Myne eerste zangen
(1848)–August Snieders– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Myne eerste zangen. | |
[pagina 2]
| |
O, schudt het denkbeeld uit, dat gy my aen kunt wakkren,
Dat gy de Poëzy (mijn ziel) me ontrukken kunt.
God schonk dien laefdronk my gelijk den dauw aen de akkren:
Hy werd my reeds als kind vergund.
Ja, de eerste teedre traen van mijn bewarend' engel,
Die, by den eersten rouw, meêlydend op my viel,
Werd Poëzy, werd aerdsch en hemelsch heilgemengel
Voor heel mijn zangerige ziel.
Prudentius Van Duyse.
| |
[pagina 5]
| |
Mynen Vriend | |
[pagina 7]
| |
Gy hebt mijn toonen lief, alsof zy de uwe waren,
Gy mint mijn zangen als den zanger, want gy hoort
Zijn stemming, zijn gevoel in ieder harpakkoord,
Zijn ziel spreekt tot u in het trillen van zijn snaren: -
En daarom zy mijn Lied u toegewijd: aanvaard!
Bewonder 't niet, - uw lof zou my hoogmoedig maken;
Maer wilt Gy mijner ziel een rein genot doen smaken,
Zeg dan: ‘'t is onzer vriendschap waard!’
Nicolaas Beets.
Wanneer twee harpen naest elkander zich bevinden, en dat een van beide eenen toon ontrukt wordt, dan beweegt zich de gelykstemmige snaer der andere harpe van zelven en zy zingt oogenblikkelyk den zustertoon. Zoo gaet het insgelyks met twee menschenharten die harmonisch gestemd zyn. |
|