| |
| |
| |
XV.
Numero 4.
De vacantietijd was ten einde. Oscar Veldenus begaf zich bij zijn aankomst te Leuven, zooals zijn vader hem had bevolen, regelrecht naar den bestuurder van het Collegium Maria-Theresia.
Die heer, zooals zijn vader hem had verzekerd, moest hem de gehuurde kamer in de stad en de restauratie aanwijzen, waar hij in aanbevelingswaardig gezelschap en aan zeer billijke prijzen, een overheerlijke tafel zoude vinden.
Ook zoude die heer zich gelasten met de inschrijving, en verder Oscar overal van dienst zijn, waar hij zulks mocht noodig hebben.
Oscar had nooit een voet in het oude Leuven gezet, had geen hoegenaamd denkbeeld van het eigenaardig bestaan der Katholieke Hoogeschool, en wist volstrekt niet dat de Alma Mater jonge leerlingen en ook somtijds wederspannige losbollen in een internaat opsloot.
Welk een onteekenbaar gezicht zette hij, toen hij in het Collegium Maria-Theresia eensklaps voor een geestelijke stond, die er tamelijk gestreng uitzag?
| |
| |
- Mijnheer Veldenus? sprak deze vriendelijker, dan men op het eerste gezicht zoude gedacht hebben, nadat Oscar zich had bekend gemaakt.
- Oscar Veldenus, student in de geneeskunde, om u te dienen, sprak hij buigend, en dankte den geestelijke voor al de moeite, welke hij hem had aangedaan, tot het bezorgen eener kamer en van een restaurant in het hem teènèmaal onbekende Leuven.
- Gelief mij te volgen, mijnheer, sprak de President.
Zij gingen te zamen door lange gangen, en klommen daarna langs breede trappen naarboven.
Oscar vroeg bij zich zelven, of hij zich niet in een hotel bevond; er waren daar zooveel genommerde kamers; ja, 't had waarlijk geen einde.
- Numero 4, sprak de geestelijke de deur openstootend; hier is uw kamer, mijnheer Veldenus... Numero 4.
- Hier? vroeg de student verbleekend, want op dit oogenblik had hij het raadsel reeds opgelost.
- Hadt gij liever een ander nommer? vroeg de geestelijke met bedekten glimlach.
- Hier blijf ik niet, sprak Oscar op vastberaden toon, terwijl hij een vluchtigen blik wierp over de kamer, die hem als de cel van een monnik voorkwam. Ik zal zelf wel een kamer in de stad zoeken; ik ben juist geen nieuweling in dat vak... Neen, hier blijf ik niet; sluit de deur maar dicht, heer president, uw nommer bevalt mij niet.
- Ja wel, mijnheer blijft hier, dewijl zulks het uitdrukkelijk bevel zijns vaders is.
- Hier? wel, is dat hier geen internaat? vroeg Oscar eenigszins barsch; wie heeft dat ooit gehoord dat een oud student in een internaat wordt opgesloten? Ik zou me schamen nog ooit onder de oogen mijner oude vrienden te ver- | |
| |
schijnen... doe de deur maar dicht... Een internaat! hoe langer, hoe schooner?
- Een internaat, ja, glimlachte de President; mijnheer zal zich hier allerbest gewennen.
- Neen, riep Oscar, met het hoofd schuddend en een barschen blik op den President werpend; ik zeg u dat ik hier niet wil, niet zal blijven!
- O, jawel. lachte de bestuuder vriendelijk; die zoo spreken, gewennen zich het gemakkelijkste; mijnheer zal hier veel verzet hebben, en goede kameraden, allen kindèrèn van deftige huizen aantreffen... iedereen vermaakt zich hier zeèr goed; nooit heeft een onzer leerlingen over iets wat het zij geklaagd.
- Neen, neen! riep Oscar al harder.
- Uw bed is uitmuntend, de tafel beter dan bij menig restauratiehouder, en de dienst buitengewoon goed geregeld, vervolgde de President, die zich misschien wel begon te vermaken bij de teleurstelling, de verrassing, de machtelooze opgewondenheid van den Luikschen veteraan.
- Neen, neen! herhaalde hij al wederom en stampte met zijn rotting op den vloer.
- Uw trimester is reeds op voorhand betaald, en daarbij ben ik gelast u wekelijks uw zakgeld te bezorgen.
De bestuurder begon van toon te veranderen; Veldenus zag hem onrustig aan.
- Dat is een valsche trek van mijn ouden heer, riep de student, en begon te schreien van teleurstelling en toorn.
- Foei, mijnheer! spreekt gij zoo van uw vader? zei de geestelijke de oogen wijd opentrekkend van verwondering; foei! dat meent gij toch niet?
- Mij hier in een hok laten opsluiten; ik ben toch geen kind meer... neen, dat gebeurt niet!
| |
| |
- De heeren welke hier inwonen zijn ook geen kinderen meer; doorgaans zijn zij allen zeer tevreden en vermaken zich overheerlijk.
- Beginnelingen misschien, die regelrecht van de collegiebank hier binnenkomen; maar in dit geval bevind ik mij niet; reeds drie jaren heb ik de cursus eener Hoogeschool gevolgd.
- Het zal misschien daarom wezen dat uw vader heeft besloten u in ons collegium te doen verblijven? Veldenus vatte den steek van den bestuurder; hij zag hem wild, bijna dreigend in de oogen.
- Nu, besloten of niet besloten, riep Oscar met toenemende drift; liever word ik soldaat, dan mij vrijwillig te laten opsluiten in een gevangenis!
- Herinner u, mijnheer, dat uw kostgeld reeds voor den ingaanden trimester betaald, en uw zakgeld in mijne handen is.
Oscar sloeg met de hand tegen het voorhoofd en mompelde, hoe het toch mogelijk was dat hij zich zoo om den tuin had laten leiden.
- Kom, kom, ik zou mij om dat alles niet zoo moei maken, meende de President hem vriendelijk bij de hand nemend; wat is er toch al aan gelegen, of gij hier uw bed en tafel vindt, of zulks in de stad moet gaan zoeken? Kom wees eens redelijk, mijnheer Veldenus, en neem dè zaak op, zooals zij is.
De student gaf geen antwoord; hij stond suffend naar den vloer te staren.
- Denk dat men hier niet gevangen maar volkomen in zijn handelingen vrij is, vervolgde de geestelijke; neen, het collegium Maria-Theresia is geen gevangenhuis, maar een in- | |
| |
ternaat van jonge heeren, die er ook als jonge heeren behandeld worden.
Er kwamen knechten boven, beladen met koffers, sluitmanden en reiszakken, welke op de verschillende kamers werden nedergezet; studenten, die van de vacantie kwamen, liepen over en weder, sloegen de deuren dicht, en openden dè vensters met een gedruisch en vroolijk geschater, hetwelk aan Oscar Veldenus duidlijk het Collegie-leven herinnerde.
- Ja, dat is hier een soort van kostschool, morde hij, en voegde er in zijn geest een grondhartige verwensching bij.
- O, neen; lees liever het reglement en gij zult weldra de overtuiging hebben dat gij u bedriegt, antwoordde de geestelijke glimlachend.
Hij overhandigde hem een klein brochuur, en verliet de kamer, zeggend, dat zijn drukke bezigheden hem op dit oogenblik elders riepen.
Oscar keek hem dreigend achterna, vloekte een paar malen (dat had hij te Luik geleerd) sloeg het brochuur open en las:
| |
Artikel III.
De studenten zoo in- als externen zijn gehouden op zon- en feestdagen de mis der Hoogeschool, welke gedaan wordt om 9 ure, in het koor der parochiale kerk van Sint-Peter, bij te wonen.
- Zoo, zoo, glimlachte Veldenus met opgehaalden neus; de heeren studenten gaan hier aan de Alma Mater nog naar de kerk? Wat oude pruiken zijn dat hier! O, tempora, o, mores! Ben ik sedert jaren wel viermaal in de kerk ge- | |
| |
weest? Neen, ik zou mij niet gaarne laten uitlachen.
Hij las voort:
| |
Artikel XII.
Drie dagen na het vestigen hunner woonplaats, zijn de externen gehouden, aan den Vice-rector te doen afgeven hun adres, alsmede den naam der straat, het nommer van het huis en de namen en het beroep der personen, bij wie zij inwonen.
In geval van verandering van woning, zijn zij verplicht dezelfde aanduidingen aan den Vice-rector te doen geworden
- Dat artikel gaat alleen de externen der Alma Mater aan, sprak Veldenus; die heeren zitten hier evenals de internen in een muizenval! Hoe vernederend! En dat voor menschen met baard en knevel! 't Is schande! Een eeuwige schande! Ik kroop van schaamte in een mollenpijp, indien ik wist dat mijn oude Luiksche vrienden met dit alles bekend waren.
| |
Artikel XIII.
Zij zijn verplicht zich des avonds te huis te bevinden, gedurende den winter-semester (welke begint den eerstèn dinsdag van October) om half negen; en gedurende den zomertijd (beginnende den eersten maandag van Maart) om half tien.
- O, dat is vermakelijk! riep Veldenus met een gemaakten schaterlach; de heeren studenten gaan hier met de kippen naar bed! Het is dus verboden des avonds een
| |
| |
glaasje bier te gaan drinken, naar cirque of theater gaan, een of ander partijtje, bal of concert bij te wonen? Indien ik zoo moet leven, sta ik geen trimester in voor mijne gezondheid; dat is hier de plaats om te verdroogen als een koolstronk.
En wat lees ik hier?
Men spreekt hier van academische straffen, zoo als: waarschuwingen, verbod van lessen bij te wonen, consilium abeundi; wel, lieve Hemel! In een kazerne gaat het niet strenger toe!
En wat staat hier nog?
| |
Artikel XXXVII.
De studenten mogen zich niet onthouden de lessen bij te wonen; ook is het verboden voor een of meer dagen de stad te verlaten, zonder bijzondere toelating des Vice-rectors, of van den President van het Collegium.
- Niet uit de les blijven! riep hij met verbazing; niet uit de stad gaan? Welke domoor mag toch dit zonderling reglement hebben verzonnen? Zulke reglementen zijn gemaakt om een zelfmoord te begaan.
Laat ons voortgaan:
| |
Artikel XIV.
De internen zullen zich gedragen volgens de bijzondere reglementen der Pedagogie of des Collegiums.
- Zouden die heeren ook meer vrijheid, meer voorrechten hebben dan de externen? vroeg Oscar bij zich zelven,
| |
| |
terwijl hij het reglement der pedagogie overliep; o, horor! 's morgens voor dag en dauw opstaan, met de vogelen gaan slapen, juist op dit uur ontbijten, op dat uur gaan eten, bidden als kloosterlingen, zich dood studeeren onder de bedreiging der knoet! Indien ik een pistool had... Ja, waarachtig, ik zou me zoo op staanden voet kunnen doodschieten!
Geen oogenblik blijf ik langer in dien moordkuil! Op staanden voet vertrek ik naar Luik! Ach! mijn geliefkoosd Luik!
Daar dacht hij aan de woorden van den President: namelijk, dat zijn trimester reeds vooruit was betaald, en dat zijn zakgeld berustte in eene geldschuif, welke men slechts op bepaalde tijdstippen zou openen.
Het was reeds meer dan een uur geleden, dat Oscar alleen in zijn kamer was, en nog zat hij daar met het hoofd op de hand leunend en den blik starlings naar den grond gericht, te denken aan duizende dingen.
De drie, in de Luiksche hoofdstad, doorgebrachte jaren dansten in den vorm van aanlokkende beelden voor zijn oogen, en verdwenen met al haar vroolijkheid en luister, om plaats te maken voor akelige spoken, afzichtelijke duivels, welke uit den schoot der Alma Mater oprezen en hem grimmend, schimpend en dreigend aankeken.
Van heel die goudwolk, waarop hij drie jaren lang, in ongestoord geluk, was rondgedreven, bleef niets meer over, dan kost en inwoning in een soort van klooster, waar hij bij elke schrede het hoofd zou moeten bukken voor den wil eener gestrenge regeltucht.
|
|