblinken door hun wetenschappelijk onderzoek en de landen waar de katholieke godsdienst het meest is verspreid, vindt men een duidelijke scheidingslijn tussen beide. Er bestaat een wanverhouding tussen het percent van de katholieken in de wereldbevolking en het percent katholieke wetenschapsmensen. Onder de wetenschapsmensen vindt men in absoluut aantal veel meer joden dan katholieken en volgens recente statistieken opgemaakt in de V.S. komen meer dan 50% der wetenschapsmensen met naam uit middens die volledig ongodsdienstig zijn. Deze afwezigheid van de katholieken, niet alleen in de positieve wetenschappen maar in de meeste cultuuruitingen van deze tijd, werd door Thomas F. O'Dea onlangs aangeklaagd in zijn boek ‘American Catholic Dilemma’ voor wat de Verenigde Staten betreft. | |
[pagina 22]
| |
Wij ontlenen aan dit boek de volgende paragraaf: ‘If Catholics remain alienated from the intellectual life of America, if they remain entrenched within their own formulae and aloof from the common life, if they permit themselves to become identified with anti-intellectual outbursts, then catholicism will fail to meet, with the full power of which it is capable, the challenge of our times’. Op de toestanden in Nederland reageert prof. L.J. Rogier minstens even scherp in zijn brochure: ‘Het verschijnsel der kulturele inertie bij de Nederlandse Katholieken’. Reeds in 1899, uitte Poelhekke in dit land een alarmkreet over het tekort aan katholieken in de wetenschap. Terwijl 20% van de afgestudeerden in Nederland katholiek zijn, percentage dat lager ligt dan de verhouding katholieken in dit land, zijn de wetenschappelijke publikaties sinds 1945 in Nederland voor min dan 10% van katholieke herkomst.
1. Volgens Rogier bezorgt de historische achtergrond geen voldoende uitleg voor de apathie in katholieke milieus tegenover wetenschappelijke problemen en wèl omdat het verschijnsel internationaal is en duidelijk voorkomt in landen waar het katholicisme zo goed als de enige godsdienst is: Spanje, Italië, Zuid-Amerika, Frankrijk en België. Hij schrijft deze onverschilligheid toe aan de overbeklemtoning van de plicht der volgzaamheid in onze middens. Onze mensen worden te weinig opgeleid tot zelfdenken, zelfonderzoeken, zelfbeslissen en te veel tot een passief alles overlaten aan de overheid. Persoonlijk meen ik dat een opvoeding in een godsdienstig midden als zodanig reeds verantwoordelijk is voor een dergelijke toestand. Aan een katholiek kind wordt van jongsaf een zin aan het leven meegegeven die geen alternatieven toelaat. Samen met zijn kennis over de godsdienst krijgt het een oplossing mee voor de problemen die zich stellen zowel op gebied van de kennis als op gebied van de moraal. In onze katholieke landen komt daarbij dat wij van in de wieg tot aan het graf geïsoleerd blijven in een midden dat homogeen is, zodat de probleemstelling van anderen ons eveneens minder beïnvloedt. Juist zoals de immuniteit tegen ziektekiemen zich niet ontwikkelt indien men met de kiemen niet in aanraking komt, vormt ons godsdienstig onderwijs geen mensen die persoonlijk hun eigen levensovertuiging opbouwen. Wij ontvingen in onze opvoeding te veel oplossingen voor alle problemen en te weinig vraagtekens zodat eveneens in andere domeinen onze nieuwsgierigheid onvoldoende geprikkeld werd. Deze beschouwingen zijn hoegenaamd niet bedoeld als een kritiek. Ik tracht er alleen een uitleg in te vinden waarom er meer aantrekkings- | |
[pagina 23]
| |
kracht bestaat voor wetenschappelijke problemen in ongelovige dan in godsdienstige milieus. Voor ons, katholieken, is de kennis op zichzelf genomen zeker minder belangrijk dan hel doel dat wij vooropstellen in ons leven, zodat noodzakelijk wetenschap slechts een tweede plaats kan innemen in onze vorming. In een katholieke school zal men even goed en evenveel wetenschappelijke vakken onderwijzen, maar er zal minder belang gehecht worden aan de absolute waarde van deze vakken in onze algemene vorming. Niet een groter aantal lesuren of een strengere ondervraging gedurende de humaniora brengt hieraan een oplossing.
2. De rol van onze opvoeding uit zich duidelijk in de keuze van de beroepen in katholieke middens. Katholieke advocaten, dokters en politici komen wij zeker niet te kort, wij interesseren ons voor sociale problemen. Onze klinieken zijn zeer degelijk, maar wij missen wetenschapsmensen. Aan wetenschap doen eist een zekere opoffering. Het uitoefenen van een vrij beroep is veel meer winstgevend. In middens van ongelovigen zullen dan ook vooral de edelmoedigen, de idealisten getrokken worden naar een wetenschappelijke loopbaan, terwijl in katholieke middens juist diezelfden priester worden. In onze contemplatieve orden moet men veel mensen vinden met de geesteskwaliteiten die perfect zouden renderen in wetenschappelijk werk.
3. Waar de opvoeding van een ongelovige hem meer rechtstreeks leidt tot het zoeken van een levensideaal in de wetenschap, is het hoognodig dat de houding van de katholieken in deze zou veranderen en dat er bij ons een inspanning zou gebeuren om onze achterstand in te halen. Het is nutteloos hier lang uit te weiden over de rol van de wetenschap in ons modern leven. Met zoveel chauvinisme wordt er op dit ogenblik gedweept met de wetenschap, dat deze voor velen als het ware een tweede godsdienst geworden is. Maar men moet inzien dat het mensdom tot een dusdanige evolutie is gekomen, dat er tegenwoordig een rechtstreekse correlatie bestaat tussen de rijkdom van een bevolking en het aantal en de degelijkheid van haar wetenschapsmensen. Het is niet meer de rijkdom van de bodem maar de kwaliteit van de laboratoria in een land, die de bijzonderste bron van rijkdom uitmaakt. Wetenschap is eveneens een bron van menselijke cultuur. In het verleden werd te veel het onderscheid gemaakt tussen wetenschap en humanisme of wetenschap en cultuur. Van langsom meer vindt men een bron van cultuur in de wetenschap. Het is duidelijk dat de studie van de evolutie, de eigenschappen van de levende wezens, de structuur van een atoom evenzeer onze geest verrijken als de studie van de geschiedenis van | |
[pagina 24]
| |
het mensdom met zijn strijd tussen de verschillende volkeren, zijn veldslagen en zijn koningen. In deze tijd van wetenschap en techniek is het een plicht van apostolaat dat de katholieken zich interesseren voor de wetenschap. Hierin heeft een katholieke universiteit een belangrijke rol te vervullen en dit niet omdat er een ‘katholieke’ wetenschap zou moeten onderwezen worden. De biologie of de fysica gedoceerd in een katholieke universiteit of in een neutrale universiteit is juist dezelfde. De interpretatie van wetenschappelijke feiten kan onmogelijk in tegenstrijd komen met de leer van het katholicisme. Wetenschappelijke faculteiten aan een katholieke universiteit hebben niet of niet meer als doel een katholiek standpunt te verdedigen tegenover een ander, maar alleen een centrum te zijn voor wetenschappelijk onderzoek in een katholiek milieu. Deze centra moeten een getuigenis afleggen tegenover de wereld, dat ook op het gebied van de wetenschap de Katholieke Kerk in de 20ste eeuw aangepast is aan de mentaliteit van de moderne mens. Er bestaat geen beter bewijs voor de waarachtigheid, de universaliteit en de volledige ontplooiing van de menselijke geest. |
|