| |
Hoofdstuk XVI. Een heldere Gezichteinder.
Het onderhoud van Germaine met mevrouw d'Emmeryn had reeds geruimen tijd geduurd en eerst na groote moeite, na veel aandrang, na teeder smeeken slaagde de jeugdige vrouw er in mevrouw d'Emmeryn voor de zaak te winnen welke zij met zoo veel vuur en onder het storten van tranen bepleitte.
- Slechts uit achting voor u zal ik het doen! | |
| |
Germaine. Als ik u niet als mijne dochter beminde, als het mijn verlangen niet was in eene zoo gewichtige zaak, u een blijk mijner genegenheid te geven, dan zoude ik bij mijn eerste woord volhard hebben, want ik keurde het besluit van Leopold ten aanzien uwer zuster goed. Het is u niet bekend, want slechts aan mij heeft hij het gezegd, hoe ongelukkig die vrouw hem gemaakt heeft. Hij, wiens hart van liefde als overvloeide, hij vond zijne innige genegenheid onbeantwoord; als man van orde en eer zijn hem de grove geldverspillingen niet ontgaan en evenmin de ongeregeldheid waaraan zijn huishouden ter prooi was; hij heeft zijn crediet door onvergefelijke uitgaven in gevaar gezien. Hij, die zoo fier op den onbevlekten naam was dien hij droeg, hij heeft Angela zich met vrouwen van verdachten levenswandel zien afgeven en zich aan de afkeuring en niet zeer eervolle zinspelingen der menigte zien blootstellen; als verstandig en verlicht vader heeft hij de verwaarloozing zijner kinderen opgemerkt en gezien, dat ze aan de zorg der dienstboden waren overgelaten en dat hun hart door eene verkeerde opvoeding bedorven werd....
Dat zijn slechts de algemeene trekken van het tafereel... en als ik nu eens tot in de bijzonderheden wilde afdalen!
- Maar Angela heeft berouw, de ontevredenheid van haar echtgenoot heeft haar hare zware misstappen doen beseffen... zij zal zich beteren....
Mevrouw d'Emmeryn schudde het hoofd.
- Angela is van hare jeugd bedorven geworden, uit de voorliefde uwer mama zijn hare groote ge- | |
| |
breken ontstaan: zelfzucht en hoogmoed... Uwe goede mama is voor hare schuldige toegevendheid door haar bevoorrecht kind zelve gestraft geworden...
- Zij voegt haar dringend verzoek ten gunste van Angela bij het mijne! viel Germaine haar in de rede, terwijl zij mevrouw d'Emmeryn's hand drukte.
- Zij is moeder, daarom bevreemdt mij dat niet. Maar laat ik op hetgeen ik zeide terugkomen: mag ik hopen dat Angela zich beteren zal en mijn zoon een dragelijk leven zal verschaffen?
- Ja, dat hoop ik, mevrouw; nog nooit had Angela geleden, maar thans lijdt zij, zij beweent haar man en hare kinderen; in de school des lijdens komt men tot nadenken en wordt men verstandig. Zult gij nu, zooals ge mij beloofd hebt, aan Leopold schrijven?
- Ik zal nog meer doen, ik zal naar Parijs gaan.
- Angela belooft zich aan alle voorwaarden te onderwerpen.
- Zulks zal ik aan mijn zoon zeggen.
- En voedt gij eenige hoop, mevrouw? Zou ik mama eenigszins dienaangaande kunnen gerust stellen.
- Nooit heeft mijn zoon mij iets geweigerd, maar in eene zaak van zoo groot aanbelang, waarbij zijn naam en de toekomst zijner kinderen op het spel staan, weet ik niet wat hij doen zal.
- Laat ons hopen en God bidden.
- Ik zie, Germaine, dat gij hem voor uwe zaak wilt winnen. Beveel Hem uwe zuster aan, zij heeft het gebed noodig.
Zij scheidden en Germaine kwam even als de duif terug, want zij gaf eenige hoop. Hare troostwoorden werden met | |
| |
geestdrift door mevrouw Darboys en met verlegenheid en dankgevoel door Angela ontvangen. De jonge vrouw, wier ziel in het harnas van den hoogmoed stak, wilde den angst niet toonen waardoor zij verteerd werd; zij vermeende de smart te kunnen overwinnen door ze te trotseeren; maar als zij des nachts nadacht over hare verloren toekomst, over het leven dat zich eindeloos langdurig aan haar voordeed en dat zij alleen zou moeten doorbrengen, altijd alleen en gescheiden van man en kinderen, dat zij voortaan niet meer geacht zoude worden, ja, als zij daarover nadacht, dan verdween haar trotsch gevoel, dan vielen er brandende tranen op hare legerstede, dan nam de slaap voor die sombere beelden de vlucht en dan murmelden die lippen, welke in het bijzijn van hare mama en zuster als met het zegel van den hoogmoed gesloten waren, de smeekbede: - Heb medelijden met mij, o Heer, ontferm U mijner. Angela's nachtrust werd altijd door die pijnlijke gedachten gestoord, welke zelfs het voorwerp harer droomen waren, en daar zij dikwerf al vóór het aanbreken van den dageraad opgestaan was, zoo zag zij de eerste stralen der zon hare bedgordijnen kleuren en hoorde zij in de morgenstilte het gezang van den leeuwerik die van de aarde naar het uitspansel opsteeg, alsmede het zonderling en welluidend gefluit der meerlen, die met elkander in de boomen schenen te kouten. Op zekeren morgen stond zij voor haar venster en beschouwde die oogverrukkende ontwaking der natuur, toen zij Germaine zag die met luchitigen tred door den tuin ging en het kerkpad insloeg. Het laatste geklep voor | |
| |
de H. Mis weêrgalmde nog in den kleinen klokketoren als eene zachte stem die riep:
- Komt, alvorens u aan uwe bezigheden te begeven naar het altaar, komt allen die belast en beladen zijt en gij zult verlicht worden.
- Als ik ook eens ging, zeide Angela in zich zelve, het is zoo'n heerlijk weder en de frissche morgenlucht zou mij verkwikken.
Zij zette in haast haren hoed op, sloeg haren shawl om en zag rond naar een kerkboek; er was er geen. Evenwel gaat zij, zij loopt door den van ochtenddauw glinsterenden tuin, zij slaat het overschaduwde voetpad in, zij komt aan de oude, lage en sombere kerk met haar groen kerkhof en gaat er binnen. De Mis was reeds begonnen; twee of drie boeren, eenige bejaarde vrouwen en eenige jonge meisjes, alsmede kinderen die zich tot het doen hunner eerste H. Communie voorbereidden, woonden dezelve bij. Germaine zat vooraan op hare gewone plaats; hare zuster zag zij niet, daar deze achter in de kerk op eene bank knielde; zij was geheel verwonderd zich daar te bevinden. Veel bad zij niet; maar in deze kalmte kwam zij tot eene zachte stemming; vreedzame en opbeurende gedachten kwamen haar voor den geest, zij dacht aan hare kinderen, zij dacht zonder grammoedig te worden aan hun vader.
Op het oogenblik der Nutting stond Germaine op en naderde tot de H. Tafel. Angela, die reeds sedert geruimen tijd de heilige gebruikeu van den godsdienst niet meer gevolgd had, was daarover verwonderd en vroeg zich zelve af welk groot feest men dien dag vierde. | |
| |
Doch het was duidelijk dat geen enkel godsdienstig feest bij Germaine aanleiding tot het verrichten dier godsdienstige daad had gegeven; het was Vrijdag, een gewone dag, en het ontvangen der H. Communie moest voor mevrouw Leglève eene zielsbehoefte zijn, eene aangename gewoonte om te communiceeren zonder dat de kerk door haar luisterrijken feestdosch tot het aanzitten aan het hemelsch Gastmaal uitnoodigde. Maar de uitdrukking van Germaine's gelaat, toen zij opstond na de H. Hostie ontvangen te hebben, verwonderde hare jeugdige zuster nog meer. Haar gelaat dat niet schoon mocht heeten, schitterde van vrede en genot; het was of op alle trekken de heilige woorden te lezen stonden: Ik heb Hem gevonden dien mijn hart bemint.
- Wat schijnt zij gelukkig te wezen, zeide Angela tot zich zelve. Nimmer zag ik haar zoo schoon...
Zij bleef gedurende eenigen tijd in overweging, waarin zij overdenkingen hield die met een gebed konden gelijk gesteld worden, overdenkingen, die in hare vlucht hare ziel trapsgewijze ten hemel verhieven. Germaine ging eerst uit de kerk nadat zij eene lange dankzegging gedaan had; toen zij in het portaal was, kwam hare zuster haar tegen. Dat scheen haar eene aangename verrassing te wezen. Zij was wel niet meer op den Thabor, maar haar gelaat ademde vrede en zag er zeer innemend uit.
- Zoo, zeide zij, ge hebt zeker van dezen heerlijken morgenstond willen profiteeren?
Angela antwoordde niet veel, maar na een oogenblik gezwegen te hebben, zeide zij:
| |
| |
- Gij zijt te communie geweest niet waar? Gij communiceert zeker zeer dikwijls?
- Ja, ik heb daartoe verlof bekomen.
- En is u dat aangenaam?
- Ja, buitengemeen aangenaam; daaruit put ik kracht, sterkte; heb ik met smarten of twijfelingen te kampen, dan draag ik die aan den goeden God op, Hij verlicht ze of neemt ze geheel en al weg.
- Wat zijt gij gelukkig!
Andermaal zweeg zij en Germaine liet haar aan hare gedachte over.
- Bij wien gaat gij te biechten? vroeg zij weder.
- Bij den pastoor.
- Wat is hij voor een man?
- Gij hebt hem gezien; hij is een bejaard geestelijke die veel ondervinding heeft.
- Maar is hij goed?
- Hij is zeer goed, en zeer zacht, hij is een vader...
Zij kwamen in den tuin; de kinderen, die er zoo frisch als rozen uitzagen, liepen hunne mama te gemoet; Angela beschouwde een oogenblik die groep, die daar in een liefdevolle omhelzing saamgestrengeld was, toen wendde zij haar hoofd en ging spoedig naar hare kamer. Gedurende den overigen tijd van den dag scheen zij in haar zelve gekeerd te wezen; tegen den avond vroeg zij aan Germaine een gebedenboek. Deze ging naar hare bibliotheek en overhandigde er haar een zonder aangaande hare vraag eene opmerking te maken.
Twee dagen later, op het oogenblik dat zij des morgens heel vroeg in de kerk kwam, zag zij uit een vermolmden biechtstoel een gedeelte van een grijs | |
| |
stoffen kleed en een deel van een zwarten mantel hangen, welke stoffen zij wel scheen te kennen. Tranen vloeiden er toen uit hare oogen; zij knielde neder en nooit was er uit haar ontroerd hart eene zoo vurige dankbede hemelwaarts gestegen. Geene aardsche vreugde kan vergeleken worden bij die plotselinge verlichtingen, welke de wonderdadige barmhartigheid Gods verwekt; het Zijn lichtstralen welke de dageraad van een beter leven zijn.
Zij wilde niet wachten totdat hare zuster uit den biechtstoel zoude gekomen zijn, want zij duchtte alles, wat eenig wantrouwen aan dat achterdochtige hart zoude kunnen inboezemen; maar nauwelijks was Angela te huis gekomen of zij ging naar Germaine. Ook zij scheen gelukkig.
- Hebt gij mij gezien? vroeg zij.
Germaine omhelsde haar bij herhaling zoo teeder alsof eene moeder haar kind in de armen sloot.
- Ik heb u gezien, antwoordde zij, en ik heb een dankgebed tot den Algoede opgezonden; zijt gij thans tevreden?
- Ja, antwoordde Angela ernstig, ik ben voldaan. Ik heb dien goeden geestelijke mijn hart blootgelegd; hij heeft mij getroost en moed ingesproken. Ik moet over acht dagen bij hem terugkomen... Ik wil bij hem mijne biecht spreken van af mijne eerste H. Communie... Ik heb thans in vele zaken een helder inzicht bekomen.
Germaine ondervroeg haar niet: zij vreesde de goddelijke werking, den teederen arbeid te storen dien de Opperheer in die ziel teweegbracht; maar gedurende den geheelen dag was Angela eenvoudiger en minzamer | |
| |
gestemd dan naar gewoonte en zij sprak mevrouw Darboys vriendelijk toe, wat deze van haar niet gewoon was. Tegen den avond zeide zij zachtjes tot Germaine:
- De pastoor heeft geeischt dat ik aan mijn man zoude schrijven: ik heb dat gedaan, ik heb mij vernederd. Dat is het zwaarste offer geweest.
- Moed, voegde Germaine haar toe; God zal die overwinning, welke gij op u zelve behaald hebt, zegenen.
- Zal Hij mij mijne kinderen weder schenken?
- Wij zullen Hem daarom bidden.
- O! ik verlang zoo naar hen. Ik had alles, Germaine, wat mij gelukkig kon maken. God had mij alles gegeven en ik heb niets op prijs weten te stellen.
- Vertrouw op Hem! Hij is bij machte u de goederen terug te schenken welke gij in het vervolg naar waarde zult weten te schatten.
- Mijne hoop is luttel! want mevrouw d'Emmeryn heeft ons nog niet geschreven!
Het is waar de eene dag volgde den anderen zonder dat de post hun eenige tijding aangaande de gewichtige aangelegenheid deed geworden en Germaine dacht, zonder zulks te durven zeggen, dat Leopold het verzoek zijner mama van de hand zoude gewezen hebben en dat deze aarzelde hun zijn onverbiddelijk besluit mede te deelen. Mevrouw Darboys stortte daarover in het geheim tranen en dit te meer daar hare dochter thans vriendelijker en minzamer jegens haar was; Germaine en haar man waren ongerust en Angela gaf haren angst openlijk te kennen. Sedert het vertrek van mevrouw | |
| |
d'Emmeryn waren er al reeds veertien dagen verstreken, zonder dat zij hun nog eenig bericht gezonden had en eene overgroote moedeloosheid had alle hoop doen verdwijnen.
- Hij heeft mijn brief en mijne smeekingen versmaad, zeide Angela aan hare zuster, dat had ik van hem, die mij vroeger zoo innig lief had, niet kunnen denken!
- Berouwt het u dan dat gij hem geschreven hebt?
- Neen, want ik heb zoo doende geene middelen onbeproefd gelaten om tot eene verzoening te komen.
- En als Leopold bij zijn besluit volhardt, wat zijt gij dan voornemens te doen?
- Dan zal ik een huisje in uwe nabijheid huren en mama verzoeken bij mij te komen inwonen. Ik heb haar dikwijls zeer verongelijkt en dat onrecht wil ik gaarne herstellen.... en misschien zal Leopold mij van tijd tot tijd mijne arme kinderen laten zien.
Toen zweeg zij; haar stilzwijgen was blijkbaar het gevolg van hartverscheurende aandoeningen. Germaine kon zich niet weerhouden te denken dat veel kwaads door zulk berouw moest uitgewischt worden.
- Zoudt gij gelooven, hernam Angela, dat op het oogenblik, waarop Leopold zich zoo streng jegens mij betoont, ik hem toch bemin en wellicht vuriger bemin dan ik tot hiertoe gedaan heb? Ik vrees, acht en bemin hem. O, als hij eens weder met mij vereenigd wilde wezen.
Zij slaakte een zucht, en met eene vertrouwelijk- | |
| |
heid welke haar nimmer eigen was geweest, liet zij haar hoofd op Germaine's schouder rusten.
- Zuster, zeide zij, gij zijt gelukkiger dan ik, gij verdient het. Ik houd mij overtuigd, dat ook Valentine gelukkig is; maar ik die vroeger zoo bevoorrecht werd!...
Ik kondig u een bezoek aan! zeide Armand, terwijl hij op eens de glazendeur opende, die op den tuin uitzag.
- Hebt gij het rijtuig niet gehoord, Germaine?
- Ik heb niets gehoord, want wij hadden het zoo druk met praten...
Angela was opgestaan en daar de geringste gebeurtenissen hare zenuwen aandeden, zoo beefde zij ook thans. Haar zwager werd door iemand op den voet gevolgd; zij slaakte een kreet, vloog in diens armen en kon niets uitbrengen dan:
- Leopold! Leopold!
- Leopold drukte Angela, zijne echtgenoote, aan zijn hart.
- Vergeef mij, zeide zij op zwakken toon. Kunt gij mij vergeving schenken?
- Ik vergeef u alles, antwoordde hij, uw brief heeft alles weder goed gemaakt.
- Hetgeen ik u schreef meende ik zoo...
- Zie, zeide hij, ik ben niet alleen!
Hij wees haar Raoul en Louise, die met hem mede gekomen waren.
Mevrouw d'Emmeryn en mevrouw Darboys kwamen op hetzelfde oogenblik binnen.
- 'T is mij alsof ik in het Paradijs ben, zeide Angela, terwijl zij hare handen vrouwde; wat zijt gij toch goed, Leopold!
| |
| |
Zij omhelsde hare kinderen met moederlijke aandoening en bracht hen naar hunne tante.
- Omhelst uwe tante, zeide zij met eene stem welke telkens door snikken onderbroken werd, bemint haar toch innig, ik ben alles aan haar verschuldigd.
Toen zag zij naar hare mama wier gelaat van vreugde straalde over haar geluk.
- Hoeveel valt er mij niet te herstellen en te beminnen, zeide zij.
Toen zij tot kalmer stemming gekomen was, ging zij tusschen hare mama en mevrouw d'Emmeryn zitten en zeide op minzamen toon tegen Leopold.
- En de voorwaarden?
- Die zullen u wel bevallen, hoop ik, wij verlaten Parijs.
- Wat een geluk!
- Wij komen wederom te Tours wonen, alwaar ik geplaatst ben en wij zullen daar een rustig en genoegelijk leven leiden. Staat u dat aan?
- Kunt ge daar nog aan twijfelen?
- Louise zullen wij te Marmoutier op het pensionaat doen en Raoul te Pontlevoy; keurt ge dat goed?
- Zeker. En mama, komt die niet weder bij ons inwonen?
- Dat verlang ik van ganscher harte, antwoordde Leopold.
- Wacht een beetje, ik kom ook voor het aandeel mijner vrouw en van mij zelven op, viel Armand hun in de rede.
- Ik zal nu eens bij Angela en dan weder bij | |
| |
Germaine wonen, antwoordde mevrouw Darboys op bewogen toon. Ik bemin mijne kinderen evenveel.
Hare dochters omhelsden haar; dien avond sprak men niet veel meer; wanneer de harten op eene en dezelfde snaar in trilling worden gebracht, alsdan voelt men geene behoefte aan spreken.
Germaine bleef, tegen hare gewoonte, tot laat in den nacht op, zij schreef al het gebeurde aan Valentine:
Hoe goed is God toch! schreef zij bij het eindigen van haren brief. Hij heeft in zijne barmhartigheid aan onze familie meer geluk geschonken dan zij had durven hopen; mama, die thans voor u en voor mij eene ware moeder is (want wij zijn immers één), zal hare overige levensdagen te midden harer kinderen blijven, die haar zullen liefhebben en eerbiedigen. Onze zuster, die thans hare plichten beseft, wier hart thans door eene oprechte bekeering gezuiverd is, zal voor Leopold en zijne kinderen wezen al wat hij slechts verlangen kan; mijn geluk zal door het hunne nog vergroot worden en ik smaak reeds op dit oogenblik, een zoo aangenamen vrede, en voel mijne ziel door zulk eene teedere liefde jegens God en allen die Hij aan mijne liefde geschonden heeft, ontvlammen, dat ik het slechts in den Hemel beter verlangen kan Laat ons daarom te zamen een dankgebed tot den Algoede richten, geliefde Valentine; ik wenschte dat gij dezen brief reeds in handen hadt opdat wij beiden door dezelfde gedachten bezield, dezelfde dankzegging mochten ontboezemen en te zamen herhalen: Hoe goed is God!
EINDE.
|
|