| |
| |
| |
VI.
Eenige jaren zyn er, sedert het gebeurde in ons laetste hoofdstuk, heengesneld.
Ons vriendelyk dorpje zag er feestelyk uit. De schoone vaderlandsche driekleurvlag, het orange, blanc et bleu waeide op den torentop; de wegen waren met groene masten beplant, en deze met bloemen en aspergiënloof aeneen geschakeld; de grond was met wit zand, met snippers gekleurd papier en bloemen, overstrooid; voor het huis van Krans stond een schoone eereboog, en daer, tusschen het groen in, had de schoolmeester van het dorp, met prachtige krulletters, de volgende verzen geschreven:
| |
| |
Wy vieren al te gaêr vandaeg ook om het meest
Voor eenen grooten man, een bly en plegtig feest,
Voor Krans, die vlecht een krans om hoofd van d'ouden Krans,
Wordt er door iedereen gevierd gejubeld thans.
Al de dorpelingen waren in hun zondagspak gekleed; de lange blauwe trouwjas, de ruwhairige hoed, de gesteven lynwaden hemdsband, de zilveren horlogie en ketting - kortom, de toilette die anders maer eens of tweemael per jaer te voorschyn kwam, pronkte dien dag in vollen luister.
De Gilde van St-Joris ontbrak er niet: Simon de Teut, de wimpelryder, zat op zyn wit ploegpaerd, den hoed en het middel met roode sluijers omwonden, en de broek, door het schokken van het rydier, tot aen de kniën opgestroopt; de koning had zilveren schilden aen, de hoofdman de spies in de hand, aen welke de nationale driekleurige zyden linten wapperden.
De trommel werd geroerd; de kleine kromme en reeds dronken speelman ging voorop, en kraste de bekende Turnhoutsche marsch, uit de beruchte dagen van Heintje Van der Noot - kortom, wie vreemd in het dorp kwam, zou zonder twyfel gevraegd hebben, of op dien dag de goede Koning Willem, of voor | |
| |
't minst de Prins van Oranje zyne plegtige intrede te Bladel doen moest.
Vader en moeder Krans waren ook in hun zondagspak, en wezen elkander blyde, de prachtige versiering van het dorp, en vooral het zinryk vers van den schoolmeester. Zy beloofden elkander dan ook, dat zy gansch het dorp deftig zouden onthalen op gesuikerd bier, ham met mosterd, en versch gebakken brood.
Want, hoewel de lezer het reeds zal vermoed hebben, het feest was ter eere van de familie Krans ingerigt - ter eere van onzen ouden kennis, den goedhartigen Daniël. De jongeling had, na eenige jaren aen de hoogeschool te hebben doorgebragt, zyne examen van doctor in de geneeskunst, met eene schitterende onderscheiding, afgelegd en nu ook wilde men in het dorp de beloften volbrengen, welke men lang geleden gedaen had, toen men de zoete hoop had, dat Daniël pastoor zou geworden zyn.
Op een eind wegs van het dorp ging de stoet den jongen geleerde te gemoet. Eindelyk brak de lang gewenschte stond aen: het kanon, door den veldwachter kloekmoedig afgestoken, gaf het signael dat de verwachtte feesteling aenkwam.
| |
| |
Welhaest zat Daniël op eene met bloemen versierde kar, doch in 't geheel niet op zyn gemak. Vyf of zes boeren hadden hem letterlyk by den kraeg gegrepen, en met geweld op den eerewagen gezet; zy dreigden lagchend hem op de kar te zullen vastbinden, indien hy zich tegen de eer, hem aengedaen, verzette. Och, de jongeling zou veel liever, ongezien, langs den binnenweg, het ouderlyke huis zyn binnen geslopen!
De Gildebroeders stonden allen rond de kar, en de schoolmeester las een gedicht, waerin hy de toekomstige grootheid van den Esculaep, in Alexandrynen, afschilderde - zóó hartroerend dat hem, maer ook hem alléén, de tranen over de wangen heen stroomden.
Eindelyk trok men het dorp in. De viool kraste, de trommel roffelde, het kanon bromde, de klok luidde, de Gildebroeders losten hunne ganzenroeren: - zoo feestelyk was er nog nooit iemand ingehaeld. Daniël getrooste het zich - doch toen hy in de verte zynen vader en zyne moeder zag, sprong hy als een bliksem van de kar, en vloog hen beurtelings om den hals.
Aen den boog, voor zyns vaders huis, dronk hy den eerewyn; maer luisterde niet naer het vervolg der | |
| |
Alexandrynen, die de onvermoeibare schoolmeester daer uitkraemde. Zyn oog waerde onrustig rond, en toen de jongeling eindelyk, deels achter het volk verscholen de blonde Heva bemerkte, drong hy door de menigte, omarmde geestdriftig het meisje en kuste haer op de wangen.
Het meisje had, met een kloppend hart en met tranen van geluk in de oogen, het feest afgezien dat den jongeling werd toegewyd, en op dat oogenblik scheen haer de Koning zelve, zoo benydenswaerdig niet als Daniël. Toen de jongeling haer kuste, stroomde het schaemrood haer over de wangen; maer toch zóó gelukkig als toen was zy nooit geweest.....
‘Kom, Heva, kom! riep de jonge doctor uit; het zy heden voor ons beiden eenen dag van geluk - en met de arme weeze aen den arm, trad Daniël door de schare des volks, en regt op het wethuis aen.
‘Braef gedaen, Daniël! riep vader Krans.
- Braef gedaen, zoon! riep de moeder.
- Ja, oude liefde roest niet! hervatte Evert, en het blyft waerheid:
De vors die huppelt nae de poel,
Al sat hy op een gouden stoel.
| |
| |
- Wel, hy heeft gelyk - gelyk heeft hy, de goede jongen! schaterde Begga.
- Nu, nu, vrouw! ik ook hoû van een kort en bondig besluit:
Wat dient hier vorder op geseyt?
‘By wijse lieden kort bescheyt.’
Evert en Begga hadden den jongeling begrepen: hy ging by den burgemeester zyn aenstaende huwelyk, met de blonde Heva doen aenteekenen.....
Eenige weken later was het de trouwdag van Daniël. De groote kamer van het vaderlyke huis, was met loof van den beukenboom, en met bloemen uit den hof, opgesierd; de vloer was met hagelwit zand, en in allerlei figuren, bestrooid - en wat beter was dan dat alles, de lange tafel met sneeuwwit pellen bedekt, boog zich onder het gewigt van hoog opgeladen schotels.
Evert was de gelukkigste der menschen; hy was onuitputtelyk met zyne spreuken uit vader Cats; hy zong als een nachtegael het vrolyk lied van ‘vrouw Venus zoontje’ en was in den dans met Heva de vis-à-vis van den ernstigen Daniël en de edelhartige Begga.
| |
| |
Een jonge vrou en ouden wijn
Die zijn bequaem om vrolick zijn.
zegt de dichter van Sorgvliet - en dit moest Evert ondervinden; want de oude en koppige Rhynsche wyn deed hem welhaest gansch zynen Cats dooreen brabbelen, en toen hy den dorpsschoolmeester - even waggelend als hy - eene les van levenswysheid wilde geven, zeide hy, met den wysvinger tegen den neus kloppende:
Daniël en Heva waren gelukkig, omdat hunne liefde een vasten en duerzamen grondslag had, en Evert Krans en Begga hebben het geluk hunne kleinkinderen - blonde meisjes gelyk de moeder en zwarte krullekoppen gelyk de vader - op hunne kniën te zien dartelen.
In zynen ouden dag rookt Evert ongestoord zyne pyp, en laet zyne zoete lievelingen prentjes zien en versjes spellen in zynen Cats, even als hy den kleinen | |
| |
Daniël liet doen in zyne jeugd. Hy leert hun vroeg hunne geboorteplek beminnen, en tevreden zyn met hun lot; want niemand is meer overtuigd dan hy van de waerheid
Reis, kruis en zeil van strand tot strand,
Gij vindt geen beter vaderland,
dan het oude en vryheidslievende Nederland.
Later, als de kinderen eens zullen groot geworden zyn, verhaelt Evert hun, tot toepassing, de ongelukken van rossen Huib en schoone Monica, de twee fortuinzoekers in Amerika, en hy zal hun de plaets aenwyzen, waer eens de vriendschappelyke beukenboom stond.
EINDE.
|
|