't Kleyn lust-hofje vol van bruyloft-zangen, echt-liedekens, houwlijcx-baken en feest-gedichten
(1649)–Hendrik Jacobz. Soetenboom– Auteursrechtvrij
[pagina 218]
| |
Stemme: Edel Artisten koen.'t IS 'er nu in den tijdt,
't IS 'er een tijdt van vreughden,
Yeder is nu verblijdt,
Ellick is vol geneughden:
Wel op, laet ons ontspringen,
En singen over-luyt,
Laet ons den lof voort-bringen
Van den Bruydegom en de Bruydt.
2. Ghy vrolijcke hartjes bly,
Ghy gasten oock al te samen,
Schickter u mede nu by,
En willet u doch niet schamen:
| |
[pagina 219]
| |
Wilt nu malkander vereeren,
En wesen verblijt van Geest,
Laet ons de vreughde vermeeren,
Van dit vrolijcke Bruyloft-Feest.
3. Schencket de koele Wijn,
Wilter met lusten nu drincken,
Later doch vreughde nu zijn,
Wilter geen droefheyt gedincken,
Speelt op de heldere snaren,
Laet hooren het geklanck,
En wilt doch openbaren
V heldere keel-gesanck.
4. Ghy Jonghmans weest doch geree,
Doeter de gasten vergaren,
Brenghter de Dochters oock mee,
Wilter u mede gaen paren,
En voeghter doch handen by handen,
Laet u ter harten nu gaen
| |
[pagina 220]
| |
Des liefdens krachtige banden,
Als den Bruyd'gom heeft gedaen.
5. Ghy Maeghdekens hier op acht,
Ghy droevige-blyde Gespeelen,
Seght 'er de Bruydt goede nacht,
En wiltse de Liefste bedelen,
't En kan u doch gants niet baten
Of ghy vast beydt ende schreyt,
V Speelnoot moet ghy verlaten,
Want den Bruydegom heeft 'et geseydt.
6. Wel dan, o Bruydegom fier,
Neemt 'er t tijdt wel in ware;
Leeft nu op u playsier,
Achtet op geenen beswaren,
In spijt van die 't benijden,
Zijt ghy haer weder-paer;
Neemt dan u Bruydt ter zijden,
Wilt u verblijden met haer.
| |
[pagina 221]
| |
7. De sorghjes soet en suur
Wilt nu (o Bruydt) verlaten;
V Bruydegom, sonder getreur,
Die salder u komen te baten:
Zijn sinnetjes seer verlangen,
Zijn harteken tot u treckt;
Wilt lieffelijck hem ontfangen,
Met armtjes uyt-gestreckt.
8. Tot vrolijcke lusjes bly
Willet u dan bereyden;
Duysent genuchjes daer by,
Wenschen wy onder u beyden:
Wilt lieffelijck nu beginnen,
Besteet in deughden u jeught,
Soo sult ghy vreughde winnen,
En eeuwighlijck sijn verheught.
C. P. Biens. |
|