onderneming waagde, zooals hij er geregeld waagde in degelijke, renteerende koloniale waren, - trad er plotseling een schrijver op, die onmiddellijk door zijne fijne scherts, zijn scherp doorzicht, door een helder hoofd en een rechtgeaard hart, de aandacht des publieks boeide en dit laatste meer en meer voor zijne denkwijze innam.
Wie toch was die Oude Heer Smits?
De gewaande koopman vond het geheimzinnige, dat over zijnen persoon gespreid lag, zoo koddig; het gaf in den omgang, tot zelfs met zijne intieme vrienden, aanleiding tot zulke wonderlijke toestanden, dat hij besloot de maskerade en intrigue voort te zetten, en alzoo ongehinderd zijne denkwijze over menschen en dingen te doen kennen.
Alsdan verschenen in de Arnhemsche Courant die geestige letterkundige bijdragen, waarin het leven en de daden der Nederlanders met zooveel treffende waarheid werden afgeschilderd; waarin het belachelijke zoo scherp werd gehekeld, het miskende goede zoo glansrijk werd vooruit gezet. Onder deze stukken tellen wij Het Concertstuk, De Burgelijke Parvenu, Over de Fatsoenlijkheid, eenige tafereelen uit het Hollandsche huiselijke leven, die men met volle recht met den naam van Daguereotypen mag bestempelen, en nu nog onder de keurigste pennevruchten der Nederlandsche litteratuur gerangschikt worden.
Maar wie is toch die Smits, vroeg men alom, die zulke ‘malle brieven’ schrijft? - en toen de uitgever Thieme, van Arnhem, eindelijk besloot de verspreide stukken in een bundeltje te vereenigen, versierde hij dit met een gesteendrukt portret van den schrijver: het portret van een oud man, zoo omtrent als wij, in onze verbeelding, het ons hadden voorgesteld. ‘Nu,’ zegde de geestige auteur, ‘zal zich niemand meer omtrent mijne persoonlijkheid kunnen vergissen: men ziet er op, dat ik nog al fiksch er uit zie voor mijne jaren - dat ik noch ridder ben van den Nederlandschen Leeuw, noch van den Deenschen