pen uit en treedt vóór den vreemdeling binnen. Stil.... Och, 't gaat maar slecht met het arme kind! Nu slaapt ze een weinig; de nacht kan echter noodlottig zijn, en toch het kan niet lang meer duren! - en Hein, die dit alles op mysterieusen toon heeft hooren fluisteren, zet zich in den gang neêr en laat het hoofd in de beide handen rusten.
Willem - de vrouw van den timmerman ziet hem voor een geneesheer aan - treedt binnen.
Dros staat nu met ontbloot hoofd aan 't hoofdeinde van het bed, en slaat met ingehouden adem de bleeke, maar schoone slaapster gade.
De vrouw van den timmerman zit voor de legerstêe en bidt haren rozenkrans, ten minste te oordeelen naar de snelle en gedurige beweging der lippen; maar het gebed schijnt niet zeer innig, dewijl zij gedurig de oogen rechts en links laat gaan, nu dit dan dat voorwerp verzet en door het nemen van een snuifje uit een houten doos, haar onderhoud met den Heer afbreekt.
Wat ziet het er vervallen en armoedig in die kleine kamer uit!
Een paar stoelen, eene lompe tafel, naakte muren, aan een nagel een onafgewerkt kleed, aan 't welk de zieke nog pas eenige dagen geleden werkte om eenige stuivers te verdienen.
Nu valt Willem's oog op een brief die op de nachttafel ligt, met het opschrift: Aan den Heer Willem Dros van Neerstein, luitenant der huzaren. Met kloppend hart, met bevende hand neemt hij den brief, en zet zich op eenige stappen van het bed aan de tafel, waarop het licht brandt. Tranen zijn, in verheven oogenblikken des levens als deze, schoon in het oog eens mans!
De brief, voor eenige dagen en in het voorgevoel van den dood geschreven, is het laatst vaarwel van Rosa, eene laatste herinnering aan het Vielliebchen. Altijd, altijd heeft zij hem liefgehad! Noch de jaren, noch de laster, noch de ongelukken hebben dat gevoel kunnen dooden!
Er staat nog meer in dien brief.
Majoor Buffel heeft haar geschreven, dat de droom harer moeder eene wezenlijkheid is. Hij heeft oom Dirk gekend, en indien de fortuin sedert jaren verdwenen is, dan toch kan ze opgespoord en aan de wettige erfgename teruggegeven worden.
Welnu, zegt de brief, indien die fortuin ooit mocht terechtkomen, verklaart Rosa Ranke dat Willem Dros, de eerste vriend harer jeugd, de eenige dien zij liefhad - dat de onterfde van Neerstein, haar wettige, eenige erfgenaam wezen zal....
De jongeling verbergt het hoofd in de beide handen. Zijne tranen rollen op den laatsten heiligen wil, waarin de verlatene en verstootene weeze zoo treffend, zoo liefdevol en zonder het minste verwijt, het Vielliebchen herdacht heeft.
De wereld teelt geene engelen, maar Rosa Ranke is toch een dier wezens, welke de engelen nabij komen!