Myne eerste zangen(1848)–August Snieders– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] De idealen. ‘Minnen?’ sprak het suikerdoosje, Blozende als een lenteroosje; - ‘Minnen?.... o dat neem ik aen!’ - ‘Bloemen, meisje, zal ik strooijen, Of daermede uw' lokken tooijen, Of die tot festoenen plooijen Langs uw' effen levensbaen.’ ‘Bloemen?’ sprak het lieve meisje, Dartel als een zangrig seisje; ‘Bloemen?.... o die neem ik aen!’ - ‘Met welriekende anjelieren Zal ik uwen boezem sieren, En zoo wy dan hoogtyd vieren Zult ge er als een engel staen.’ [pagina 41] [p. 41] ‘Englen?.... Och, 'k zou om 't gelyken Immer in den spiegel kyken!.... O dat neem ik zeker aen!’ - ‘'t Speeltuig zal niet ledig hangen, Immer zullen minnezangen Traentjes scheppen op uw' wangen, Weemoedstoonen zal het slaen.’ ‘Weemoed?’ Sprak ze zacht en zuchtte; ‘Ik die steeds de droefheid vlugtte.... Weemoed?.... Neen, 'k neem dat niet aen!’ - ‘Luimen worden u gegeven, 't Lachje zal uw' lip omzweven! Zalige ochtend van myn leven, Ryk aen frissche rozenblaên! ‘Waermeê,’ sprak de dartle schoone, ‘Eischt gy, dat 'k uw offers loone? Spreek, ik neem gewis dat aen.’ - ‘Wil voor my, mogt het gelukken, Rozen zonder doornen plukken, Kusjes op myn lippen drukken, En.... zie daer myn wensch voldaen!’ ‘Kusjes?...’ riep zy toen verwonderd, ‘Anders niets?... O daeglyks honderd!.... Honderd! ja, die neem ik aen!....’ - ‘O dan zullen wy in 't duister, Als de maen, by 't windgefluister Nederstraelt met zachten luister, Telkens zamen wandlen gaen.’ [pagina 42] [p. 42] ‘Wandlen?.... Ja, maer zeg me vrindje, Basta nu met bloem en windje, Vangt de bruiloft spoedig aen?’ - ‘Bruiloft?... Hemel! wilt ge trouwen, U de grootste kwalen brouwen!.... Eeuwig, liefje, zou 't u rouwen, Ware liefde is dan vergaen!.... ‘Trouwen?.... zeker, is het huwlyk In uwe oogen zoo afschuwlyk! Trouwen! o gy neemt dat aen!’ - ‘Neen, nu kwynen de idealen! Ik het grootst gewigt der kwalen My reeds op de schouders halen!.... Ik my zelf met geesels slaen!....’ ‘Geesels?!!... Wie heeft dat beschreven?.... Trekt men dan in 't huwlyksleven Kloosterpy of hairzak aen?...’ - ‘Meisje! riep ik dan verwonderd, ‘O zy dat nog uitgezonderd!.... Kom, myn liefje, geef er honderd, En laet lang nog 't trouwen staen! 1845. Vorige Volgende