proces waarin hij zou betrokken worden; van de ontsluiering van feiten, welke men het liefst zou zien verborgen blijven, omdat het domme publiek zeer dikwijls ‘schelmerij’ ziet, daar waar de handelaar en financie-man niets dan een slimmen trek ontwaren - en een slimme trek is toch wel geoorloofd, niet waar? Hij vreesde voor zijn crediet, dat sedert eenigen tijd begon te wankelen, en voor het wakker schudden van dat vervelend ras van schuldeischers. Overigens, wie ten volle gelijk heeft laat immers nog altijd van zijne beste veêren, in die booze advokaten-vingeren?
Die onrust is voor mijnheer Bareel zeker gewettigd. Er woelen echter reeds een aantal plannen, het eene al meer duivelsch dan het andere, door zijn geest, om zich uit het Vulcanus-net, dat door Drummel gespannen wordt, te redden.
De deur wordt geopend en Marietta treedt, prachtig opgetooid, binnen. De zware zijde van haar lichtblauw kleed ruischt over het tapijt; heur weelderig haar, waarin een bloemtak gevlochten is, de frissche blos op de wangen, het levendig oog, de welgevormde arm, waaraan een kostbaar sieraad fonkelt - alles vereenigt zich om de dochter van mijnheer Bareel inderdaad schoon te doen zijn.
Marietta gaat naar den Schouwburg; zij komt slechts even binnen om zich te laten bewonderen.
Noch de vader, noch de moeder gunnen haar echter een oogslag.
‘Gij zoudt dezen avond niet naar den Schouwburg moeten gaan, Marietta!’ zegt de vader.
Marietta schrikt bij die onverwachte woorden en werpt een verwonderden blik op de twee droomende oudjes.
‘En waarom niet?’ zegt zij bits.
‘Ik heb mijne reden!’ is het antwoord.
‘Maar ik,’ zegt het eigenzinnige kind, ‘ik heb ook mijne reden om er te gaan!’ en zij doet moeite om de smalle hand in den nog smalleren handschoen te bergen.